HR, 16-10-1996, nr. 31662
ECLI:NL:HR:1996:AA1714
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-10-1996
- Zaaknummer
31662
- LJN
AA1714
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1996:AA1714, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑10‑1996; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
FED 1996/927 met annotatie van E.B. PECHLER
WFR 1996/1566
V-N 1996/4188, 6 met annotatie van Redactie
Uitspraak 16‑10‑1996
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Holding X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 mei 1995 betreffende de in de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1990 aan haar in rekening gebrachte heffingsrente.
1. Aanslag, bezwaar en geding door het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.543.630,--, bij welke aanslag bij beschikking van de Inspecteur heffingsrente in rekening is gebracht tot een bedrag van ƒ 12.440,--. Deze aanslag is, na een, door de Inspecteur als bezwaarschrift tegen de aanslag aangemerkte, brief van belanghebbende, bij uitspraak van de Inspecteur verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.504.270,-- met een heffingsrente van ƒ 11.023,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft belanghebbende niet ontvankelijk verklaard in haar beroep. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
- 2.
Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
- 3.
Beoordeling van het middel 3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat in het op 16 maart 1993 gedateerde bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag niet een bezwaar is vervat tegen de beschikking inzake de heffingsrente. 3.2. Het middel bestrijdt dit oordeel met de stelling dat bezwaar tegen het belastingbedrag in verband met de door de wetgever gekozen systematiek automatisch bezwaar inhoudt tegen de daarbij in aanmerking genomen heffingsrente. 3.3. Deze stelling kan niet als juist worden aanvaard. Weliswaar kan bij bezwaren tegen zowel de aanslag als de heffingsrente worden volstaan met één geschrift, maar anders dan belanghebbende betoogt biedt het wettelijke stelsel met betrekking tot het maken van bezwaar tegen een beschikking waarbij heffingsrente is vastgesteld geen aanknopingspunt voor de opvatting dat een zodanig bezwaar zonder meer geacht moet worden besloten te liggen in het bezwaar tegen de aanslag. Voor die opvatting is ook geen steun te vinden in de geschiedenis van de totstandkoming van (destijds) artikel 30d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). 3.4. Aan zijn onder 3.1 samengevatte oordeel heeft het Hof terecht de gevolgtrekking verbonden dat het beroep van belanghebbende niet kon zijn gericht tegen een uitspraak van de Inspecteur op een bezwaarschrift tegen de beschikking inzake heffingsrente, zodat - bij gebrek aan toestemming ingevolge artikel 26, lid 3, AWR (tekst vóór 1994) - belanghebbende niet-ontvankelijk was in haar beroep. Het middel faalt derhalve.
- 4.
Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
- 5.
Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 16 oktober 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.