Rb. 's-Gravenhage, 20-10-2010, nr. 355240 / HA ZA 09-4357
ECLI:NL:RBSGR:2010:BO0157
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
20-10-2010
- Zaaknummer
355240 / HA ZA 09-4357
- LJN
BO0157
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2010:BO0157, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 20‑10‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑10‑2010
Inhoudsindicatie
aansprakelijkheid bewindvoerder, verhouding rekening verantwoording kantonrechter.
vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 355240 / HA ZA 09-4357
Vonnis van 20 oktober 2010
in de zaak van
1. [eiseres 1]
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiseres 3],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. J.C.A. Stevens,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.M. van Wijk.
Partijen zullen hierna eisers of afzonderlijk [eiseres 1], [eiser 2] en [eiseres 3] enerzijds en gedaagde anderzijds genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 december 2009 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 14 september 2010 en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Eisers zijn de kinderen van [vader van eisers]. Gedaagde is diens zuster.
2.2. [vader van eisers] leed aan de ziekte van Korsakov en verbleef vanaf juni 1996 in verschillende instellingen. Hij is op 5 maart 2008 overleden. Eisers zijn ieder voor het 1/3e onverdeeld aandeel gerechtigd in zijn nalatenschap.
2.3. Op 13 augustus 1996 is van de rekening van [vader van eisers] een bedrag van NLG 8.249,95 afgelost op een flexibel krediet van gedaagde. Op 24 oktober 1996 is een bedrag van NLG 48.215,27 afgelost op een flexibel krediet van gedaagde.
2.4. Bij beschikking van 23 oktober 1996 is op verzoek van gedaagde door de kantonrechter te Leiden een bewind ingesteld over alle goederen van [vader van eisers]. Tot bewindvoerder is benoemd de Stichting Financiële Dienstverlening Zuid-Holland Noord. Deze stichting is bij beschikking van 19 juni 1997 als bewindvoerder ontslagen en in die hoedanigheid opgevolgd door gedaagde. Op 23 mei 2001 is de beschikking van 19 juni 1997 aan [eiseres 3] toegezonden.
2.5. In de periode van 1996 tot 2000 is van de betaalrekening die [vader van eisers] bij ABN aanhield ten minste een bedrag van (het equivalent in guldens van) € 31.314,19 verbruikt. De hierboven genoemde bedragen van NLG 8.249,95 en NLG 48.215,27 behoren daartoe.
2.6. Op 1 maart 2000 is de woning van [vader van eisers] aan [adres] aan een koper geleverd voor een koopsom van NLG 235.000,-. Na verrekening met een openstaande hypothecaire lening en andere kosten resteerde een bedrag van NLG 174.853,48 dat op de rekening van [vader van eisers] is overgemaakt.
2.7. In de periode van 18 januari 2002 tot 25 februari 2008 is een bedrag van in totaal € 46.150,- contant opgenomen van de rekening van [vader van eisers].
2.8. Bij de supermarkt Aldi is in de periode van 23 januari 2002 tot 25 september 2007 door middel van pin-betalingen in totaal een bedrag van € 6.179,38 aan boodschappen betaald. In de periode van 12 september 2002 tot 31 januari 2008 is bij de supermarkt Hoogvliet door middel van pin-betalingen een bedrag van € 912,94 aan boodschappen betaald. In de periode van 21 maart 2002 tot 21 januari 2008 is bij de Kijkshop, waar gedaagde werkte, met geld van [vader van eisers] voor € 2.507,69 aan inkopen gedaan.
2.9. Op 14 maart 2005 is van de rekening van [vader van eisers] een betaling gedaan bij het bedrijf Water World waterbedden van € 1.500,-. Op 18 november 2005 heeft een betaling van € 30,- plaatsgevonden aan het Centraal Justitieel Incassobureau. Op 10 juli 2006 vond een betaling van € 24,- aan het Centraal Justitieel Incassobureau plaats.
2.10. In een brief van 8 april 2009 van GGZ Duin en Bollenstreek aan eiseres sub 1 is onder meer opgenomen:
"Indien er geld gestolen zou worden op een afdeling, wordt daarvan altijd aangifte gedaan bij de politie. Hierover is ons m.b.t. uw vader niets bekend.
(...)
Zakgeld van € 500,- of zelfs meer is absoluut niet gebruikelijk in onze instelling. Wij beheren nooit zoveel geld voor patiënten, sterker nog wij raden het verantwoordelijken (...) af om geld af te geven aan verpleegkundigen. Verpleegkundigen zijn geen beheerders van geld op de afdeling.
(...) Bij schade aan eigendommen wordt bekeken in hoeverre een patiënt aansprakelijk is. Mocht hiervoor een rekening verzonden zijn naar de bewindvoerder dan is dat o.i. terug te vinden als onkostenpost in de jaarlijkse rapportage aan de kantonrechter.
(...)."
2.11. Op 5 maart 2008 heeft gedaagde bedragen van € 5.000,- en € 45.000,- van de rekening van [vader van eisers] naar haar eigen rekening overgemaakt. Die overboekingen heeft zij in de periode daarna ongedaan gemaakt.
2.12. In een brief van 2 april 2009 van de griffier van de sector kanton, locatie Leiden aan gedaagde is onder meer opgenomen:
"Op 1 april 2009 bent u verschenen voor de kantonrechter om in bovengenoemd bewind als bewindvoerder rekening en verantwoording af te leggen over de periode 1 januari 2007 tot en met 5 maart 2008.
Tijdens het gesprek heeft u aangegeven dat u van de rekening van de rechthebbende een bedrag van € 9.000,- had opgenomen als vergoeding van kosten die door u zijn gemaakt in het kader van het bewind. U heeft gemeld dit bedrag te hebben teruggestort.
De erven van de rechthebbende hebben verklaard dat deze terugstorting inderdaad heeft plaatsgevonden.
Vervolgens heeft u de kantonrechter girorekeningafschriften getoond. Hierop waren opnames te zien van grote bedragen (vaak € 1.000,-) waarvoor u als verklaring gaf dat dit is gedaan voor de instelling waar de rechthebbende verbleef. U verklaarde dat u maandelijks € 500,- moest geven aan het tehuis waarvan dan uitjes en dergelijke uitgaven voor de rechthebbende werden bekostigd. U verklaarde nimmer kwitanties of overzichten waarin de uitgaven werden gespecificeerd van het tehuis te hebben ontvangen. Voorts verklaarde u dat u soms € 500,- gaf aan een uitzendkracht, die het geld dan niet afdroeg en dat u daarom nogmaals € 500,- moest betalen.
Ten aanzien van de internetspaarrekening heeft u verklaard dat u enkele uren voor het overlijden van de rechthebbende twee maal € 5.000,-- en een maal € 45.000,- hebt overgemaakt naar uw eigen rekening, volgens uw zeggen per abuis. De bedoeling was dit bedrag naar een andere rekening van de rechthebbende over te boeken. Inmiddels heeft u € 50.000,-- teruggestort. De erven hebben verklaard dat dit bedrag is ontvangen.
Voor wat betreft de resterende € 5.000,-- heeft u gezegd dat de rechthebbende meermalen te kennen had gegeven dat hij voor de laatste dagen van zijn moeder wilde zorgen en dat u daarom het bedrag hebt overgemaakt op de rekening van uw moeder.
Dit heeft u echter gedaan zonder de machtiging van de kantonrechter.
U dient dit bedrag dan ook terug te storten op een rekening van de erven.
Mr. J.C.A. Stevens heeft tijdens het gesprek verklaard dat hij namens de erven de hun bekende gegevens zal verzamelen en op papier zal zetten. Hij zal u dit stuk doen toekomen met het verzoek aan de hand daarvan een en ander nader toe te lichten.
De kantonrechter spreekt de hoop uit dat u dit ook zult doen.
(...)
Tot slot het volgende.
Bij herhaling is u verzocht om een deugdelijke rekening en verantwoording af te leggen over de periode 1 januari 2007 tot en met 5 maart 2008. Ondanks deze verzoeken heeft u geen deugdelijke specificatie gegeven en heeft u geen inzicht gegeven in het verloop van de diverse rekeningen. De kantonrechter verleent dan ook niet zijn goedkeuring aan de door u ingediende rekening en verantwoording.
(...)."
3. De vordering
3.1. Eisers vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
1. gedaagde veroordeelt tot betaling van € 241.883,18 ter zake van gelden die door haar zijn onttrokken aan het vermogen c.q. de inkomsten van de onder bewind gestelde vader van eisers;
2. gedaagde veroordeelt tot betaling van € 3.500,- ten behoeve van gemaakte kosten;
3. gedaagde veroordeelt tot betaling van € 5.000,- terzake van immateriële schade;
4. gedaagde veroordeelt om eisers in het bezit te stellen van de Roton motorfiets, de antieke Melchelse kast, al het foto- of videomateriaal, waaronder de jeugdfoto's van eisers toebehorende aan de vader van eisers, alle technische apparatuur, alsmede alle roerende zaken aanwezig in de woning van [vader van eisers], althans gedaagde te veroordelen tot een naar redelijkheid en billijkheid te schatten schadevergoeding die in plaats treedt van deze goederen en die door eisers wordt begroot op € 25.000,-, te vermeerderen met de opbrengst van de verkoop van de auto van [vader van eisers];
5. gedaagde veroordeelt de as van hun vader aan eisers ter hand te stellen ingeval deze nog niet is uitgestrooid en, ingeval deze wel is uitgestrooid, eisers ter hand te stellen een schriftelijke verklaring van de beheerder van de locatie waarin staat aangegeven op welke datum de as van de vader van eisers is uitgestrooid.
6. gedaagde veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2. Aan die vordering leggen eisers een onrechtmatige daad ten grondslag die - samengevat weergegeven - daarin is gelegen dat gedaagde haar positie als bewindvoerder heeft misbruikt om zichzelf te verrijken. Daardoor is het vermogen van [vader van eisers] verloren gegaan en eisers begroten hun schade als erfgenamen op het in hoofdsom gevorderde bedrag, terwijl gedaagde voorts gehouden is de roerende zaken van [vader van eisers] aan hen af te geven. Eisers hebben daarnaast recht op een vergoeding van immateriële schade vanwege enerzijds het financiële beheer van gedaagde, anderzijds vanwege het feit dat gedaagde heeft gemeend te moeten beslissen over het leven en dood van [vader van eisers], het feit dat eisers niet bij diens overlijden en uitvaart aanwezig hebben kunnen zijn en dat zij een bemiddelaar hebben moeten inschakelen om twee zakjes as te verkrijgen.
3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer. Op stellingen van partijen wordt hierna, waar nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Inleidende opmerkingen
4.2. Bij beoordeling van de vordering stelt de rechtbank voorop dat een bewindvoerder op grond van het bepaalde in artikel 1:445 lid 1 BW jaarlijks en aan het eind van zijn bewind rekening en verantwoording moet afleggen ten overstaan van de kantonrechter en, in het geval de rechthebbende niet in staat is de rekening op te nemen, ook aan de kantonrechter. Uit de tweede zin van artikel 1:445 lid 2 BW volgt dat de goedkeuring van de rekening en verantwoording door de kantonrechter niet belet dat de rechthebbende na het einde van het bewind nogmaals over dezelfde tijdsruimte rekening en verantwoording vraagt, voorzover dit niet onredelijk is. Reeds uit deze bepaling volgt dat de goedkeuring van de rekening en verantwoording over een bepaalde periode door de kantonrechter geen décharge van de bewindvoerder voor het over de bewuste periode gevoerde bewind meebrengt, terwijl dat ook volgt uit de aard van het toezicht - een globale controle achteraf (Hof Den Haag 23 maart 2009, NJf 2009,162) - dat de kantonrechter houdt.
4.3. Nu uit de wet voortvloeit dat rekening en verantwoording ten overstaan van de kantonrechter plaatsvindt, dient het ook dáár plaats te vinden. Deze procedure kan er, met andere woorden, niet toe strekken gedaagde in de positie te brengen alsnog of opnieuw rekening en verantwoording af te leggen. Dat brengt mee dat gedaagde zich bevindt in de positie van diegene die aansprakelijk wordt gehouden uit hoofde van een door hem of haar gepleegde onrechtmatige daad. Stelplicht en bewijslast ter zake van die onrechtmatige daad rusten volgens de hoofdregel op diegene die zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept, in dit geding dus eisers.
4.4. Omdat evenwel gedaagde als bewindvoerder de beschikking heeft (gehad) over alle relevante stukken van het bewind mag van haar worden verwacht haar verweer tegen het betoog van eisers van een deugdelijke onderbouwing te voorzien. Bij het bepalen van de grenzen van datgene wat van haar mag worden verwacht kan de rechtbank evenwel niet voorbij gaan aan het gegeven dat door de kantonrechter over de belangrijkste periode van het gevoerde bewind goedkeuring aan de rekening en verantwoording is verleend. De verplichting van gedaagde haar verweer van een deugdelijke onderbouwing te voorzien, kan voor wat betreft die periode niet verder strekken dan de verplichting die voor haar uit de laatste zin van artikel 1:445 lid 2 BW voortvloeit omdat de daar omschreven grens anders door een vordering uit onrechtmatige daad eenvoudigweg kan worden omzeild. Ten aanzien van de periode waarover de kantonrechter zijn goedkeuring aan de afgelegde rekening en verantwoording heeft onthouden heeft evenwel te gelden dat op gedaagde als diegene die de beschikking heeft (gehad) over alle relevante bescheiden van het bewind, een verzwaarde stelplicht ten aanzien van haar verweer rust.
4.5. Bij beoordeling van de vordering neemt de rechtbank voorts tot uitgangspunt dat eisers (nadrukkelijk) niet hebben gesteld dat gedaagde aansprakelijk is voor uitgaven die zij in opdracht van [vader van eisers] heeft verricht en die mogelijk niet passen bij datgene wat van een zorgvuldig handelend bewindvoerder mag worden verwacht. Zij baseren hun vordering slechts daarop dat gedaagde zichzelf heeft verrijkt ten koste van het vermogen van haar broer en daarmee jegens eisers als erfgenamen onrechtmatig heeft gehandeld.
4.6. Binnen deze kaders oordeelt de rechtbank als volgt.
De periode vóór 19 juni 1997
4.7. In de periode voor 19 juni 1997 zijn er van de rekening van [vader van eisers] (grote) bedragen ten goede gekomen aan gedaagde. Voor de conclusie dat gedaagde daarvoor verantwoordelijk was hebben eisers evenwel geen gronden aangevoerd. Daarbij geldt dat, voor zover die overboekingen hebben plaatsgevonden in de periode voordat [vader van eisers] onder bewind was gesteld, hij tot het doen van die betalingen gewoon bevoegd was. Voor zover de overboekingen hebben plaatsgevonden in de periode dat de Stichting Financiële dienstverlening Zuid-Holland Noord bewindvoerder was, was het niet de verantwoordelijkheid van gedaagde erop toe te zien dat het bewind op een zorgvuldige wijze werd gevoerd. Zeker nu gesteld noch gebleken is dat de rekening en verantwoording van de Stichting financiële dienstverlening over de periode van aanvang van het bewind tot 19 juni 1997 niet door de kantonrechter is goedgekeurd, kan niet worden geconcludeerd dat gedaagde op een wijze die onrechtmatig moet worden geacht, de beschikking heeft gekregen over gelden afkomstig van [vader van eisers].
De periode van 19 juni 1997 tot 31 december 2006
4.8. De periode van 19 juni 1997 tot en met 31 december 2006 is de periode waarin gedaagde bewindvoerder was en de kantonrechter de rekening en verantwoording van het gevoerde bewind heeft goedgekeurd. De rechtbank stelt met eisers vast dat er gedurende deze periode herhaaldelijk en met zekere regelmaat grote sommen geld van de rekening van [vader van eisers] contant zijn opgenomen. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder de transacties op het oog die door eisers in bijlage G bij productie 2 bij dagvaarding zijn opgesomd, terwijl ook, maar geenszins uitsluitend, de in bijlage K opgenomen betaling voor een waterbed en de betaling van bekeuringen serieuze vragen oproepen ten aanzien van het door gedaagde gevoerde bewind. Datzelfde geldt voor de betalingen die aan een reisbureau zijn gedaan. De rechtbank is ook van oordeel dat de conclusie van antwoord die vragen in vergaande mate onbeantwoord heeft gelaten.
4.9. Tijdens de comparitie evenwel heeft gedaagde uitleg gegeven over de wijze waarop zij het bewind over de goederen van haar broer heeft gevoerd. Die wijze kwam er - kort en goed - op neer dat zij in opdracht van haar broer veel geld uitgaf aan sigaretten, andere consumptiegoederen en cadeau's aan derden, terwijl [vader van eisers] daarbij regelmatig (soms kostbare) apparatuur of andere gebruiksgoederen vernielde die dan vervangen moest(en) worden. Tot die vernielde goederen behoorde een waterbed in haar huis, dat zij op kosten en met goedkeuring van [vader van eisers] heeft vervangen, terwijl de betaling aan het reisbureau zag op een reis die [vader van eisers] zijn moeder cadeau wenste te doen. Hoewel de vraag blijft bestaan of de levenswijze van [vader van eisers] in de inrichtingen waarin hij was opgenomen de grote contante opnamen volledig kan verklaren, hebben eisers het door gedaagde geschetste beeld in onvoldoende mate weerlegd, zodat de rechtbank met de mogelijkheid rekening moet houden dat het juist is. De onzekerheid die daarover blijft bestaan dient in deze civiele procedure voor risico van eisers te komen aangezien de rechtbank van oordeel is dat van gedaagde, in het licht van het feit dat de kantonrechter de rekening en verantwoording over deze periode heeft goedgekeurd, een verdergaande onderbouwing van haar verweer in redelijkheid niet behoeft te worden verwacht, terwijl eisers daartegenover onvoldoende te bewijzen feiten hebben aangedragen. Het feit dat zij dat niet kunnen omdat zij jarenlang geen contact met hun vader hebben onderhouden dient eveneens voor hun risico te blijven, terwijl de brief van GGZ de juistheid van het betoog van gedaagde niet in de weg staat. Gedaagde heeft immers de in die brief voor onmogelijk gehouden situaties niet als verklaring voor de gedane uitgaven gegeven. Een bespreking van alle individuele betalingen en transacties kan dan ook achterwege blijven.
De periode van 1 januari 2007 tot einde bewind
4.10. De beperking die voortvloeit uit de goedkeuring van de rekening en verantwoording door de kantonrechter over de periode van het bewind tot 31 december 2006 geldt niet voor de periode daarna. Juist gelet op de kritische toon in de brief van de griffier van 2 april 2009 en het hierboven besproken beeld van grote uitgaven dat uit de door eisers overgelegde en opgestelde stukken naar voren komt, mocht van gedaagde een zorgvuldige weerlegging worden verwacht van de door eisers geuite verwijten. Die weerlegging is uitgebleven, zodat eisers moeten worden gevolgd in hun betoog dat gedaagde in deze periode niet heeft gehandeld zoals van een zorgvuldig handelend bewindvoerder mocht worden verwacht. Daarmee is niet gezegd dat gedaagde aansprakelijk is voor alle onttrekkingen die in die periode aan het vermogen van [vader van eisers] zijn gedaan, maar wel is zij jegens eisers aansprakelijk voor alle onttrekkingen die niet passen binnen het normaal te verwachten uitgavenpatroon van een volwassene die in een instelling is opgenomen.
4.11. Eisers hebben in bijlage E "een gespecificeerd overzicht opgenomen met betrekking tot de berekening van de schade die gedaagde als bewindvoerder heeft aangericht" (pagina 12 dagvaarding). Zij nemen daarin tot uitgangspunt dat in het jaar 2007 een bedrag gespaard had moeten worden van € 3.223,26, waarbij zij uitgaven van (2.880,- + 1.180,60=) € 4.060,60 gerechtvaardigd hebben gedacht. Voor het jaar 2008 hebben zij aan besparingen een bedrag van € 392,92 opgevoerd en aan gerechtvaardigde uitgaven (720 + 214,20=) € 934,20. Gedaagde heeft deze bedragen als zodanig niet weersproken, zodat de rechtbank tot uitgangspunt neemt dat voor de jaren 2007 en 2008 een bedrag van (4.060,60 + 934,20=) € 4.994,80 aan uitgaven gerechtvaardigd was geweest, waarbij een surplus in het inkomen zou hebben bestaan van (3.223,26 + 392,92=) € 3.616,18. Het bedrag waarmee deze gerechtvaardige uitgaven zijn overschreden (en waarmee het surplus in het inkomen is verloren gegaan) moet, bij gebreke van een door gedaagde aangedragen voldoende rechtvaardiging daarvoor, als onnodig worden beoordeeld en komt dus als schade voor vergoeding in aanmerking.
4.12. In de periode na 1 januari 2007 zijn de volgende onttrekkingen en uitgaven gedaan.
- Postbank / ING (bijlage G): € 8.400,-;
- Aldi (bijlage H): € 470,64;
- Hoogvliet (bijlage I): € 299,84;
- Kijkshop (bijlage J): € 754,54;
- Diversen (bijlage K): € 92,98.
In totaal gaat het om een bedrag van € 10.018.,- Daarmee is het hierboven bedoelde bedrag van € 4.994,80 met € 5.023,20 overschreden. Dit bedrag komt voor vergoeding in aanmerking. Voor toewijzing van enig hoger bedrag ziet de rechtbank geen gronden in hetgeen eisers hebben aangevoerd.
Kosten
4.13. Ten aanzien van de gevorderde kosten van € 3.500,- begrijpt de rechtbank de vordering aldus dat de grondslag daarvoor in het bepaalde in artikel 6:96 BW wordt gezocht. Voor toewijzing van dit deel van de vordering is niet alleen vereist dat het maken van de kosten redelijk was, maar ook dat de hoogte van de gemaakte kosten redelijk is. Aangezien gedaagde deze kosten niet heeft weersproken was zij blijkbaar van oordeel dat zowel het maken daarvan als de hoogte ervan redelijk was, zodat de rechtbank tot toewijzing ervan zal overgaan.
Immateriële schade
4.14. De gevorderde vergoeding voor immateriële schade kan evenwel niet worden toegewezen. Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen dit onderdeel van de vordering en eisers hebben tegenover dat verweer onvoldoende feiten gesteld die hun vordering onderbouwen. Met name is in onvoldoende mate onderbouwd dat gedaagde er in overwegende mate de hand in heeft gehad dat eisers het overlijden en de uitvaart van hun vader niet hebben kunnen bijwonen, laat staan dat zij, als gesteld, heeft beslist over "leven en dood" van [vader van eisers] en dat eisers uit dien hoofde aanspraak kunnen maken op vergoeding van de door [vader van eisers] zelf geleden immateriële schade. Dit deel van de vordering zal dus worden afgewezen.
De woning
4.15. Eisers hebben betoogd dat gedaagde onnodig lang de woning van [vader van eisers] heeft aangehouden, althans, dat zij aanspraak hebben op de huuropbrengsten die gedaagde gehouden was met de woning te genereren. De rechtbank volgt eisers niet in dit betoog. Voor de door hen getrokken conclusie zou slechts grond zijn indien op basis van hetgeen zij hebben gesteld aangenomen zou moeten worden dat eerder dan op het moment waarop gedaagde tot verkoop heeft besloten, duidelijk was dat [vader van eisers] niet meer naar zijn woning zou terugkeren en hij deze ook niet meer incidenteel zou gebruiken. Dit blijkt evenwel nergens uit.
Inboedelgoederen, motorfiets en auto
4.16. Op zichzelf is juist dat eisers als erfgenamen recht hebben op de inboedelgoederen die hun vader bij overlijden bezat. Ten aanzien van de in de dagvaarding genoemde goederen heeft gedaagde betoogd dat slechts het videomateriaal beschikbaar is en dat alle overige door eisers genoemde goederen hetzij door [vader van eisers] zijn weggegeven hetzij waardeloos waren of zijn geworden en zijn opgeruimd. Eisers hebben tegenover dit verweer onvoldoende feiten gesteld die de onjuistheid daarvan kunnen meebrengen. Voor een vergoeding van die zaken is dan geen ruimte. Ten aanzien van de motorfiets overweegt de rechtbank in dit verband nog dat heel goed juist kan zijn dat [vader van eisers] in de periode dat eisers nog contact met hem onderhielden heeft gezegd dat de motorfiets voor [eiser 2] bestemd was, maar dat evenzeer goed juist kan zijn dat hij in de periode daarna op die beslissing is teruggekomen. Dat gedaagde daar de hand in heeft gehad is niet gebleken, terwijl eisers niet hebben gesteld dat gedaagde als zorgvuldig handelend bewindvoerder de beslissing van [vader van eisers] om de motorfiets weg te geven - zo die beslissing tijdens haar bewind is genomen - had moeten blokkeren.
4.17. Gedaagde zal worden veroordeeld het gevorderde video-materiaal aan eisers af te staan nu niet is weersproken dat dit tot de erfenis behoort.
De as
4.18. Gedaagde heeft tijdens de comparitie aangegeven waar de as van [vader van eisers] is uitgestrooid. Voor overdracht van de as is dus geen ruimte meer, terwijl eisers bij een afzonderlijke verklaring van de beheerder van het circuit in Assen geen belang hebben.
Kosten van het geding
4.19. In de omstandigheid dat partijen familieleden van elkaar zijn ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren.
5. De beslissing
De rechtbank
- veroordeelt gedaagde om aan eisers te betalen een bedrag van (5.023,20 + 3.500,- =) € 8.523,20,-;
- veroordeelt gedaagde om eisers in het bezit te stellen van het videomateriaal als in de dagvaarding bedoeld;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de kosten van het geding in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2010.