Hof 's-Hertogenbosch, 24-03-2020, nr. 200.254.063, 01
ECLI:NL:GHSHE:2020:1069
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
24-03-2020
- Zaaknummer
200.254.063_01
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:1069, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 24‑03‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1424, Niet ontvankelijk
- Wetingang
art. 125 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
Uitspraak 24‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Datum waarop de zaak aanhangig is, herstel verzuim, rechtsgevolg administratieve doorhaling, art. 125 lid 5 Rv
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.254.063/01
arrest van 24 maart 2020
in de zaak van
[Investment Limited] Investment Limited,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings-en kantoorplaats 1] , Cyprus,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. N. Broeren te Tilburg,
tegen
[de Holding] ,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats 2] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.J. de Danschutter te Middelburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 14 januari 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 17 oktober 2018, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/346672 / HA ZA 18-435)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep 14 januari 2019;
- -
de memorie van grieven met producties, genummerd 1 tot en met 4;
- -
de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
[appellante] heeft op 30 januari 2018 de dagvaarding in eerste aanleg aan [geïntimeerde] betekend. In de dagvaarding is [geïntimeerde] aangezegd om op de roldatum van 11 april 2018 te verschijnen.
3.1.2.
De dagvaarding van 30 januari 2018 is niet op de aangezegde roldatum bij de rechtbank aangebracht. Daarom heeft [appellante] aan [geïntimeerde] op 17 april 2018 een (eerste) herstelexploot ex artikel 125 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) betekend. In dit herstelexploot is [geïntimeerde] aangezegd op de roldatum 23 mei 2018 te verschijnen. [appellante] heeft een (niet originele) dagvaarding ingediend en [geïntimeerde] heeft zich gesteld. De zaak is ingeschreven onder zaaknummer C/02/344960/HA ZA18-327.
3.1.3.
De rechtbank heeft aan [appellante] een uitstel tot de roldatum van 30 mei 2018 verleend om de originele dagvaarding met producties aan te brengen.
3.1.4.
Op 29 mei 2018 verzoekt [appellante] om een nader uitstel. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen.
3.1.5.
Op de roldatum van 30 mei 2018 is geen (originele) dagvaarding aangebracht waarna de zaak (C/02/344960/HA ZA18-327) is doorgehaald.
3.1.6.
Op 4 juni 2018 heeft [appellante] [geïntimeerde] opnieuw gedagvaard maar ook die dagvaarding is niet aangebracht. Deze zaak is niet ingeschreven.
3.1.7.
Op 5 juni 2018 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] een tweede herstelexploot uitgebracht, waarin zij de dagvaarding van 30 januari 2018 en het herstelexploot van 17 april 2018 handhaaft. In het herstelexploot is [geïntimeerde] aangezegd om op de roldatum van 13 juni 2018 te verschijnen.
3.1.8.
Vervolgens wordt op 12 juni 2018 een derde herstelexploot uitgebracht. Hierin is [geïntimeerde] aangezegd om op de roldatum van 4 juli 2018 te verschijnen.
3.1.9.
Op de rol van 4 juli 2018 brengt [appellante] de dagvaarding van 30 januari 2018 en de drie herstelexploten aan.
3.2.
In het vonnis van 17 oktober 2018 heeft de rechtbank de door [geïntimeerde] ingestelde incidentele vordering strekkende tot niet-ontvankelijkheid toegewezen en is [appellante] in de hoofdzaak niet-ontvankelijk verklaard. [appellante] is veroordeeld in de kosten.
3.3.
In deze procedure in hoger beroep vordert [appellante] dat het hof het vonnis van 17 oktober 2018 (C/02/346672 HA ZA 18-435) (hierna: het vonnis) vernietigt en [appellante] alsnog in haar vorderingen ontvankelijk verklaart met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten.
3.4.
In hoger beroep komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank in het incident en in de hoofdzaak.
3.4.1.
Zowel in eerste aanleg als in deze procedure stelt [appellante] dat zij geen procedurele fouten heeft gemaakt en dat de zaak alsnog in eerste aanleg inhoudelijk behandeld dient te worden. Mocht het hof van oordeel zijn dat wel sprake is van procedurele fouten die leiden tot niet-ontvankelijkheid dan stelt [appellante] dat [geïntimeerde] , gezien de notariële afspraken die door partijen zijn gemaakt, geen belang heeft bij haar incidentele vordering. Gelet op deze stellingen heeft [appellante] in hoger beroep twee grieven tegen het vonnis aangevoerd.
3.4.2.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. [geïntimeerde] concludeert dat het hof het vonnis zal bekrachtigen en [appellante] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het door [geïntimeerde] gevoerde verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.5.
Het hof oordeelt als volgt.
3.5.1.
Grief 1 richt zich tegen de rechtsoverwegingen 4.4. tot en met 4.6. In dat kader stelt [appellante] dat zij tijdig in de procedure is verschenen en tijdig de originele dagvaarding en herstelexploten heeft ingediend. Daardoor is de zaak aanhangig en dient deze alsnog inhoudelijk te worden behandeld. [appellante] onderbouwt haar stellingen als volgt. [geïntimeerde] is door het uitbrengen van het herstelexploot van 17 april 2018 opgeroepen te verschijnen tegen de zitting van 23 mei 2018. Deze termijn is door de rechtbank met een week verlengd tot 30 mei 2018. Vervolgens heeft [appellante] op respectievelijk 5 en 12 juni 2018 herstelexploten uitgebracht. [appellante] stelt dat de herstelexploten van 17 april 2018 en 5 juni 2018 tijdig zijn uitgebracht omdat uitgegaan moet worden van de datum van 23 mei 2018 en niet (slechts) van 11 april 2018. [geïntimeerde] stelt daartegenover in de kern dat de exploten van 5 en 12 juni 2018 buiten de wettelijke termijn zijn uitgebracht. Uitgegaan moet worden van 11 april 2018 en niet van 23 of 30 mei 2018.
3.5.2.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 125 lid 1 Rv is het geding in eerste aanleg aanhangig vanaf de dag van de dagvaarding. Op grond van artikel 125 lid 2 Rv had [appellante] het exploot van dagvaarding uiterlijk op de laatste dag waarop de griffie is geopend, voorafgaande aan de in de dagvaarding vermelde roldatum (11 april 2018), op de griffie moeten indienen. Dit heeft [appellante] nagelaten.
3.5.3.
Wanneer het exploot van dagvaarding niet op die roldatum is ingeschreven op de griffie van de rechtbank is sprake van een verzuim. Artikel 125 lid 5 Rv bepaalt dat dit verzuim kan worden hersteld door binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum een geldig herstelexploot uit te brengen. In dit geval dus uiterlijk op 25 april 2018. Als geldig herstelexploot moet worden aangemerkt een herstelexploot waarbij [geïntimeerde] onder handhaving van de oorspronkelijke dagvaarding en met inachtneming van de dagvaardingstermijn, wordt opgeroepen tegen een nieuwe verschijndag.
3.5.4.
[appellante] heeft het verzuim (het niet tijdig indienen van het exploot van dagvaarding op 11 april 2018) geprobeerd te herstellen door het uitbrengen van een (eerste) herstelexploot van 17 april 2018. Dit exploot is uitgebracht binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum van 11 april 2018 en het exploot vermeldt een nieuwe verschijndag van 23 mei 2018. [appellante] moet er vervolgens voor zorgdragen dat zij de dagvaarding en het herstelexploot tijdig voor de nieuwe roldatum op de griffie indient waarna inschrijving op de rol plaatsvindt.
3.5.5.
[appellante] heeft weliswaar het (eerste) herstelexploot ingeschreven op de nader aangezegde roldatum, maar zij heeft daarbij verzuimd de originele oorspronkelijke dagvaarding in te schrijven. Van de haar geboden hersteltermijn heeft [appellante] geen gebruik gemaakt De rechtbank heeft hierna de zaak met rolnummer 18-327 ambtshalve (administratief) doorgehaald.
3.5.6.
[appellante] heeft vervolgens een tweede dagvaarding en een nader (tweede) herstelexploot uitgebracht, maar heeft die exploten niet doen inschrijven op de aangezegde roldata. Voorafgaande aan de bij het tweede herstelexploot aangezegde roldatum heeft [appellante] een derde herstelexploot laten betekenen. Dat exploot is wel ingeschreven op de daarin aangezegde roldatum (zaak met rolnummer 18-435). In artikel 125 lid 5 Rv is echter slechts de mogelijkheid geboden om binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum een herstelexploot in te dienen. Nu het derde herstelexploot wel is ingeschreven, maar niet binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum van 11 april 2018 is uitgebracht, is dit herstelexploot niet rechtsgeldig. Met het uitbrengen van de exploten na
30 mei 2018 heeft [appellante] aldus het verzuim niet kunnen herstellen. Dat betekent dat grief 1 op zich niet slaagt.
3.5.7.
Dat neemt echter niet weg dat de doorgehaalde zaak met rolnummer 18-327 op grond van een kopie van de dagvaarding is ingeschreven op de rol. Als gevolg daarvan heeft de advocaat van geïntimeerde zich bij B2-formulier gesteld zonder zich op enige nietigheid van het exploot te beroepen. Dat betekent dat de zaak daarmee aanhangig is gebleven en de rechtbank tot behandeling van de zaak had moeten overgaan. Omdat [appellante] vervolgens de originele dagvaarding niet tijdig heeft overgelegd, is de zaak door de rechtbank (administratief) doorgehaald. De enkele doorhaling door een rechter heeft geen rechtsgevolgen. Evenmin is gebleken dat tussen partijen afspraken over dergelijke rechtsgevolgen zijn gemaakt. Dit betekent dus dat de zaak met rolnummer 18-327 door het indienen van een B-formulier weer had kunnen worden opgebracht en kon worden voortgezet. Het hof gaat ervan uit dat [appellante] dit heeft willen bewerkstelligen door het uitbrengen van de exploten na 30 mei 2018.
3.6.
Alhoewel de overwegingen en beslissingen van de rechtbank in haar bestreden vonnis van 17 oktober 2018 op zich juist zijn, had zij op grond van de diverse exploten moeten begrijpen dat [appellante] de nog steeds aanhangige zaak 18-327 met die exploten weer opnieuw op de rol wilde opbrengen. Het hof zal daarom het bestreden vonnis vernietigen. Nu voormelde zaak nog bij de rechtbank aanhangig is (onder een ander zaaknummer) en zij nog geen enkel inhoudelijk oordeel heeft gegeven, zal het hof de zaak naar die rechtbank terugwijzen voor de verdere behandeling.
3.7.
Nu [appellante] in deze procedure in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij heeft te gelden, zal zij partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep van [geïntimeerde] . De kosten van [geïntimeerde] worden begroot op in totaal € 3.094,00 (salaris € 1.074,00 (1 punt tarief II) en griffierecht € 2.020,00). De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen als volgt.
4. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis van 17 oktober 2018 (C/02/346672 HA ZA 18-435), waarvan beroep,
verwijst de zaak terug naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, voor verdere behandeling en beoordeling,
veroordeelt [appellante] in de kosten van deze procedure, tot op heden begroot op € 3.094,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van dit arrest tot en met de dag van voldoening,
verklaart dit arrest wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 maart 2020.
griffier rolraadsheer