Rb. Utrecht, 23-06-2010, nr. 608906 UC EXPL 08-19139 LH 464
ECLI:NL:RBUTR:2010:BM9239
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
23-06-2010
- Magistraten
Mr. J.J.M. de Laat
- Zaaknummer
608906 UC EXPL 08-19139 LH 464
- LJN
BM9239
- Vakgebied(en)
Pensioenen (V)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2010:BM9239, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 23‑06‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2010-0532
VAAN-AR-Updates.nl 2010-0532
Uitspraak 23‑06‑2010
Inhoudsindicatie
64 Gewezen werknemers, die in de loop der jaren met (pre)pensioen zijn gegaan, vorderen dat hun gewezen werkgever levenslang blijft bijdragen in hun ziektekostenverzekeringspremie. Koppeling van de bijdrage ten behoeve van ge(pre)pensioneerden aan de in de CAO voor het actieve personeel opgenomen bijdrageregeling. Wijziging van die CAO in verband met de invoering van de Zorgverzekeringswet. Vordering afgewezen.
Mr. J.J.M. de Laat
Partij(en)
vonnis d.d. 23 juni 2010
inzake
- 1.
[eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
- 2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
- 3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats],
- 4.
[eiser sub 4],
wonende te [woonplaats],
- 5.
[eiser sub 5],
wonende te [woonplaats],
- 6.
[eiser sub 6],
wonende te [woonplaats],
- 7.
[eiser sub 7],
wonende te [woonplaats],
- 8.
[eiser sub 8],
wonende te [woonplaats],
- 9.
[eiser sub 9],
wonende te [woonplaats],
- 10.
[eiser sub 10],
wonende te [woonplaats],
- 11.
[eiser sub 11],
wonende te [woonplaats],
- 12.
[eiser sub 12],
wonende te [woonplaats],
- 13.
[eiser sub 13],
wonende te [woonplaats],
- 14.
[eiser sub 14],
wonende te [woonplaats],
- 15.
[eiser sub 15],
wonende te [woonplaats];
- 16.
[eiser sub 16],
wonende te [woonplaats],
- 17.
[eiser sub 17],
wonende te [woonplaats],
- 18.
[eiser sub 18],
wonende te [woonplaats],
- 19.
[eiser sub 19],
wonende te [woonplaats],
- 20.
[eiser sub 20],
wonende te [woonplaats],
- 21.
[eiseres sub 21],
wonende te [woonplaats],
- 22.
[eiseres sub 22],
wonende te [woonplaats],
- 23.
[eiseres sub 23],
wonende te [woonplaats],
- 24.
[eiser sub 24],
wonende te [woonplaats],
- 25.
[eiser sub 25],
wonende te [woonplaats],
- 26.
[eiser sub 26],
wonende te [woonplaats],
- 27.
[eiser sub 27],
wonende te [woonplaats],
- 28.
[eiser sub 28],
wonende te [woonplaats],
- 29.
[eiser sub 29],
wonende te [woonplaats],
- 30.
[eiser sub 30],
wonende te [woonplaats],
- 31.
[eiser sub 31],
wonende te [woonplaats],
- 32.
[eiser sub 32],
wonende te [woonplaats],
- 33.
[eiser sub 33],
wonende te [woonplaats],
- 34.
[eiser sub 34],
wonende te [woonplaats],
- 35.
[eiser sub 35],
wonende te [woonplaats],
- 36.
[eiser sub 36],
wonende te [woonplaats],
- 37.
[eiser sub 37],
wonende te [woonplaats],
- 38.
[eiser sub 38],
wonende te [woonplaats],
- 39.
[eiser sub 39],
wonende te [woonplaats],
- 40.
[eiseres sub 40], weduwe van wijlen [A],
wonende te [woonplaats],
- 41.
[eiser sub 41],
wonende te [woonplaats],
- 42.
[eiseres sub 42], weduwe van wijlen [b],
wonende te [woonplaats],
- 43.
[eiser sub 43],
wonende te [woonplaats],
- 44.
[eiser sub 44],
wonende te [woonplaats],
- 45.
[eiser sub 45],
wonende te [woonplaats],
- 46.
[eiser sub 46],
wonende te [woonplaats],
- 47.
[eiser sub 47],
wonende te [woonplaats],
- 48.
[woonplaats],
wonende te [woonplaats],
- 49.
[eiser sub 49],
wonende te [woonplaats],
- 50.
[eiser sub 50],
wonende te [woonplaats],
- 51.
[eiser sub 51],
wonende te [woonplaats],
- 52.
[eiser sub 52],
wonende te [woonplaats],
- 53.
[eiser sub 53],
wonende te [woonplaats],
- 54.
[eiser sub 54],
wonende te [woonplaats],
- 55.
[eiser sub 55],
wonende te [woonplaats],
- 56.
[eiser sub 56],
wonende te [woonplaats],
- 57.
[eiser sub 57],
wonende te [woonplaats],
- 58.
[eiser sub 58],
wonende te [woonplaats],
- 59.
[eiser sub 59],
wonende te [woonplaats],
- 60.
[eiser sub 60],
wonende te [woonplaats],
- 61.
[eiser sub 61],
wonende te [woonplaats],
- 62.
[eiser sub 62],
wonende te [woonplaats],
- 63.
[eiser sub 63],
wonende te [woonplaats],
- 64.
[eiser sub 64],
wonende te [woonplaats],
verder samen ook te noemen [eisers c.s.],
eisende partij,
gemachtigden: mr.drs. A.C.M. Kuypers en mr. T. Huijg,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR Nederland N.V., voorheen genaamd Fortis Verzekeringen Nederland N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen ASR,
gedaagde partij,
gemachtigden: mr. M.I. van Dijk en mr. H.W.P. van den Hout.
Het verloop van de procedure
[eisers c.s.] hebben een vordering ingesteld.
ASR heeft geantwoord op de vordering.
[eisers c.s.] hebben voor repliek en ASR heeft voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
De vaststaande feiten
1.1.
[eisers c.s.] zijn in dienst geweest van (een rechtsvoorgangster van) ASR, een verzekeringsbedrijf dat uit fusies is ontstaan. ASR Verzekeringsgroep N.V. is in 1999 ontstaan uit een fusie tussen Stad Rotterdam/Woudsend, De Amersfoortse en De Europeesche. ASR is in 2001 ontstaan uit een fusie tussen ASR Verzekeringen N.V. en AMEV Nederland N.V. (hierna: AMEV). [eisers c.s.] zijn gewezen werknemers van AMEV. De arbeidsovereenkomsten tussen [eisers c.s.] en (de rechtsvoorgangster van) ASR zijn in de periode van 1 januari 1982 tot 1 oktober 2006 geëindigd. Op [eiser sub 23] na, hebben eisers inmiddels allen de pensioen-gerechtigde leeftijd bereikt.
1.2.
ASR en haar rechtsvoorgangsters hebben jegens hun personeelsleden de CAO voor het verzekeringsbedrijf (hierna: de CAO) toegepast. Van deze CAO heeft een regeling van de ziektekostenverzekering onderdeel uitgemaakt. Artikel 29 van de CAO die van april 1991 tot januari 1992 heeft gegolden, luidde als volgt:
- ‘1.
De werkgever zal aan de werknemer, die niet verzekerd is ingevolge de Ziekenfondswet, een bijdrage verstrekken in de door de werknemer te betalen premie voor een vrijwillige ziektekostenverzekering voor zichzelf en de te zijnen laste komende gezinsleden voor zover deze op de polis van de werknemer zijn medeverzekerd. Het staat de werkgever vrij deze bijdrage uitsluitend te verbinden aan een door de onderneming gehanteerde collectieve verzekering.
- 2.
De bijdrage bedraagt 50% van de door de werknemer te betalen premie.
- 3.
Bij belangrijke wijzigingen in het stelsel van volksgezondheidsverzekeringen zullen partijen opnieuw in overleg treden over dit artikel.’
In de CAO die vanaf januari 1993 heeft gegolden was dezelfde bepaling opgenomen, zij het dat de bijdrage toen 60% van de door de werknemer te betalen premie inclusief MOOZ en WTZ-heffing bedroeg. De bijdrage is tot 1 januari 2006 op dat niveau gehandhaafd.
1.3.
Voor (gewezen) werknemers van AMEV heeft de, in achtereenvolgende personeelsgidsen van hun toenmalige werkgeefster opgenomen, AMEV Ziektekostenregeling gegolden. Daarin was bepaald dat bij pensionering of vervroegde uittreding deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering kon worden voortgezet, tenzij de gewezen werknemer na zijn (pre)pensionering ingevolge de Ziekenfondswet verplicht verzekerd was. Ingeval van voortzetting ontvingen de deelnemers van AMEV (of haar rechtsopvolgsters) een toeslag op hun (pre)pensioenuitkering. Die toeslag bedroeg aanvankelijk 50%, later 60% van de verschuldigde premie (inclusief de wettelijke bijdragen).
1.4.
Bij brief van 16 september 1998 is meegedeeld dat gewezen AMEV-werknemers die met (pre)pensioen gaan niet meer in aanmerking komen voor een werkgeversbijdrage in de ziektekostenverzekering. De reden hiervan was dat gepensioneerden van overheidswege compensatie ontvingen, zodat betaling van een werkgeversbijdrage aan gepensioneerde medewerkers tot een ‘doublure in premiecompensatie’ zou leiden. In de brief werd een overgangsmaatregel, inhoudende ‘dat aan medewerkers van AMEV Nederland N.V. die vóór 1998 de leeftijd van zestig jaar bereikt hebben, en die bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd deelnemen aan de collectieve particuliere ziektekostenverzekering (-), een werkgeversbijdrage wordt toegekend, die gelijk is aan de werkgeversbijdrage die alsdan aan actieve medewerkers wordt toegekend.’ In verband met deze wijziging van de regeling is nadien in de personeelsgidsen bepaald dat de werkgeversbijdrage wordt stopgezet. In afwijking van deze wijziging, en anders dan in die personeelsgidsen is gesteld, is aan gewezen AMEV-werknemers die met (pre)pensioen gingen onveranderd een bijdrage in hun ziektekostenverzekering betaald, overeenkomstig hetgeen voor de werknemers in actieve dienst was blijven gelden.
1.5.
Werknemers van AMEV die in de loop der tijd met (pre)pensioen zijn gegaan, zijn door hun toenmalige werkgeefster door middel van een zogenoemde pensioenbrief over hun aanspraken geïnformeerd. Tot omstreeks 1994 bevatten deze pensioenbrieven onder meer een mededeling als deze: ‘Na uw pensionering kunt u aan de AMEV-ziektekostenverzekering blijven deelnemen op de voorwaarden die gelden voor personen van 65 jaar en ouder en tegen dezelfde premie als aktieve medewerkers.’ In de pensioenbrieven van latere datum ontbrak een uitdrukkelijke verwijzing naar de voorwaarden die voor (de bijdrage in) de ziektekostenverzekering van het personeel in actieve dienst golden.
1.6.
Per 1 januari 2004 heeft ASR de verschillende regelingen op het gebied van de ziektekostenverzekering van haar personeel geharmoniseerd. Bij brief van 20 november 2003 heeft zij hieromtrent aan haar medewerkers en ge(pre)pensioneerden het volgende bekendgemaakt: ‘De overgang naar één nieuw ziektekostencontract heeft ook voor u consequenties. (-) (U) ontvangt van (-) ASR een werkgeversbijdrage van 60% bruto over de ziektekostenpremie en wettelijke bijdragen. Vanaf 1 januari 2004 wordt deze bijdrage, ongeacht de dekking die u kiest, berekend over de premie die hoort bij het Uitgebreide pakket, verzekerde klasse 3, eigen bijdrage € 0. Wij hopen u met deze brief een algemeen beeld gegeven te hebben van de veranderingen per 1 januari 2004.’ Deze regeling is opgenomen in de personeelsgids, versie januari 2004: ‘De tegemoetkoming bedraagt conform het bepaalde in de CAO bij deelname aan dit collectieve ziektekostencontract (-) 60% bruto in de premie behorend bij de Collectieve ziektekostenverzekering Uitgebreid op basis van een verzekering klasse 3 met eigen risico 0 inclusief de van toepassing zijnde wettelijke heffingen. (-) Medewerkers die met leeftijdsverlof zijn dan wel met (pre)pensioen kunnen blijven deelnemen tot de 65-jarige leeftijd. De werkgeversbijdrage blijft 60% (-). Vanaf de 65-jarige leeftijd wordt de (voormalig) medewerker verzekerd op basis van de wettelijke Standaardpakketpolis. De werkgeversbijdrage blijft 60% (-).’
1.7.
In de loop van 2004 heeft ASR haar (voormalige) werknemers nader over gevolgen van deze harmonisatie geïnformeerd. Bij brief van 18 november 2004 heeft ASR aan haar ge(pre)pensioneerden het volgende meegedeeld: ‘Op basis van de huidige CAO-afspraken verstrekt de werkgever een bijdrage in de kosten van de ziektekostenverzekering aan die medewerkers die deelnemen aan het collectieve contract. Deze bijdrage is per 1 januari 2004 een standaard bijdrage die voor actieve en gepensioneerden dezelfde basis heeft. Te weten 60% bruto van de premie behorend bij het product Uitgebreid 3e klasse en € 0 eigen risico. (-) Daarnaast wordt 60% bruto werkgeversbijdrage gegeven over de wettelijke bijdragen die de medewerker moet betalen. Aangezien u als 65+ geen WTZ-bijdrage betaalt, ontvangt u hierover geen 60% bruto werkgeversbijdrage. Hierdoor ontvangt u op dit moment een lagere werkgeversbijdrage dan voor 1 januari 2004. Daarover hebben wij de afgelopen maanden nogal wat reacties gehad. In antwoord op deze reacties heeft de Hoofddirectie van Fortis ASR besloten dat voor het jaar 2005 de werkgeversbijdrage voor 65+ deelnemers aan het collectieve contract wordt gebaseerd op de wettelijke bijdragen behorend bij een deelnemer die jonger is dan 65 jaar. Uitgaande van de huidige bedragen betekent dit dus 60% bruto over € 42,80 in plaats van 60% over € 8,00. In 2005 wordt een en ander opnieuw bezien mede in het licht van diverse te verwachten overheidsinterventies in het stelsel ziektekosten per 1 januari 2006. Wij vertrouwen erop dat wij met deze voor gepensioneerden gunstige verandering voldoende tegemoet zijn gekomen aan de geuite bezwaren.’
1.8.
In de CAO voor het verzekeringsbedrijf, die heeft gegolden van juni 2004 tot juni 2007, is de volgende ziektekostenregeling opgenomen:
- ‘1.
De werkgever zal aan de werknemer, die niet verzekerd is ingevolge de Ziekenfondswet, een bijdrage verstrekken in de door de werknemer te betalen premie voor een vrijwillige ziektekostenverzekering voor zichzelf en de te zijnen laste komende partner en kinderen voor zover deze op de polis van de werknemer zijn medeverzekerd. Het staat de werkgever vrij deze bijdrage uitsluitend te verbinden aan een door de onderneming gehanteerde collectieve verzekering.
- 2.
De bijdrage bedraagt 60% van de door de werknemer te betalen premie inclusief MOOZ- en WTZ-heffing.
- 3.
Met ingang van 1 januari 2006 vervallen de leden 1 en 2 van dit artikel en wordt de Zorgverzekeringswet van kracht. Werkgevers betalen vanaf die datum het wettelijk vastgestelde inkomensafhankelijke deel van de werknemersbijdrage. Uitgangspunt is dat de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet per werkgever kostenneutraal zal plaatsvinden.
- 4.
Als bijdrage voor de stijging van de ziektekosten zal de werkgever aan de werknemer een bedrag uitkeren van € 170 bruto. Dit bedrag zal in 17 maandelijkse termijnen van € 10 worden uitbetaald met ingang van 1 januari 2006. Het staat de werkgever vrij deze bijdrage uitsluitend toe te kennen aan de werknemer die deelneemt aan de door de onderneming gehanteerde collectieve aanvullende verzekering.
- 5.
De werkgever zal het vertegenwoordigend overleg op transparante wijze inzicht geven in kosten en kostenneutraliteit en overleggen over de keuze van het verzekeringspakket.
- 6.
Bij belangrijke wijzigingen in het stelsel van volksgezondheidsverzekeringen zullen partijen opnieuw in overleg treden over dit artikel.’
1.9.
In verband met de voorziene inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006 heeft ASR haar ge(pre)pensioneerden bij brief van 25 november 2005 ingelicht over de in het overleg met de ondernemingsraad afgesproken wijziging van de bijdrageregeling: ‘In de CAO is met vakorganisaties overeengekomen dat de bijdrage in de particuliere ziektekosten voor actieve medewerkers per 1 januari 2006 vervalt. / De bijdrage van Fortis in de ziektekosten aan de gepensioneerden zal eveneens per 1 januari 2006 vervallen. / (-) Deze fundamentele wijziging in de betaling en financiering van de ziektekosten wil Fortis niet te abrupt laten verlopen. In ieder geval is 2006 daarom een overgangsjaar. / In het jaar 2006 zult u van ons een tegemoetkoming ontvangen in de ziektekosten. Deze tegemoetkoming bedraagt 5,4% van de pensioenuitkering die u van Fortis Verzekeringen ontvangt voorzover deze niet hoger is dan € 30.015 op jaarbasis. (-)’
1.10.
Op 1 januari 2006 is de Zorgverzekeringswet van kracht geworden. Hierdoor is het onderscheid tussen verplicht (ziekenfonds-)verzekerden en vrijwillig (particulier) tegen ziektekosten verzekerden komen te vervallen. Sindsdien is in beginsel iedereen die in Nederland woont of belasting betaalt verplicht een individuele basisziektekostenverzekering af te sluiten bij een private zorgverzekeraar. Daarvoor is aan de verzekeraar een nominale premie verschuldigd. Werknemers zijn aan de belastingdienst een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd, die de werkgever hun dient te vergoeden. Ten behoeve van werkgevers zijn compenserende maatregelen genomen, in die zin dat de WW-premie en de vennootschapsbelasting zijn verlaagd. Gepensioneerden die een AOW-uitkering (en een aanvullend pensioen) ontvangen betalen eveneens een inkomenafhankelijke bijdrage. Voor hen geldt, anders dan voor werknemers, geen wettelijke vergoedingsplicht. Om hen voor de effecten van het nieuwe zorgstelsel te compenseren, is onder meer de AWBZ-premie verlaagd en is de AOW-uitkering verhoogd.
1.11.
Gezien de inkomenseffecten die de invoering van het nieuwe zorgstelsel voor gepensioneerden bleek te hebben, heeft ASR in de loop van 2006 besloten de genoemde tijdelijke tegemoetkoming niet al per 1 januari 2007 te beëindigen, maar geleidelijk af te bouwen, en wel 25% per jaar, zodat eerst met ingang van 1 januari 2010 geen tegemoetkoming aan gepensioneerden meer plaatsvindt. Deze afbouwregeling is bij brief van 10 juli 2006 aan de betrokkenen bekend gemaakt.
De vordering en de standpunten van partijen
2.1.
[eisers c.s.] vorderen primair dat wordt verklaard voor recht dat ASR gedurende het in leven zijn van [eisers c.s.] en hun gerechtigde levensgenoten verplicht is de bijdrageregeling te continueren en 60% van de premie van hun ziektekostenverzekerings-pakket, gelijk aan het voormalige pakket Uitgebreid (verzekerde klasse 3, zonder eigen risico) voor haar rekening te blijven nemen, met overeenkomstige veroordeling van ASR tot betaling van die bijdrage met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2006, vermeerderd met wettelijke rente, onder verrekening van hetgeen ASR sindsdien heeft bijgedragen. Subsidiair en meer subsidiair vorderen [eisers c.s.] een verklaring voor recht dat ASR verplicht is de bijdrageregeling te continueren door met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2006 de maandelijkse bijdrage te betalen die laatstelijk voor [eisers c.s.] vóór 1 januari 2006 heeft gegolden, althans een in goede justitie te bepalen maandelijkse vergoeding, met veroordeling van ASR om die bijdrage vermeerderd met wettelijke rente en geïndexeerd te voldoen, onder verrekening van hetgeen ASR inmiddels heeft betaald. [eisers c.s.] vorderen de veroordeling van ASR om aan hen de wettelijke rente over het verschuldigde te betalen, vanaf de opeisbaarheid tot de voldoening. Voorts vorderen [eisers c.s.] dat ASR wordt veroordeeld tot betaling van € 12.781,50 aan buitengerechtelijke incassokosten en tot voldoening van de proceskosten.
2.2.
[eisers c.s.] stellen zich op het standpunt dat zij jegens ASR levenslang recht hebben op een bijdrage in de ziektekostenverzekeringspremie. Zij baseren hun vordering op de brief van 20 november 2003 (zoals deze mede gezien de correspondentie in 2004 moet worden begrepen), althans op de brief van 16 september 1998, althans op de door hen van (de rechtsvoorgangster van) ASR ontvangen pensioenbrief, althans op de omstandigheid dat aan ge(pre)pensioneerden langdurig een bijdrage in de ziektekostenverzekeringspremie is verstrekt, waardoor zij er op hebben mogen vertrouwen dat die bijdrageregeling hun leven lang zou worden gecontinueerd. [eisers c.s.] hebben er bij hun (pre)pensionering op gerekend dat zij de bijdrage zouden blijven ontvangen en daarop hun uitgavenpatroon afgestemd, terwijl zij niet — zoals werknemers in actieve dienst — in de gelegenheid zijn om een verslechtering in hun inkomenspositie op te vangen door te trachten overige voorwaarden te verbeteren. Met de beëindiging van de bijdrageregeling, waartoe ASR per 1 januari 2006 eenzijdig heeft besloten, hebben [eisers c.s.] niet ingestemd. Zij bestrijden dat de regeling zijn grondslag had in de CAO zoals die tot 1 januari 2006 heeft gegolden, zoals ASR betoogt. Van enige koppeling tussen de voor ge(pre)pensioneerden geldende bijdrageregeling en de CAO-regeling van de ziektekostenverzekering is geen sprake. Door de beëindiging van de bijdrageregeling schiet ASR tekort in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eisers c.s.]
3.
ASR betwist de vordering. [eisers c.s.] hebben, toen zij met (pre)pensioen gingen, gekozen voor voortzetting van hun deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering, onder de voorwaarden die gelden voor het personeel in actieve dienst. Die voorwaarden waren geregeld in de CAO voor het verzekeringsbedrijf. Die CAO-regeling beheerste daarmee ook de bijdrageregeling voor ge(pre)pensioneerden. Dat de koppeling van de bijdrage ten behoeve van gepensioneerden aan die welke de CAO aan werknemers toekende bij de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden per 1 januari 2004 is blijven bestaan, blijkt onder meer uit de brief van 18 november 2004, waarin tot uitdrukking is gebracht dat de standaardbijdrage voor actieven en gepensioneerden dezelfde is en waarin uitdrukkelijk naar de CAO-afspraken is verwezen. Ook de personeelsgids, versie januari 2004, vermeldde die koppeling. Toen de CAO per 1 januari 2006 aan werknemers niet langer recht gaf op een bijdrage in de ziektekostenverzekeringpremie, verviel die bijdrage ook voor gepensioneerden. Van een eenzijdige wijziging door ASR is daarom geen sprake. Voor zover al van een wijziging van de bijdrageregeling ten behoeve van gepensioneerden zou moeten worden gesproken, was ASR bevoegd die regeling eenzijdig te wijzigen. [eisers c.s.] hebben uit de voor hen geldende regelgeving en uit de correspondentie die daaraan is gewijd redelijkerwijs moeten begrijpen dat hun recht op een bijdrage afhankelijk was van het voortbestaan van de CAO-regeling en dat van een levenslange aanspraak geen sprake was. In de verschillende versies van de personeelsgids was een herzieningsbepaling opgenomen. ASR mocht dus de regeling wijzigen en heeft voorts een redelijke overgangs- en afbouwregeling toegepast.
De beoordeling van het geschil
4.1.
In dit geding hebben 64 eisers een gelijkluidende vordering ingesteld. ASR heeft betoogd dat de rechtspositie van eisers, met wie in de loop van bijna 25 jaar het dienstverband is geëindigd, niet dezelfde is (geweest) en dat dit aan beoordeling van een collectieve vordering als de onderhavige in de weg staat. De kantonrechter overweegt hieromtrent het volgende. [eisers c.s.] baseren hun — levenslange — aanspraak in het bijzonder op brieven van (een rechtsvoorgangster van) ASR, die — ten aanzien van een aantal van hen — zijn verstuurd nadat zij met (pre)pensioen gingen. Op de inhoud van (ook) die brieven doen eisers ter onderbouwing van hun vordering een beroep. Van een ‘bevroren’ rechtsverhouding is derhalve naar de mening van [eisers c.s.] geen sprake. De kantonrechter zal daarom die brieven in de beoordeling van het geschil betrekken, óók ten aanzien van eisers die deze brieven eerst na hun uitdiensttreding hebben ontvangen. Hiervoor bestaat temeer reden, omdat eisers — waar het de aanspraak op een bijdrage in hun de ziektekostenverzekeringspremie betreft — door hun toenmalige werkgeefster steeds gelijkelijk, als groep, zijn behandeld, met voorbijgaan aan de mogelijke individuele verschillen. Omdat eisers, op de gronden die hierna worden uitgezet, niet in hun uitleg van de genoemde brieven worden gevolgd, kan in het midden blijven of, zoals [eisers c.s.] hebben gesteld maar door ASR is betwist, deze brieven aan hen allen zijn verstuurd.
4.2.
De kern van het geschil van partijen betreft de vraag waarin de aanspraak van [eisers c.s.] tot betaling van een bijdrage in hun ziektekostenverzekeringspremie zijn grondslag vindt. Waar ASR die grondslag zoekt in de CAO voor het verzekeringsbedrijf, waarop de bijdrageregeling ten behoeve van gepensioneerden zou zijn gestoeld, zijn [eisers c.s.] van mening dat hun recht op die bijdrage voortvloeit uit enkele, door hen van (een rechtsvoorgangster van) ASR ontvangen brieven. De kantonrechter volgt [eisers c.s.] niet in hun standpunt dat met de brieven die rond de harmonisatie van ziektekostenregelingen per 1 januari 2004 zijn verstuurd de koppeling aan de CAO, zo die tevoren mocht hebben bestaan, is verbroken. Aldus kan de brief van 20 november 2003 redelijkerwijs niet worden uitgelegd. Met die brief zijn de (voormalige) medewerkers erover geïnformeerd dat de verschillende ziektekostenverzekeringen werden ondergebracht in één nieuw contract en dat de werkgeversbijdrage voortaan zou worden berekend over een bepaald standaard verzekeringspakket. Voor het overige veranderde de systematiek van de bijdrageregeling niet. De bijdrage bleef, voor werknemers èn gepensioneerden, onveranderd gesteld op het in de CAO genoemde percentage (van 60). Dat in de brief van 20 november 2003 niet uitdrukkelijk naar de CAO-regeling is verwezen, doet hieraan niet af. De inhoud van die brief dient mede te worden gelezen in het licht van de toelichting die in de loop van 2004 op de consequenties van de harmonisatie is gegeven, met name in de brief van 18 november 2004. Daarin is wèl verwezen naar de ‘CAO-afspraken’ en is de gelijke behandeling van werknemers en voormalige werknemers met zoveel woorden tot uitdrukking gebracht in de zinsnede dat de ‘standaard bijdrage voor actieven en gepensioneerden dezelfde basis heeft.’
4.3.
Dat de bijdrageregeling voor gepensioneerden, zoals ASR heeft betoogd, van oudsher was gekoppeld aan de in de CAO opgenomen regeling van de ziektekostenverzekering kan ook worden opgemaakt uit die bijdrageregeling, zoals die kenbaar is uit de tekst van de opeenvolgende personeelsgidsen. De daarin vervatte, op eisers toepasselijke, AMEV Ziektekostenregeling gaat er, blijkens de in het geding gebrachte versies uit 1991 en 1997, vanuit dat de voorafgaand aan de (pre)pensionering bestaande (deelname aan de) collectieve verzekering daarna kan worden ‘voortgezet’. Niet gesteld of gebleken is dat dit in de jaren '80 anders was. Hieruit volgt dat de grondslag van de werkgeversbijdrage door de (pre)pensionering niet veranderde en dat deze onverminderd moest worden gezocht in de CAO, zoals die voor het actieve personeel gold of zou komen te gelden. Daarvoor was een uitdrukkelijke verwijzing naar de CAO in de personeelsgidsen niet nodig. Dat (de rechtsvoorgangsters van) ASR de gelijke behandeling van gepensioneerden en het personeel in actieve dienst voor ogen is blijven gestaan, blijkt tevens uit de brief van 16 september 1998. De daarin uiteengezette ‘overgangsmaatregel’, die naderhand op alle ge(pre)pensioneerden (ook op hen die vanaf 1 januari 1998 de 60-jarige leeftijd bereikten) is toegepast, spreekt van een ‘werkgeversbijdrage (-) die gelijk is aan de werkgeversbijdrage die alsdan aan actieve medewerkers wordt toegekend.’ Blijkens de pensioenbrieven die tot omstreeks 1994 aan werknemers die met (pre)pensioen gingen zijn gestuurd was bedoelde gelijkheid in behandeling reeds geruime tijd de bestendige praktijk. Dat de pensioenbrieven nadien niet uitdrukkelijk meer verwezen naar de bijdrage die werkenden ontvingen, brengt niet mee dat de koppeling aan de CAO geacht moet worden te zijn losgelaten.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eisers c.s.] aan de brieven waarop zij zich beroepen geen levenslange aanspraak op een bijdrage in de kosten van hun particuliere ziektekostenverzekering kunnen ontlenen. Die aanspraak was afhankelijk van het recht op een bijdrage dat voor werknemers uit de CAO voortvloeide. Omdat de langdurige praktijk was gebaseerd op de gelijke behandeling tussen werknemers en gepensioneerden, kan ook uit de jarenlange handelwijze van (rechtvoorgangsters van) ASR geen argument ten gunste van [eisers c.s.] worden geput. Omdat eisers de rechtspositie van het actieve personeel volgden, hebben zij er derhalve niet op mogen vertrouwen dat er bij hun leven nimmer een einde zou komen aan hun recht op de bijdrage. Het is immers van algemene bekendheid dat een CAO een beperkte geldingsduur heeft — artikel 18 Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt dat een CAO ‘niet voor langeren tijd dan vijf jaren’ kan worden aangegaan — en dat CAO-partijen na afloop daarvan wijzigingen overeen kunnen komen. Dat is in dit geval gebeurd.
4.5.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de bijdrageregeling ten behoeve van gepensioneerden ter gelegenheid van de invoering van de Zorgverzekeringswet rechtmatig is geëindigd. De kantonrechter stelt hierbij voorop dat blijkens de parlementaire geschiedenis van de Zorgverzekeringswet de wetgever zich niet heeft willen mengen in de contractuele rechten van (gewezen) werknemers. Of het nieuwe zorgstelsel reden is voor een wijziging van de verplichtingen die werkgevers jegens hun (gewezen) werknemers zijn aangegaan, is overgelaten aan de partijen bij de (collectieve) arbeidsovereenkomsten. De partijen bij de CAO voor het verzekeringsbedrijf hebben in de invoering van de nieuwe wet reden gezien de CAO-bijdrageregeling, zoals die tot 1 januari 2006 gold, te doen vervallen. Omdat de bijdrageregeling ten behoeve van gepensioneerden zijn grondslag had in die CAO-regeling, kwam daardoor ook hun recht op een bijdrage ten einde. Daarvoor was een (eenzijdige) beëindiging door ASR niet nodig, omdat de eerdere koppeling aan de CAO ertoe leidde dat het akkoord van de sociale partners ook de aanspraak van gepensioneerden deed vervallen. ASR behoefde evenmin de instemming van eisers. Hieraan doet niet af dat de positie van werkenden in die zin van die van gepensioneerden verschilt dat eerstgenoemden op grond van de Zorgverzekeringswet recht hebben op vergoeding door hun werkgever van de inkomenafhankelijke bijdrage die zij aan de belastingdienst verschuldigd zijn. De gepensioneerden zijn immers door de wetgever op andere wijze gecompenseerd voor de effecten van het nieuwe zorgstelsel. Ook de opstelling die de werkgeversorganisatie in de CAO-onderhandelingen heeft gekozen, in die zin dat zij de positie van gepensioneerden niet in de beoordeling van de kostenneutraliteit wilde betrekken, is gezien de werkingssfeer van de CAO (die op gepensioneerden niet van toepassing is) verklaarbaar en leidt niet tot een ander oordeel.
4.6.
Het beroep dat ASR op de koppeling aan de CAO heeft gedaan is niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Dat ASR niet langer heeft willen bijdragen aan de ziektekosten van gepensioneerden, toen zij daartoe ook tegenover haar werknemers niet meer verplicht was, valt te billijken. [eisers c.s.] hebben niet aangevoerd dat de gevolgen van de invoering van het nieuwe zorgstelsel voor hen, in vergelijking met die voor het actieve personeel, ook als daarbij de compenserende overheidsmaatregelen in ogenschouw worden genomen, dermate ingrijpend waren dat zij instandhouding van hun recht op de bijdrage mochten verwachten. ASR heeft bij de beëindiging van de bijdrageregeling een billijke overgangs- en afbouwregeling in acht genomen. Dat andere verzekeringsbedrijven zich daarbij ruimhartiger hebben getoond, betekent niet dat ASR jegens eisers is tekort geschoten.
4.7.
Op het voorgaande stuit de vordering, in al zijn onderdelen, af. [eisers c.s.] worden, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Op vordering van ASR wordt de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eisers c.s.] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van ASR, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.200,-- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2010.