Hof 's-Hertogenbosch, 07-11-2012, nr. 08/00226, nr. 08/00271
ECLI:NL:GHSHE:2012:BY2561, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
07-11-2012
- Zaaknummer
08/00226
08/00271
- LJN
BY2561
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2012:BY2561, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 07‑11‑2012
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:3163, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 07‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Deze zaak maakt deel uit van een cluster van 54 soortgelijke zaken, waarbij tuinders stellen hun oogst op stam te hebben verkocht aan een Poolse vennootschap die deze producten heeft laten oogsten door Poolse arbeiders. Belanghebbende is tuinder en heeft in het onderhavige jaar een overeenkomst gesloten met een Poolse vennootschap, waarin is vermeld dat belanghebbende zijn oogst op stam verkoopt aan de Poolse vennootschap. De Inspecteur heeft gesteld dat de overeenkomst niet de werkelijkheid weergeeft en heeft daarom de veilingopbrengst van de oogst aan belanghebbende toegerekend en daarop de loonkosten en contractprijs in mindering gebracht. Het Hof beslist dat belanghebbende gezien alle feiten en omstandigheden het belang bij de oogst heeft behouden en dat de overeenkomst geen daadwerkelijk afdwingbare verplichtingen bevat, maar slechts dient om de indruk te wekken dat sprake is van een daadwerkelijke verkoop en levering van de producten die belanghebbende teelt, terwijl daarvan in werkelijkheid geen sprake is. Aan de fictief gemaakte afspraken moet voor de bepaling van de winst worden voorbijgegaan Het Hof heeft beslist dat de Inspecteur de opbrengst aannemelijk heeft gemaakt; belanghebbende maakt niet aannemelijk dat de loonkosten hoger zijn dan de Inspecteur in aanmerking heeft genomen. Het Hof acht opzet aannemelijk; de boete is terecht opgelegd, maar wordt verminderd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Eerste meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 08/00226 en 08/00271
Uitspraak op het hoger beroep van
X BV,
gevestigd te Y,
hierna: belanghebbende,
en op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost Brabant, kantoor DT,
hierna: de Inspecteur,
en op het incidenteel hoger beroep van
belanghebbende
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 11 februari 2008, nummer 06/583, in het geding tussen
belanghebbende
en
de Inspecteur
betreffende na te noemen aanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2000 aangifte vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbaar bedrag van ƒ 359.914 (€ 163.322). De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling de aangifte gecorrigeerd en heeft aan belanghebbende voor het jaar 2000 onder nummer 0000.00.000.V.00.0000 met dagtekening 18 december 2003 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 2.227.759 (€ 1.010.913), alsmede bij beschikking een boete van ƒ 653.746 (€ 296.657). Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van ƒ 67.389 (€ 30.579).
1.2.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2001 aangifte vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbaar bedrag van € 260.763. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling de aangifte gecorrigeerd en heeft aan belanghebbende voor het jaar 2001 onder nummer 0000.00.000.V.00.0000 met dagtekening 31 december 2004 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 3.336.200 (€ 1.513.902), alsmede bij beschikking een boete van ƒ 943.436 (€ 428.112). Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van ƒ 243.946 (€ 110.697).
1.3.
Na tegen de onder 1.1 vermelde aanslag en beschikkingen op 22 december 2003 gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken van 23 december 2005 de aanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.4.
Na tegen de onder 1.2 vermelde aanslag en beschikkingen op 23 december 2004 gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken van 23 december 2005 de aanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.5.
Belanghebbende is van deze uitspraken op 1 februari 2006 in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 276.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 11 februari 2008 het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de voor het jaar 2000 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van € 980.155 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de voor het jaar 2001 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van € 1.418.070 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de boetebeschikkingen vernietigd, het beroep voor het overige ongegrond verklaard de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.610 en gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 276 aan deze vergoedt.
1.6.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank van 11 februari 2008 heeft de Inspecteur bij brief van 20 maart 2008 hoger beroep ingesteld bij het Hof, bij het Hof bekend onder nummer 08/00226. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank van 11 februari 2008 bij brief van 28 maart 2008 eveneens hoger beroep ingesteld bij het Hof, bij het Hof bekend onder nummer 08/00271. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 433.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Belanghebbende heeft in de zaak met kenmerk 08/00226 incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
1.9.
De Inspecteur heeft in de zaak met kenmerk 08/00226 schriftelijk gerepliceerd en belanghebbende heeft schriftelijk gedupliceerd.
1.10.
Belanghebbende heeft in de zaak met kenmerk 08/00271 schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
1.11.
De Inspecteur heeft bij brief van 27 november 2008 nadere stukken ingediend. Belanghebbende heeft bij brief van 16 juni 2009 verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld om uit het integrale dossier een selectie te mogen maken. De Inspecteur heeft bij brief van 16 oktober 2009 de kopieën van de door de gemachtigde geselecteerde stukken aan de gemachtigde toegezonden.
1.12.
Op 2 september 2010 heeft een regiezitting plaatsgevonden te 's-Hertogenbosch. Op voorspraak van het Hof zijn partijen niet verschenen, met bericht daarvan aan het Hof. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft het Hof mr. G.J. van Muijen aangewezen als raadsheer-commissaris in de zin van artikel 8:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in combinatie met artikel 27 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Aan hem is opgedragen (een gedeelte van) het vooronderzoek te verrichten. Het Hof heeft vervolgens ingevolge het bepaalde in artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek door de raadsheer-commissaris zal worden hervat. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is toegezonden.
1.13.
Bij brief van 22 september 2010 heeft belanghebbende op de voet van artikel 8:15 van de Awb een verzoek bij het Hof ingediend strekkende tot wraking van de ter zitting van
- 2.
september 2010 aangewezen raadsheer-commissaris mr. G.J. van Muijen. Het Hof heeft daarop het onderzoek geschorst totdat de wrakingskamer uitspraak heeft gedaan. De wrakingskamer van het Hof heeft dit verzoek ter zitting van 1 oktober 2010 behandeld en op 8 oktober 2010 onder nummer 133-29-2010 uitspraak gedaan. Bij deze uitspraak is het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard.
1.14.
Op 30 mei 2011 heeft in het kader van het vooronderzoek een inlichtingencomparitie plaatsgevonden te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen voor het verstrekken van inlichtingen de gemachtigde, alsmede de Inspecteur. Het Hof heeft partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan.
1.15.
Van de inlichtingencomparitie is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is toegezonden.
1.16.
De Inspecteur heeft bij brief van 20 juni 2011 nadere stukken ingediend, zich beroepend op het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb. Het Hof heeft daarop de zaak naar de Geheimhoudingskamer verwezen.
1.17.
Voor het verloop van de procedure bij de Geheimhoudingskamer wordt verwezen naar onderdeel 1 van de uitspraak van de Geheimhoudingskamer van 6 oktober 2011, eveneens met procedurenummer 08/00226 en 08/00271.
1.18.
De Geheimhoudingskamer heeft op 6 oktober 2011 beslist dat geheimhouding in de stukken slechts is gerechtvaardigd, voor zover de onleesbaar gemaakte passages door de Geheimhoudingskamer in de kopie van de geschoonde versie van die stukken rood zijn omlijnd, met dien verstande dat namen van derden dienen te worden geanonimiseerd op de wijze zoals uiteengezet in het brondocument.
Tevens heeft de Geheimhoudingskamer de Inspecteur verzocht onverwijld na verzending van deze beslissing de Geheimhoudingskamer te berichten of hij bereid is de stukken, geheel of gedeeltelijk, op de door de Geheimhoudingskamer weergegeven wijze te schonen en deze aldus geschoonde stukken alsnog in het geding te brengen, en zo ja, dit te doen binnen een termijn van één week na verzending van deze beslissing.
1.19.
De Inspecteur heeft de Geheimhoudingskamer bij brief van 26 oktober 2011 bericht dat hij bereid is om de stukken op de door de Geheimhoudingskamer weergegeven wijze te schonen en alsnog in het geding te brengen, met uitzondering van de namen en kenmerknummers van de buitenlandse belastingambtenaren. De Inspecteur heeft de aldus geschoonde stukken bij brief van 26 oktober 2011 in het geding gebracht.
1.20.
Op 13 oktober 2011 heeft in het kader van het vooronderzoek een inlichtingencomparitie plaatsgevonden te
's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen voor het verstrekken van inlichtingen de gemachtigde, alsmede de Inspecteur. Het Hof heeft partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan.
1.21.
Van de inlichtingencomparitie is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is toegezonden.
1.22.
De gemachtigde heeft bij brief van 25 november 2011, door tussenkomst van het Hof, vragen gesteld aan de officier van justitie. De officier van justitie heeft deze vragen beantwoord bij brief van 27 januari 2012.
1.23.
Op 11 januari 2012 heeft in het kader van het vooronderzoek een inlichtingencomparitie plaatsgevonden te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen voor het verstrekken van inlichtingen de gemachtigde, alsmede de Inspecteur.. Tijdens deze inlichtingencomparitie is de heer A als getuige gehoord. Belanghebbende heeft tijdens deze inlichtingencomparitie een notitie overgelegd, waarin vragen zijn gesteld aan de heren B en C. Het Hof heeft partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan.
1.24.
Van de inlichtingencomparitie is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is toegezonden.
1.25.
1.21. Op 1 februari 2012 heeft in het kader van het vooronderzoek een inlichtingencomparitie plaatsgevonden te
's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen voor het verstrekken van inlichtingen de gemachtigde, alsmede de Inspecteur. Belanghebbende heeft tijdens deze inlichtingscomparitie een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft een schriftelijk stuk overgelegd met de antwoorden op de door belanghebbende gestelde vragen en heeft afschriften overgelegd van gedeelten van appendix D-5/2 en appendix D-5/3 (en niet, zoals ten onrechte vermeld in het proces-verbaal van deze inlichtingencomparitie, van appendix F-8/3). Het Hof heeft partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan.
1.26.
Van de inlichtingencomparitie is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is toegezonden.
1.27.
Op grond van artikel 8:58 van de Awb hebben belanghebbende en de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.28.
De zitting heeft plaatsgehad op 20 maart 2012 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, de heer DR en de gemachtigden van belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.
1.29.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.30.
De heer DR heeft te dezer zitting een mondelinge verklaring afgelegd.
1.31.
De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.32.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.33.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
- 2000.
2.1.1.
Belanghebbendes aangifte vennootschapsbelasting is op 4 april 2002 door de Inspecteur ontvangen. Volgens deze aangifte bedraagt het belastbaar bedrag € 163.322 (ƒ 359.694).
2.1.2.
Bij brief van 18 december 2003 heeft de Inspecteur een correctie op de aangifte over het jaar 2000 aangekondigd. De aanslag heeft als dagtekening 18 december 2003 en is in overeenstemming met de aangekondigde correctie opgelegd.
2.1.3.
Het bezwaarschrift tegen de aanslag 2000 heeft als dagtekening 22 december 2003 en is door de Inspecteur ontvangen op 23 december 2003.
- 2001.
2.2.1.
Belanghebbendes aangifte vennootschapsbelasting is op 15 augustus 2002 door de Inspecteur ontvangen. Volgens deze aangifte bedraagt het belastbaar bedrag € 260.763 (ƒ 574.646).
2.2.2.
Bij brief van 17 december 2004 heeft de Inspecteur een correctie op de aangifte over het jaar 2001 aangekondigd. De aanslag heeft als dagtekening 31 december 2004 en is in overeenstemming met de aangekondigde correctie opgelegd.
2.2.3.
Het bezwaarschrift tegen de aanslag 2001 heeft als dagtekening 23 december 2004 en is door de Inspecteur ontvangen op 24 december 2004.
Voor beide jaren geldende feiten
- 2.4.1.
Belanghebbende is op 31 mei 1999 opgericht en vormt samen met haar dochtervennootschap DM BV een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De dochtervennootschap exploiteert een tuinderij. Deze onderneming werd tot 1 januari 1998 in de vorm van een maatschap gedreven door DN, zijn echtgenote DO en DR.
- 2.4.2.
DR houdt alle certificaten van aandelen van DP BV. Enig aandeelhouder van de aandelen in laatstgenoemde vennootschap is Stichting DQ. DP BV houdt alle aandelen in Belanghebbende. DN is de vader van DR.
- 2.5.
De dochtermaatschappij en daarvóór de maatschap hebben van 1995 tot en met 1 augustus 2010 door tussenkomst van D BV (hierna: D) overeenkomsten gesloten met achtereenvolgens de naar Pools recht opgerichte vennootschappen E Sp.z.o.o. (hierna: E), G Sp.z.o.o. (hierna: G) later genaamd H Sp.z.o.o. (hierna:H), J Sp.z.o.o. (hierna: J) en I Limited te S. Van deze vennootschappen was R (hierna: R) aandeelhouder. Directeur van J was F (hierna: F). In de onderhavige jaren heeft belanghebbende overeenkomsten met H en J afgesloten.
- 2.6.1.
H (voorheen G) is opgericht op 2 september 1996. Vanaf haar oprichting tot 18 januari 1998 bestond de leiding uit R. R was enig aandeelhouder. F trad gedurende dezelfde periode op als gevolmachtigde. Vanaf 18 januari 1998 bestond de leiding uit de heer Z. Op 21 mei 1999 werd de volmacht voor mevrouw F beëindigd.
- 2.6.2.
Het Poolse ministerie van Financiën heeft bij brief van 26 juli 2002 op vragen van de Inspecteur het volgende geantwoord:
"H Sp. z 0.0 (til 18.01.1998 "G"), d-straat 6, T
The company does not carry activity at the in register given address. At the entrance to the building an information is hanging that companies "E", "K" and 'H" have stopped their activity. Local tax office did not succeed in establishing whether the company and R have made regular payments for ZUS, neither whether the company dealt with Dutch farmers and on what conditions.
The company did not employed any employees in tax years 1997-1998. In tax year 1999 following persons were employed:
AB, living in T, g-straat 14/27;
AC, , living in T, i-straat 14;
AD, living in T, j-straat 18/58
According to tax returns the company achieved following losses/ income:
1997
loss in amount of 1.709,26 PLN
1998
loss in amount of 2.925,24 PLN
1999
loss in amount of 58.302,05 PLN
2000
income in amount of 771,17 PLN
The tax returns for tax years 1997-1999 were signed by Mrs F, for tax year 2000 Mr R signed the tax return.
In the period from 02.09.1996 til 18.01.1998 the management consisted of one person Mr R, Mrs F was at the same period acting as a proxy. In 1999 on Mai the 21st the proxy for Mrs F was terminated.
From 18.01.1998 the management of the company consisted of one person Mr Z, living k-straat, AE, acting as General Manager of the company."
- 2.6.3.
In een brief van 1 oktober 2001, afkomstig van de Belastingdienst te T, is het volgende vermeld.
"Inzake de Vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "H"
De vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "H" is op 19-06-1996 te T op het adres g-straat 30 opgericht, echter onder de naam "G" de Vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (besluit van 02-09-1996, kenmerk van de akte Ns Rej. H 00/00)., Enkel en alleen met één vennoot, een Nederlandse burger de heer R, zoon van U en V, woonachtig f-straat 4, 0000 AA W, Nederland (paspoortnummer 000000).
Volgens de Poolse Soort Activiteiten Classificatie waren de activiteiten van de Vennootschap 0112B: het kweken van paddestoelen, bloemen en sierlijke tuinplanten, het kweken van fruit- en sierbomen en volgens de Europese Soort Activiteiten Classificatie: groenteteelt en het kweken van speciale tuinplantensoorten.
De naam "G" is op 28-12-1998 in de naam "H" gewijzigd (een besluit van de Rechtbank van 18-01-1998, kenmerk van de akte Ns Rej. H.0/00 - een verscheidenheid in data op het besluit).
Op 28-05-1998 heeft de firma het adres van de vestiging gewijzigd: van g-straat 30 naar d-straat 6.
In deze periode heeft de Vennootschap herhaald de Belastingdienst meegedeeld over de schorsing van de bedrijfsvoering:
1) formulier "VAT-Z" (aanmelding schorsing activiteiten waarvan de omzetbelasting en de accijnzenbelasting afgedragen moeten worden) is bij de Belastingdienst op 24-03-1998 ingekomen en betrof schorsing van activiteiten over de periode 01-04-1997 tot 31-01-1998. Als reden werd "ANDERS" opgegeven.
2) formulier "VAT-Z"(aanmelding schorsing activiteiten waarvan de omzetbelasting en de accijnzenbelasting afgedragen moeten worden) is bij de Belastingdienst op 20-04-1998 ingekomen en betrof schorsing van activiteiten over de periode 01-04-1998 tot 31-01-1999. Als reden werd "ANDERS"opgegeven.
3) document van 23-08-1999, betreffende schorsing van activiteiten vanaf 01-09-1999 en een verzoek tot vrijstelling van de plicht voor het indienen van de aangifte omzetbelasting van rechtspersonen ("CIT-2"[toel. vertaalster: een formulier m.b.t. winst- en verliesrekening]). I.v.m. de schorsing van activiteiten: een positieve beslissing over de periode van 01-09-1999 tot 31-12-1999.
4) document van 23-02-2000, betreffende schorsing van activiteiten vanaf 01-01-2000 en een verzoek tot vrijstelling van de plicht voor het indienen van de aangifte omzetbelasting van rechtspersonen ("CIT-2"). I.v.m. de schorsing van activiteiten: een positieve beslissing over de periode van 01-01-2000 tot 31-12-2000.
5) document van 22-12-2000, betreffende schorsing van activiteiten vanaf 01-01-2001 en het verzoek tot vrijstelling van de plicht voor het indienen van de aangifte omzetbelasting van rechtspersonen ("CIT-2"). I.v.m. de schorsing van activiteiten: een positieve beslissing over de periode van 01-01-2001 tot 31-12-2001."
- 2.6.4.
J is op 6 april 2000 voor bepaalde tijd, tot 31 maart 2001, in Polen opgericht. Op 17 april 2001 is de oprichtingsakte van de vennootschap gewijzigd in de zin dat tot onbeperkte duur van de vennootschap is besloten.
- 2.6.5.
Het Poolse ministerie van Financiën heeft op vragen van de Inspecteur betreffende J het volgende geantwoord:
- 2.6.6.
Brief van 12 april 2001
"J was created on 6th April 2000. The existence of the company was limited until 31 March 2001.
The sole shareholder of the company is Mr R, living in T ul.
g-straat 30 (Passport no 00000000 issued in Holland). Mr R is also the sole member of the management board.
The company does not fulfil any tax declarations, and has no seat in Poland, and does not carry factual economic activity."
- 2.6.7.
Brief van 10 juli 2002
"The company entered into commercial register in year 2000. The entrance was limited till 31.03.2001.
Mr. R - has been described as Chairman of the management board and sole shareholder of the company. In the scope of activity of the company cultivation of vegetables and special garden plants were mentioned.
The company entered into tax register on 12th July 2000. (...) The court documents revealed a renting agreement, concerning the CL, CM, apartment, concluded between Mrs F, acting as director in the name of J and Mr R acting as tenant of the apartment. Polish tax authorities were visiting this apartment twice (on 29.11.2000 and 23.04.2002). They have established that no activity is carried there. J did not submit any tax (neither income tax nor Vat tax) declarations and did not withhold any Polish wages tax.
Polish tax authorities established that motion for entering changes into the register (stating that: Mrs F has the power to represent the company as one-person) dated 20 July 2000 ,has been dismissed by the court on '19.09.2000 because of formal reasons. Firstly the court asked for supplementation of the motion.
- J.
has a bank account in Poland in CN, m-straat, 65-950 CM. According to bank account statement there were no payments from foreign entities."
- 2.6.8.
Brief van 6 juni 2005
"The company was registered only temporarily - up to 31st March 2003. From the date of registration, the company had not submitted any tax returns or audits to a local tax office."
- 2.6.9.
Brief van 2 april 2009
"Uit de analyse van de gegevens in de computerdatabase POLTAX van het plaatselijk bevoegde belastingkantoor is gebleken dat, vanaf het moment van de identificatieaanvraag NIP-2 op 3 juli 2000 in het plaatselijke belastingkantoor, de onderneming op geen enkele wijze de gegevens heeft bijgewerkt, noch enige declaraties, aangiftes of informatie heeft ingediend.
De activiteiten die zijn ondernomen door het plaatselijk bevoegde belastingkantoor, d.w.z. bezoeken ter plaatse, tonen aan dat op het adres dat door J Sp. zo.o. is opgegeven als adres waar het bedrijf wordt uitgeoefend, te weten CM, n-straat 18/3, de schoonheidssalon "CO" (Salon CP CO) wordt gedreven, terwijl op het door J Sp. z o.o. opgegeven vestigingsadres, te weten CM, o-straat 50, zich een particulier woonhuis bevindt zonder enige tekenen van bedrijfsuitoefening.
Voorts wees de analyse van de registratiegegevens in het plaatselijke belastingkantoor inzake de onderneming J Sp. z o.o. op de mogelijkheid van activiteiten door mevr. F ten behoeve van genoemde onderneming.
Uit de toelichtingen van mevrouw F blijkt dat zij op de hoogte was van het bestaan van een dergelijke onderneming en tevens van een waarschijnlijke verhuizing van haar activiteiten naar het buitenland. Deze informatie is echter zeer oppervlakkig en onnauwkeurig, omdat de belastingplichtige niet in staat was uit te leggen wanneer en naar welk land de activiteiten van de onderneming waren verhuisd.
Mevrouw F legde uit dat ze nooit enige functie had uitgeoefend in verband met de activiteiten van J Sp. z o.o. en nooit enige documenten namens J Sp. z o.o. had gepresenteerd of ondertekend. Toen de identificatieaanvraag NIP-2, ondertekend door "mevrouw F", aan mevrouw F ter inzage werd gegeven, zei de betrokkene dat de handtekening eruitzag als de hare, maar dat ze zich niet herinnerde het formulier ondertekend en ingediend te hebben. Bovendien verstrekte mevrouw F de informatie dat ze de heer R privé kende; ze onderhield contacten met hem maar ze wilde het niet beschikbaar stellen aan het plaatselijke belastingkantoor.
Gezien het bovenstaande informeert het plaatselijk bevoegde belastingkantoor dat J Sp. z o.o. geen tekenen vertoond van bedrijfsuitoefening."
- 2.6.10.
J heeft in Nederland evenmin aangifte gedaan voor enige belasting. J beschikt niet over een omzetbelastingnummer.
- 2.6.11.
De heer R heeft in zijn schriftelijke verklaring van 17 februari 2012 onder meer het volgende verklaard:
"J Sp.z o.o. heeft altijd gefunctioneerd naar de Poolse wetgeving. Het klopt allemaal precies. Wat de inspecteur in zijn citaat opneemt, kan ik niet controleren. Ik weet ook niet wat de inspecteur precies aan de Poolse autoriteiten heeft gevraagd. Ik leg dit naast me neer. Een ding weet ik zeker en dat is dat zowel E als J altijd conform Poolse wetgeving hebben gehandeld. De vennootschappen hebben in Polen ook nooit een reactie gehad dat het niet goed was. Ze zijn in Polen ook nooit veroordeeld of opgeroepen. De vennootschappen hebben in Polen ook nooit declaraties of boetes ontvangen.
De belastingheffing in Polen gaat ook anders dan in Nederland. Dat wil de inspecteur kennelijk niet aannemen en al helemaal niet geloven.
De feiten zijn dat E en J altijd hebben gefunctioneerd en altijd hebben voldaan aan de Poolse wetgeving. Ik weet zeker dat de belastingdienst nooit van de Poolse autoriteiten het bericht hebben gekregen dat E en J niet zouden hebben voldaan aan de regels.
Over de aangiften van J kan ik niet beschikken. Dat wordt in Polen geregeld door F. Zij is daar heel goed in. Zij is ook op de hoogte van de Poolse belastingwetgeving en de andere relevante wetgeving. F regelt het dan ook en ik kan maar één ding zeggen en dat is dat het elk jaar weer klopt en dat we nog nooit een opmerking hebben gehad van de Poolse Belastingdienst. De Poolse Belastingdienst heeft ook controles uitgevoerd. Ook daar is nooit iets uitgekomen. Het klopte dus altijd.
Of de aangiften nog beschikbaar zijn, betwijfel ik. De bewaartermijn daarvan is volgens mij allang verstreken."
- 2.6.12.
Belanghebbende heeft verklaard geen onderzoek te hebben verricht naar de achterliggende verhouding tussen D en de heer R en de Poolse vennootschappen en nimmer reden te hebben gehad te twijfelen aan de bevoegdheid van mevrouw F.
- 2.7.
In de jaren vanaf 1995 zijn door tuinders die in de nabijheid van belanghebbende zijn gevestigd en/of een familierelatie met belanghebbende hebben, vergelijkbare overeenkomsten afgesloten met de onder 2.5 genoemde Poolse vennootschappen.
- 2.8.1.
De oogst wordt door belanghebbende tot en met maart 2000 verkocht aan H en na maart 2000 verkocht aan J. Vervolgens wordt diezelfde oogst door H, ook na maart 2000, verkocht aan D. D is gevestigd in BB. In het onderhavige jaar was R enig aandeelhouder en directeur van deze BV. D fungeerde als intermediair tussen belanghebbende, J en de Poolse werknemers en hield de loonadministratie bij. De volledige veilingopbrengst werd uitbetaald aan D. D betaalde 99% van deze koopprijs door naar een Luxemburgse bankrekening.
- 2.8.2.
D heeft op 22 januari 1999 een in de Nederlandse taal gestelde doorlopende koopovereenkomst afgesloten voor de verkoop van tuinbouwgewassen. In deze doorlopende koopovereenkomst is bepaald dat H aan D de in de overeenkomst genoemde tuinbouwgewassen zal verkopen en leveren, gelijk D van H de goederen zal afnemen en de overeengekomen prijs zal betalen. De koopprijs (excl. btw) is als volgt bepaald in deze overeenkomst:
- D.
zal aan H 99% van de verkoopprijs betalen, die D BV met derde kopers overeenkomt. De marge van 1% is een vergoeding voor de administratieve werkzaamheden met betrekking tot deze transacties.
- D.
BV heeft zich in deze koopverkoopovereenkomst verplicht de verkoopfacturen van H te verzorgen.
- 2.9.1.
D verkoopt de geoogste producten aan de veiling, commissionair en/of groothandel, tuinders en overige afnemers (hierna: de afnemers).
- 2.9.2.
De afnemers betalen de factuur van D op een bankrekening van D in Luxemburg ten name van D. H maakt van een Luxemburgse bankrekening bedragen over aan de tuinders.
- 2.9.3.
De geoogste producten worden van het bedrijfsadres van belanghebbende (het verlaadadres) rechtstreeks getransporteerd naar de veiling. Als verlaad- en factuuradres wordt het adres van belanghebbende vermeld.
- 2.9.4.
D heeft met J geen koop-verkoopovereenkomst als vermeld in 2.8.2 afgesloten.
- 2.9.5.
Belanghebbende registreert niet en weet niet hoeveel producten door de koper worden geoogst.
- 2.10.1.
Belanghebbende heeft twee overeenkomsten afgesloten met H. De overeenkomst met nummer 2000-01 ziet op aspergeplanten en is op 31 januari 2000 ondertekend door DR1. De overeenkomst met nummer 2000-02 ziet op prei en is op 7 januari 2000 ondertekend door DR1.
- 2.10.2.
Belanghebbende heeft met J twee overeenkomsten afgesloten. De overeenkomst met nummer 103/2000 is op 1 mei 2000 ondertekend door DR1 en de overeenkomst met nummer 103/2001 is op 28 december 2000 ondertekend door DR1.
- 2.10.3.
Bij de stukken zijn de met H en J afgesloten overeenkomsten gevoegd. De overeenkomsten met nummer 2000-01, 2000-02, 103/2000 en 103/2001 zijn gelijkluidend, met dien verstande dat de gegevens van de door belanghebbende geteelde producten in de overeenkomsten met nummers 103/2000 en 103/2001 in bijlagen zijn vermeld en in de overeenkomsten met de nummers 2000-01 en 2000-02 in artikel 1 van de overeenkomst zijn vermeld.
De overeenkomst van 1 mei 2000 met nummer 113/2000, luidt als volgt:
"OVEREENKOMST VAN KOOP EN VERKOOP
De ondergetekenden:
- 1.
DM, gevestigd in Nederland te DT aan de q-straat 4, hierna te noemen de verkoper;
- 2.
J Sp.z o.o. gevestigd in Polen, te CM hierna te noemen de koper.
De koper en de verkoper zijn een overeenkomst van koop en verkoop aangegaan, waarvan de inhoud alsmede de daarop van toepassing zijnde voorwaarden en bepalingen worden weergegeven in de hierna opgenomen artikelen 1 tot en met 10. Bij het tot stand komen van deze overeenkomst hebben de koper en de verkoper zich laten leiden door de volgende feiten en overwegingen.
- A.
De verkoper heeft een tuinbouwbedrijf in Nederland en wenst het gebruik van zijn produktiefaci1iteiten optimaal te benutten alsmede de produktie, afzet en export van dit tuinbouwbedrijf te stimuleren door het verkopen van zijn produkten in en buiten Nederland.
- B.
De koper wenst tuinbouwprodukten te produceren te kopen in Nederland teneinde de import en haar handelsgebied te verbeteren en te vergroten.
- C.
De verkoper en koper wensen een overeenkomst van koop en verkoop aan te gaan met betrekking tot de opbrengsten van een nader te bepalen produktie van in de bijlage onder 2 genoemd produkt, waartoe de verkoper en koper op nader te bepalen wijze elkaar wederzijds zullen ondersteunen maar waarbij het risico van de produktie zowel formeel als daadwerkelijk overgaat op de koper.
OMSCHRIJVING VAN HET VERKOCHTE EN GEKOCHTE
ARTIKEL 1
1.1
De verkoper heeft verkocht aan de koper en de koper heeft gekocht van de verkoper de oogst van de in de bijlage onder 2 genoemd produkt gedurende de in de bijlage onder 5 en 6 genoemde periode te velde, te kweken en als volgroeid produkt te oogsten van de in de bijlage onder 1 genoemde cultuurgronden.
1.2
De verkoper en koper gaan er voor deze overeenkomst vanuit dat de in het vorige lid bedoelde oogst van in de bijlage genoemd produkt een totale omvang zal hebben van de hoeveelheid als genoemd onder 3 van de bijlage. Indien deze hoeveelheid meer of minder is, is het voordeel of nadeel daarvan voor rekening en risico van de koper.
1.3
De verkoper verplicht zich tot levering en de koper verplicht zich tot afname van de in lid 1.1 genoemde oogst van in de bijlage genoemd produkt.
KOOPSOM
ARTIKEL 2
2.1
De koopsom bedraagt als genoemd onder 4 in de bijlage.
2.2
De koopsom wordt niet gewijzigd indien de oogst van in de bijlage genoemd produkt meer of minder beloopt dan de oogst waarvan de koper en/of de verkoper uitgingen bij het aangaan van deze overeenkomst.
BETALING VAN DE KOOPSOM EN GARANTIES
ARTIKEL 3
3.1. Binnen drie weken na levering en afname van een gedeelte van de in de bijlage genoemd produktoogst zal de koper de koopsom geheel of gedeeltelijk betalen.
- 3.2.
De koper dient na een afname of levering van een gedeelte van de totale in de bijlage genoemd produktoogst een deel van de totale koopsom te betalen naar de verhouding tussen het aantal geleverde en afgenomen kilo's of stuks van in de bijlage genoemd produkt en de totale in de bijlage genoemd produktoogst, zoals deze bij het aangaan van deze overeenkomst werd bepaald in lid 1.2.
RETENTIERECHT
ARTIKEL 4
- 4.1.
De koper erkent dat de verkoper gebruik kan maken van het retentierecht.
- 4.2.
De koper geeft bij deze zijn recht tot verdediging tegen het verlies van zijn eigendomsrechten van het aangeboden en niet betaalde gedeelte van de in lid 1.1 bedoelde in de bijlage genoemd produktoogst op en is zijnerzijds dan van rechtswege ontslagen van zijn afnameverplichting voor dat gedeelte indien de verkoper van het in het vorige lid bedoelde retentierecht gebruik maakt.
BIJZONDERE VERKLARINGEN VAN DE KOPER
ARTIKEL 5
- 5.1.
De koper verklaart dat hij voor de duur van de overeenkomst het groeirisico volledig voor zijn rekening en risico zal nemen.
- 5.2.
De koper zal de verkoper vrijwaren voor alle verplichtingen welke voortvloeien uit kwalitatieve en kwantitatieve reclames en klachten indien en voor zover deze verband houden met het groeirisico.
- 5.3.
De koper verklaart het risico te dragen dat de oogst niet tot een commerciële kwaliteit kan worden gekweekt of geoogst of in kwantiteit onder de algemeen gangbare norm, geldende voor de produktie van in de bijlage genoemd produkt onder gelijke omstandigheden, zal liggen.
BIJZONDERE VERKLARINGEN VAN DE VERKOPER
ARTIKEL 6
- 6.1.
De verkoper verplicht zich tot het beschikbaar stellen aan de koper van de onder 1.1 genoemde percelen voor de realisatie door de koper van de onder 1.1 gemelde handelingen in verband met de in artikel 1 genoemde oogst gedurende de in de lid 1.1 genoemde periode.
- 6.2.
De verkoper verplicht zich gedurende de in lid 1.1 genoemde periode tot het beschikbaar stellen aan de koper van diverse voorzieningen, werktuigen, infrastructuur, hulpmiddelen en de benodigde energie voor het aandrijven van voorzieningen en werktuigen en het beheren van genoemde infrastructuur noodzakelijk voor het kweken en oogsten van de onder lid 1.1 genoemde oogst van commerciële kwaliteit.
- 6.3.
De vergoedingen voor het ter beschikking stellen van de in dit artikel gemelde faciliteiten en voorzieningen worden geacht te zijn begrepen in de in artikel 2 genoemde koopsom.
- 6.4.
De verkoper geeft de koper en zijn personeelsleden en/of vennoten en/of partners en/of executives van de koper het onherroepelijk recht om gedurende de in lid 1.1 gestelde periode te allen tijde de in lid 1.1 gemelde percelen te betreden al dan niet met enige vorm van uitrustingsstukken, werktuigen of transportmiddelen indien en voor zover deze direct of indirect dienend zijn aan het inspecteren, bewaken, verzorgen, bewerken, kweken, oogsten en transporteren van de in artikel 1 bedoelde oogst.
BEËINDIGING VAN DE OVEREENKOMST
ARTIKEL 7
- 7.1.
De overeenkomst loopt teneinde op 31-12-2000.
- 7.2.
De overeenkomst loopt teneinde nadat de in artikel 1 bedoelde oogst geleverd en afgenomen is en voor het overige zowel koper als verkoper aan hun verplichtingen uit deze overeenkomst hebben voldaan.
- 7.3.
De overeenkomst kan voor het in lid 7.2 genoemde tijdstip in onderling overleg en met instemming van zowel verkoper als koper worden beëindigd door ondertekening van een schriftelijke verklaring.
- 7.4.
Met ingang van het tijdstip waarop de overeenkomst wordt ontbonden, wordt de verkoper eigenaar van de aan de koper verkochte oogst in de staat waarin deze zich op dat moment bevindt.
- 7.5.
Koper en verkoper kunnen in onderling overleg de duur van deze overkomst verlengen tot een nader te bepalen datum.
VESTIGING OPSTALRECHT
ARTIKEL 8
- 8.1.
De koper en de verkoper kunnen van elkaar vorderen om voor de duur van deze overeenkomst een recht van opstal te vestigen op de beplantingen, die de verkoper in eigendom heeft op de in lid 1.1 genoemde percelen.
- 8.2.
In de notariële akte van vestiging van het in lid 8.1 bedoelde opstalrecht neemt de koper de verplichting op zich om aan de verkoper op de tijdstippen waarop het produkt wordt geoogst of voorbereid is voor afname conform het bepaalde in artikel 3 de koopsom te betalen.
KOSTEN
ARTIKEL 9
Alle kosten op deze overeenkomst van koop en verkoop betrekking hebbende, zijn voor rekening van de koper of de door hem aan te wijzen derde, met dien verstande dat een en ander voor rekening van de koper blijft indien de derde in gebreke is.
TOEPASSELIJK RECHT
ARTIKEL 10
10.1 Op deze overeenkomst is steeds het Nederlands recht van toepassing.
10.2 Alle geschillen, welke niet in onderling overleg kunnen worden opgelost en welke niet tot de competentie van de kantonrechter behoren, voortvloeiende uit of verband houdend met de uitvoering van deze overeenkomst worden door ondergetekenden in eerste aanleg aanhangig gemaakt bij de rechtbank van het arrondissement waarin de verkoper zijn woonplaats heeft gekozen.
10.3 De in deze overeenkomst genoemde bijlage wordt geacht een onlosmakelijk deel uit te maken van deze overeenkomst, en daar een geheel mee te vormen.
Aldus opgemaakt te CM en ondertekend
te DT op 01-05-2000.
De verkoper: De koper:
DR1 J Sp.z o.o."
2.11. De bij de overeenkomsten met nummer 103/2000 en 103/2001 behorende bijlagen luiden als volgt:
"BIJLAGE BEHORENDE BIJ DE OVEREENKOMST VAN KOOP EN VERKOOP
NUMMER [nummer]
Nummer bijlage: [nummer]-
Deze bijlage betreft een bijlage als bedoeld in de beschrijving van de hier boven aangehaalde overeenkomst van koop en verkoop en wordt geacht een onlosmakelijk deel uit te maken van genoemde overeenkomst.
De ondergetekenden:
DM
gevestigd te DT
aan de q-straat 4 en
- J.
Sp. z o.o. gevestigd te
Polen, CM,
Regonnumner --------------
verklaren als volgt:
1
de cultuurgronden als bedoeld in art. 1.1 van de overeenkomst als boven genoemd, zijn kadastraal bekend, gemeente [plaats], sectie [letter en nummer], groot [aantal] hectare.
2
het produkt als bedoeld in art. 1.1 van de overeenkomst als boven genoemd betreft: [product]--
3
de hoeveelheid als bedoeld in art. 1.2 van de overeenkomst als boven genoemd bedraagt [hoeveelheid] [eenheid].
4
de koopsom als bedoeld in art. 2.1 van de overeenkomst als boven genoemd bedraagt NLG [bedrag] (zegge: [uitgeschreven bedrag]
5
de periode van de oogst als bedoeld in art. 1.1 vangt aan op [datum]
6
de periode van de oogst als bedoeld in art. 1.1. eindigt op [datum]
Aldus opgemaakt te CM en getekend te [plaats] op [datum]
De verkoper; De koper;
Dhr. DR1 J Sp. z o.o."
2.12.1. In de overeenkomst met nummer 2000-01 is vermeld dat belanghebbende het volgende product verkoopt aan H:
Produkt
Opp (ha)
Hoeveelheid
Een-
heid
E/ƒ
Contract
prijs
oogstperiode
begin
oogstperiode
einde
Datum contract
Aspergeplanten
13,00
2.500.000
stuks
ƒ
1.250.000
1-2-2000
15-4-2000
31-01-00
2.12.2. In de overeenkomst met nummer 2000-02 is vermeld dat belanghebbende het volgende product verkoopt aan H:
Produkt
Opp (ha)
Hoeveelheid
Een-
heid
E/ƒ
Contract
prijs
oogstperiode
begin
oogstperiode
einde
Datum contract
prei
5,00
150.000
kg
ƒ
80.000
15-01-00
01-06-2000
07-01-00
2.12.3. De bijlagen bij de overeenkomst met nummer 103/2000 vermelden onder meer de volgende gegevens:
Nr
Produkt
Opp
- (ha)
Hoeveel
heid
Eenheid
E/ƒ
Contract
prijs
oogst
periode
begin
oogst
periode
einde
Datum
contract
bijlage
1
aardbeien
3,00
54.000
kg
ƒ
135.000
20-5-2000
30-6-2000
16-05-00
2
aardbeien
5,00
70.000
kg
ƒ
225.000
22-5-2000
30-6-2000
16-05-00
3
bospeen
3,00
120.000
bossen
ƒ
48.000
22-5-2000
30-6-2000
16-05-00
4
aardbeien
3,50
70.000
kg
ƒ
160.000
15-6-2000
20-7-2000
13-06-00
5
bospeen
2,00
80.000
bossen
ƒ
32.000
15-6-2000
31-7-2000
13-06-00
6
aardbeien
5,00
- 90.000.
kg
ƒ
225.000
15-6-2000
20-7-2000
13-06-00
7
aardbeien
5,00
- 90.000.
kg
ƒ
225.000
15-6-2000
30-7-2000
13-06-00
8
prei
1,20
30.000
kg
ƒ
30.000
20-6-2000
30-7-2000
13-06-00
9
moeder
planten
3,50
1.200.000
stuks
ƒ
140.000
10-7-2000
30-7-2000
13-06-00
10
aardbeien
5,00
- 90.000.
kg
ƒ
225.000
5-7-2000
20-8-2000
13-06-00
11
aardbei
moederplanten
4,25
1.500.000
stuks
ƒ
153.000
15-7-2000
15-8-2000
13-06-00
12
bospeen
7,00
260.000
bossen
ƒ
112.000
11-9-2000
25-11-2000
11-09-00
13
moeder
planten
4,00
1.600.000
stuks
ƒ
144.000
20-7-2000
15-8-2000
13-07-00
14
moeder
planten
6,75
2.700.000
stuks
ƒ
243.000
20-7-2000
15-8-2000
13-07-00
15
wachtbed
planten
7,00
700.000
stuks
ƒ
280.000
1-9-2000
31-12-2000
21-08-00
16
wachtbed
planten
11,00
1.100.000
stuks
ƒ
440.000
1-9-2000
31-12-2000
21-08-00
17
prei
4,50
160.000
stuks
ƒ
80.000
18-9-2000
31-12-2000
21-08-00
18
bospeen
0,25
9.000
bossen
ƒ
4.000
15-9-2000
15-10-2000
21-08-00
ƒ
2.901.000
€
1.316.416
2.12.4. De bijlagen bij de overeenkomst met nummer 103/2001 vermelden onder meer de volgende gegevens:
Nr
Produkt
Opp
- (ha)
Hoeveel
heid
Eenheid
E/ƒ
Contract
prijs
oogst
periode
begin
oogst
periode
einde
Datum
contract
bijlage
1
prei
4,80
120.000
kg
ƒ
76.800
10-1-2001
31-5-2001
04-01-00
2
asperge
planten
6,00
1.080.000
stuks
ƒ
540.000
1-3-2001
31-04-2001
23-02-01
3
asperge
planten
2,00
360.000
stuks
ƒ
180.000
1-3-2001
31-04-2001
23-02-01
4
asperge
planten
7,00
1.260.000
stuks
ƒ
630.000
1-3-2001
31-04-2001
23-02-01
5
Bospeen
3,00
120.000
bossen
ƒ
48.000
28-5-2001
30-6-2001
16-05-01
6
aardbeien
3,50
70.000
kg
ƒ
175.000
28-5-2001
5-7-2001
16-05-01
7
aardbeien
5,00
100.000
kg
ƒ
250.000
28-5-2001
5-7-2001
16-05-01
8
aardbeien
6,50
130.000
kg
ƒ
325.000
24-6-2001
31-7-2001
11-06-01
9
aardbeien
5,00
100.000
kg
ƒ
250.000
24-6-2001
31-7-2001
11-06-01
10
aardbeien
5,00
100.000
kg
ƒ
250.000
6-7-2001
10-8-2001
01-07-01
11
aardbeien
5,00
100.000
kg
ƒ
250.000
6-7-2001
25-8-2001
01-07-01
12
aardbeien
stekplanten
7,00
2.800.000
stuks
ƒ
280.000
6-7-2001
15-8-2001
01-07-01
13
aardbeien
stekplanten
1,50
600.000
stuks
ƒ
60.000
16-7-2001
20-8-2001
01-07-01
14
aardbeien
stekplanten
7,50
3.000.000
stuks
ƒ
300.000
20-7-2001
20-8-2001
01-07-01
15
bospeen
3,00
120.000
bossen
ƒ
48.000
1-8-2001
30-8-2001
21-07-01
16
aardbei
moederplanten
3,25
975.000
stuks
ƒ
130.000
1-8-2001
30-8-2001
21-07-01
17
aardbei
moederplanten
3,75
1.125.000
stuks
ƒ
150.000
1-8-2001
30-8-2001
21-07-01
18
Bospeen
4,75
190.000
bossen
ƒ
76.000
25-9-2001
30-11-2001
16-09-01
19
prei
4,00
140.000
kg
ƒ
100.000
1-10-2001
30-11-2001
16-09-01
20
wachtbed
planten
17,25
1.900.000
stuks
ƒ
775.000
20-11-2001
30-12-2001
03-11-01
21
wachtbed
planten
5,75
635.000
stuks
ƒ
260.000
20-11-2001
30-12-2001
03-11-01
22
prei
2,50
- 90.000.
kg
ƒ
62.500
20-11-2001
30-12-2001
03-11-01
ƒ
5.216.300
€
2.367.054
2.13.1. De overeenkomst met nummer 2000-01 is ondertekend op 31 januari 2000, een dag voor de aanvang van de oogstperiode op 1 februari 2000. De oogstperiode van de overeenkomst met nummer 2000-02 is 8 dagen na de ondertekening van deze overeenkomst aangevangen.
2.13.2. De ondertekening van de bijlagen 1 tot en met 18 behorend bij de overeenkomst met nummer 103/2000 heeft respectievelijk 4, 6, 6, 2, 2, 2, 2, 7, 27, 22, 32, 0, 7, 7, 11, 11, 28 en 25 dagen voor de aanvang van de oogst plaatsgevonden.
2.13.3. De oogstperiode van de producten vermeld in de bijlagen 2 tot en met 22 behorend bij de overeenkomst met nummer 103/2001 is respectievelijk 6, 6, 6, 12, 12, 12, 13, 13, 5, 5, 5, 15, 19, 11, 11, 11, 9, 15, 17, 17 en 17 dagen na de ondertekening van die bijlagen begonnen.
2.14. De Inspecteur heeft op 15 maart 2004 een boekenonderzoek aangekondigd. Het inleidend gesprek heeft plaatsgevonden op 26 april 2004 en volgende besprekingen hebben plaatsgevonden op 26 november 2004 en 24 februari 2005. Bij brieven van 27 juli 2004, 2 augustus 2004, 24 februari 2005, 25 februari 2005, 8 april 2005 en 11 april 2005 heeft een correspondentie plaatsgevonden tussen belanghebbende en de Inspecteur. Het controlerapport is uitgebracht op 29 april 2005. Vervolgens heeft op 31 mei 2005, 26 augustus 2005, 9 september 2005, 13 oktober 2005, 24 oktober 2005, 17 november 2005, 29 november 2005 en 19 december 2005 een correspondentie plaatsgevonden tussen belanghebbende en de Inspecteur.
2.15. In het controlerapport is ten aanzien van de contractprijs het volgende vermeld:
"In de winter wordt de contractprijs met J mondeling in grote lijnen overeengekomen. De definitieve prijs wordt vlak voor de oogst bepaald. Dhr. DN1: "in de regel staat de prijs voor 80% al vast in de winter. Prijsonderhandelingen worden gevoerd met mw. F (in de Engelse taal) en dhr. R van D BV".
Indien de opbrengst beter of slechter is dan overeengekomen, kan het contract worden aangepast.
Ziektes en hagelschade na de verkoop zouden voor rekening van de Poolse firma zijn. Dit is bijv. in 2003 op 4 ha langs de A67 gebeurd.
Alles wat uitstaat wordt verkocht aan de Poolse firma. Aanbod door belastingplichtige aan de Poolse firma van welk product en op welk moment dan ook, heeft steeds geleid tot een overeenkomst van koop en verkoop met de Poolse firma. Belastingplichtige treedt alvorens een overeenkomst met de Poolse firma aan te gaan niet in contact met andere partijen/potentieel geïnteresseerden.
Op basis van kostprijsberekeningen van de FO werd de contractprijs bepaald. Er is geen opstelling voorhanden van de kostprijsberekening op dit moment. Advieskantoor DS heeft volgens belastingplichtige de gegoedheid van de Poolse firma in het verleden nagetrokken. Contracten worden gesloten met verschillende Poolse firma's.
Belastingplichtige beschikt niet over inzicht in de kostprijs van de door hem aan de Poolse firma ter beschikking gestelde voorzieningen, infrastructuur e.d."
en
"3.4.2. De overgang van het risico van de producten
Op 2 juli 2003 laat dhr. DN1 het DU weten dat het perceel r-straat (DV A 0000) als gevolg van een schimmelinfectie wordt vernietigd.
(...)
Vraag: DM laat dit perceel vernietigen. Belastingplichtige verkoopt de oogst echter toch nog aan de Poolse firma. Waarom koopt de Poolse firma dit veld nog, keurt ze niet vooraf?
Antwoord: DM wordt aangeschreven door de instanties (DU). Vernietiging is van belang, omdat het niet vernietigen tot de ondergang van het gehele bedrijf van DM kan leiden. Haast is geboden.
Vraag: Waarom heeft de Poolse firma dan toch uitbetaald?
Antwoord: Af en toe komt de Poolse firma, middels R of mw. F naar de velden kijken. Ze keuren de velden dan. Vroeger meer dan nu. Op dat moment wordt er een mondelinge overeenkomst gesloten. Deze is leidend. De Poolse firma bepaalt de prijs. Gezien de mondelinge overeenkomst acht de Poolse firma zich gebonden aan de betaling.
Opmerking gemachtigde: contractpartners doen dat voor elkaar.
Daarna wordt nog voor het sluiten van het contract een aanvraag gedaan. Deze aanvragen zijn niet bewaard gebleven. Ze worden aan de Poolse firma gegeven.
In de winter wordt globaal de teelt afgesproken, alsmede de prijs. Daarna wordt bericht terug gedaan (mondeling). Dit wordt dan de contractprijs. Wel is er verschil mogelijk tussen de mondeling afgesproken prijs en de contractprijs."
2.16.1. In het controlerapport is ten aanzien van het ter beschikking stellen van infrastructuur het volgende vermeld:
"De uitoefening van een tuinbouwbedrijf is de kernactiviteit van belastingplichtige en om dit doel te bereiken stelt men in het kader van de verkoop van de producten "op stam" de gronden en de infrastructuur ter beschikking.
Daarbij wordt het standpunt ingenomen dat de ter beschikkingstelling van de infrastructuur een ondergeschikte dienst is ten opzichte van de levering van de producten "op stam". Het ter beschikking stellen van de infrastructuur wordt derhalve niet aangemerkt als een afzonderlijke dienst. Dit blijkt onder andere ook uit het feit dat de koopsom van de producten niet wordt aangepast als er door de tuinder machines worden gekocht, gehuurd of verkocht en er in de contracten geen uitsplitsing gemaakt is. De koopsom heeft betrekking op de verkoop van d producten "op stam" en is niet gerelateerd aan de kosten van de infrastructuur."
2.16.2. Belanghebbende maakt kosten voor het koel- en vriesopslag en het rooien van de prei. In het controlerapport is dienaangaande het volgende vermeld:
- "-
Op 13-3-2003 is een factuur ontvangen van CV; DM krijgt
€ 4.623 in rekening gebracht voor het koelen van prei in de periode 25 november 2002 tot 10 januari 2003, terwijl de Poolse firma in deze periode volgens de contracten eigenaar is van de prei. Hoe kan dit?
(...)
Antwoord bij brief van 24 februari 2005:
Belastingplichtige moet zijn infrastructuur ter beschikking stellen. Als DM capaciteit tekort komt dan huurt belastingplichtige capaciteit bij.
- -
Er is een factuur (bank 20-01-2001) aangetroffen van Veiling CW voor koelen van 29-11-2000 tot 18-12-2000. Wat betreft dit?
Antwoord bij brief van 24 februari 2005:
Dit betreft het koelen. Belastingplichtige moet zijn infrastructuur ter beschikking stellen. Als DM capaciteit tekort komt dan huurt belastingplichtige capaciteit bij. Op dat moment had belastingplichtige te weinig capaciteit.
- -
Op de factuur behorende bij de bankboeking van 29-12-2002 van DX staat 'prei rooien' v.a 6-11-2002. Oogst is toch verkocht aan H? Deze vraag geldt ook voor het jaar 2003 (zie contract 20).
Antwoord bij brief van 24 februari 2005:
Ook hier geldt dat belastingplichtige zijn infrastructuur beschikbaar moet stellen. Aangezien belastingplichtige niet over een dergelijke machine beschikte moest hij capaciteit inhuren.
Vraag: Hoe werd de andere keren geoogst, ook machinaal?
Antwoord: Voor november 2002 betaalde de Poolse firma DX. Na november 2002 moest DM1 BV van de Poolse firma zelf gaan inhuren. Dit viel vanaf november 2002 onder het beschikbaar stellen van de infrastructuur.
Vraag: waarom koopt de Poolse firma nog de oogst op stam, terwijl de oogst machinaal geschiedt?
Antwoord: de prei moet nog schoongemaakt worden. Dit gebeurt door medewerkers van de Poolse firma. Tijdens de oogst van de prei op het veld staan er nog 2 Poolse medewerkers op de oogstmachine van DX."
2.16.3. Belanghebbende maakt kosten in verband met de huisvesting van Poolse arbeiders. In het controlerapport is dienaangaande het volgende vermeld:
"In de aanvraag bouwvergunning s-straat te Y de dato 1 maart 2002 is te lezen dat belastingplichtige werkt met "..een variërend aantal losse medewerkers. Dit aantal losse medewerkers is sterk afhankelijk van de te verrichten werkzaamheden en kan oplopen tot 90 á 100 medewerkers. De aanvrager deelde mede dat dit voornamelijk buitenlandse medewerkers betreft, welke bereid zijn tegen de door hem geboden vergoedingen de aangeboden tuinbouwwerkzaamheden te verrichten. In de nieuwbouw zullen worden ondergebracht (....) een kantine annex sanitaire gelegenheid voor de losse medewerkers".
Volgens eigen mededeling van belastingplichtige heeft zij 6 vaste werknemers in dienst. Zij heeft verder geen personeel in dienst. Hoe is dit te rijmen met de aanvraag bouwvergunning?
Antwoord bij brief van 24 februari 2005:
Dit punt is niet juist weergegeven. De bedoeling van belastingplichtige is geweest aan te geven dat er een ruimte noodzakelijk is voor het eigen personeel en personeel dat in dienst is van derden. Kennelijk is dit door een ambtenaar van de gemeente op deze wijze geïnterpreteerd.
Gebleken is dat belastingplichtige in april 2000 diverse advertenties in het FP Dagblad heeft geplaatst: "gevraagd oogstmedewerkers".
Personeel in dienst van J sp.z.o.o. werd op het oude adres q-straat te DT gehuisvest in door belastingplichtige gehuurde wooncontainers (tot gereedkomen locatie s-straat te Y).
In of bij het pand t-straat te DY hebben verbouwingen e.d. plaatsgevonden welke betrekking hebben op personeelshuisvesting.
Als voorbeeld:
Bank 31-12-2001: DZ; uitbreiding en onderhoud electrische installatie; o.a. verblijf seizoenarbeiders. Wat betreft dit?
Antwoord bij brief van 24 februari 2005:
Dit betreft uitbreiding van de elektrische installatie aan het t-straat t.b.v. verblijf van mensen van de Poolse firma."
2.16.4. In het controlerapport is ten aanzien van de door belanghebbende gemaakte kosten voorts het volgende vermeld:
"3.5. Het transport van de producten
- -
In 2000 is door belastingplichtige een rekening van Veiling DW betaald voor vrachtkosten van planten welke geadresseerd was aan H te Polen. Waarom betaling?
Antwoord bij brief van 24 februari 2005:
De betaling is niet juist. Belastingplichtige gaat na of hij het geld kan terugkrijgen.
- -
Daarnaast zijn er nog uitgaven gedaan waarvan onduidelijk is of er sprake is van kosten voor belastingplichtige. Verwezen wordt naar de brief van 30 november 2004.
Bijvoorbeeld:
Aankoop van voorraadkisten d.d. 10-12-2003 door X1 bij EA BV. Waarom?
Antwoord bij brief van 24 februari 2005:
De kisten worden onder andere gebruikt om eigen plantmateriaal op te slaan.
- -
Er is een factuur aangetroffen van EB (bank 2 mei 2002) inzake vervoer van 2 pallets naar EC. Wat betreft dit?
Antwoord bij brief van 24 februari 2005:
Dit is transport van aardbeiplanten voor ED en dus niet voor DM.
Vraag: wie is van ED?
Antwoord: van ED bestaat niet. Het antwoord is fout.
Vraag: hoe kan dit, aangezien u (DN1) zelf de antwoorden heeft samengesteld?
Antwoord: gemachtigde vraagt om de vraag opnieuw schriftelijk stellen.
Antwoord bij brief van 11 april 2005:
Van ED is onbekend. Kennelijk is dit bedrag ten onrechte betaald.
Reactie belastingdienst:
Bij brief van 24 februari 2005 is geantwoord dat dit een transport is van aardbeiplanten voor ED en dus niet voor DM. Dit antwoord werd gegeven door dhr. DN1. Onduidelijkheid blijft bestaan.
- -
Er is een factuur aangetroffen van EE (bank 20-03-2003) voor vervoer van '50 bags plants' naar EF, Zweden. Wat betreft dit?
Antwoord bij brief van 24 februari 2005:
De kosten zijn gemaakt ten behoeve van vervoer van aspergeplanten.
Vraaq: is dit voor eigen planten of voor de Poolse firma?
Antwoord: dit is voor de Poolse firma. DO1 die de administratie verzorgt, heeft deze rekening ingeboekt. Dit is niet juist. Er is terecht geen opbrengst geboekt bij DM, maar de betaalde kosten zijn niet terugbetaald door de Poolse firma.
- -
Bank 08-03-2000: DW; 4x vrachtkosten a-planten, koelkosten. Wat betreft dit?
Antwoord bij brief van 24 februari 2005:
Dit betreft het koelen. Belastingplichtige moet zijn infrastructuur ter beschikking stellen. Als DM capaciteit tekort komt dan huurt belastingplichtige capaciteit bij. Op dat moment had belastingplichtige te weinig capaciteit.
- -
Bank 11-09-2002: EG; 4 blokpallets van EH naar EJ. Wat betreft dit?
Antwoord bij brief van 24 februari 2005:
Dit betreft een nota die onjuist aan belastingplichtige is verstuurd en onterecht is betaald."
2.17.1. Belanghebbende heeft in het jaar 2000 de onderstaande bedragen ontvangen:
datum
Omschrijving
bedrag in euro
14/04/2000
- H.
prod. 2000
68.067,03
19/04/2000
- H.
prod. 1999
34.033,52
11/05/2000
- H.
prod. 2000
68.067,03
17/05/2000
- H.
prod. 2000
192.856,59
01/06/2000
- H.
prod. 2000
136.134,06
15/06/2000
- H.
prod. 2000
104.369,45
29/06/2000
- H.
prod. 2000
102.100,55
12/07/2000
- H.
prod. 2000
68.067,03
14/07/2000
- H.
prod. 2000
131.956,26
03/08/2000
- H.
prod. 2000
181.512,09
12/08/2000
- H.
prod. 2000
226.890,11
31/08/2000
- H.
prod. 2000 provisie
14.974,75
27/09/2000
- H.
prod. 2000
158.823,08
25/10/2000
- H.
prod. 2000
272.268,13
15/11/2000
- H.
prod. 2000
158.369,30
13/12/2000
- H.
prod. 2000 total
98.580,30
totaal
2.016.709,28
ƒ 4.444.241,41
- 2.17.2.
Belanghebbende heeft in het jaar 2001 de onderstaande bedragen ontvangen:
datum
bedrag in euro
10-03-01
- H.
prod. 2001
20.420,11
07-06-01
- H.
prod. 2001
226.890,11
16-06-01
- H.
prod. 2001
147.478,57
20-06-01
- H.
prod. 2001
124.789,56
04-07-01
- H.
prod. 2001
226.890,11
11-07-01
- H.
prod. 2001
147.478,57
26-07-01
- H.
prod. 2001
215.545,60
08-08-01
H1prod. 2001
272.268,13
22-08-01
- H.
prod. 2001
192.856,59
26-09-01
- H.
prod. 2001
226.890,11
30-10-01
- H.
prod. 2001
111.176,15
13-11-01
- H.
prod. 2001
602.019,39
31-12-01
POTL CORR 1600/8302 D 27/12
- -
/- 20.420,11
31-12-01
POTL CORR BTW 2001
- -
/- 141.185,82
totaal
2.353.097,07
- 2.17.3.
Belanghebbende heeft in het jaar 2000 de landbouwregeling van artikel 27 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB 1968) toegepast. Het landbouwforfait als bedoeld in artikel 27, vierde lid, van de Wet OB 1968 is door de Poolse vennootschap uitbetaald zonder een (contractuele) verplichting daartoe. Belanghebbende heeft in het jaar 2001 geopteerd voor belast ondernemerschap.
- 2.17.4.
Belanghebbende heeft in de brief van 7 maart 2012 het volgende vermeld:
"In het door uw Hof opgestelde cijfermatige overzicht kunnen de contracten en contractsprijzen worden onderscheiden met betrekking tot de jaren 2000 en 2001. Alle contracten betreffende de jaren 2000 en 2001 zijn in het overzicht opgenomen. Bij de totale waarde van de contracten dient de waarde van het landbouwforfait opgeteld te worden:
jaar
Waarde contracten
landbouwforfait
Totaal
- 2000.
fl. 4.231.000,-
fl. 213.242,-
fl. 4.444.242,-
- 2001.
fl. 5.216.300,-
fl. 280.376,-
fl. 5.496.676,-
In de jaarrekening van 2000 is een bedrag van fl. 4.667.737,- aan omzet opgenomen. Uit bijgevoegde grootboekrekeningen blijkt dat een bedrag van fl. 4.444.242,- hiervan ziet op de verkoop van oogst op stam. Het verschil tussen de contracten, de opbrengsten en de verantwoorde omzet in de jaarrekening is derhalve nihil.
In de jaarrekening van 2001 is een bedrag van fl. 5.458.056,- aan omzet opgenomen. Uit bijgevoegde grootboekrekeningen blijkt dat een bedrag van fl. 5.185.543,- hiervan ziet op de verkoop van oogst op stam. Inclusief btw bedraagt dit bedrag
fl. 5.496.676,-. Het verschil tussen de contracten, de opbrengsten en de verantwoorde omzet in de jaarrekening is derhalve nihil."
2.17.5. In het controlerapport is het volgende vermeld:
"3.2. De bijlagen bij het contract
- -
In de bijlagen staat dat er binnen een bepaalde termijn door de Poolse firma betaald moet worden. Gebleken is dat betalingen veelal later dan afgesproken worden ontvangen en niet zijn te relateren aan het contractbedrag. Alleen op het einde van het jaar loopt in sommige jaren alles glad, in andere jaren niet. Mogelijk speelt hierbij het landbouwforfait een rol.
Belastingplichtige kan de betalingen niet herleiden tot (deel)leveringen, noch tot de contracten. Belastingplichtige registreert niet hoeveel producten door de Poolse firma worden geoogst en kan derhalve niet nagaan op welk moment de Poolse firma tot het verrichten van (deel)betalingen verplicht is.
Belastingplichtige bepaalt zelf welke producten hij waar en in welke hoeveelheden teelt. Ter zake van de totstandkoming én vastlegging van de overeenstemming met de Poolse firma beschikt de belastingplichtige niet over enig schriftelijk stuk (zelfs geen telefoonnotitie), anders dan de
mantelovereenkomst met bijlagen.
Aansluiting omzet contracten en omzet overeenkomstig de ontvangsten is niet te maken.
Antwoord bij brief van 24 februari 2005:
Alle contracten van alle jaren kloppen met de ontvangen bedragen via de bank inclusief het landbouwforfait minus de eventueel in rekening gebrachte kosten van de bank. Voor een nadere toelichting inzake de berekeningen zie de bijlagen bij de brief van 24 februari 2005.
Geconstateerd kan worden dat in de jaren 1999 en 2000 het landbouwforfait een rol speelt. In het jaar 2001 ontstaat er een verschil tussen de omzet contracten en omzet ontvangsten als gevolg van het nabetalen van het landbouwforfait door de Poolse firma, terwijl dit niet meer nodig is aangezien DM vanaf 2001 een belast ondernemer is. De nabetaling van het landbouwforfait is een extraatje van de Poolse firma. In 2002 is er een berekeningsfout gemaakt, welke hersteld wordt in 2003. Ook hier speelt het nabetalen door de Poolse firma van het landbouwforfait een rol bij de aansluiting.
(...)
3.3. De geldstromen
(...)
De tuinder verkoopt zijn producten aan J sp.z.o.o.. De verkoopopbrengst wordt ontvangen van H sp.z.o.o.. Dhr. DN1 weet over de geldstromen niet mee te delen waarom een contract wordt afgesloten met J, terwijl geld wordt ontvangen van H. Hij heeft al zijn geld ontvangen. Op onze vraag of er misschien nog met andere Poolse firma's zaken worden gedaan, wordt door dhr. DN1 'nee' geantwoord. In ieder geval niet in de controleperiode t/m 2003."
2.18.1. In artikel 5 van de mantelovereenkomst wordt belanghebbende gevrijwaard voor verplichtingen welke voortvloeien uit kwalitatieve en kwantitatieve reclames en klachten, indien en voor zover deze verband houden met het groeirisico. Omtrent vrijwaring voor verplichtingen als gevolg van reclames en klachten anders dan in verband met het groeirisico, is in de overeenkomst niets bepaald.
2.18.2. Belanghebbende is niet gevrijwaard voor schades als gevolg van onjuist uitgevoerde spuitwerkzaamheden gedurende de oogstperiode.
2.19. Tijdens waarnemingen op de locaties waar belanghebbende haar bedrijf uitoefent heeft de Belastingdienst het volgende vastgesteld:
29 juni 2000
"Het perceel met het gewas aardbei ligt aan de u-straat te Y.
Op moment van waarneming op 29 juni 2000 waren er circa 100 personen op het perceel werkzaam. Onder deze personen bevonden zich Mw. EK, die volgens haar verklaring in loondienst werkzaam is bij tuindersbedrjf DM B.V. en twee stagiaires (H.A.S. scholieren) die Mw. EK hielpen bij haar werkzaamheden.
Mw. EK controleerde alle kisten met geplukte aardbeien, weegt ze vervolgens af en reikt vervolgens aan de personen groene penningen uit. Op zo'n groene penning staat: "DN1 q-straat EL". Mw. EK verklaarde dat zij niet wist wie de eigenaar is van het perceel. Ze verklaarde ook dat ze niets te maken heeft met de aanwezige plukkers. Zij deelde ons op onze vraag mede dat ze geen Pools sprak. Hierna arriveerde de heer DR1, directeur van tuindersbedrjf DM. Hij bevestigde ons dat Mw. EK in loondienst werkzaam is bij tuindersbedrijf DM. De heer DR2 verklaarde het volgende: "buiten mw. EK en de twee aanwezige stagiaires zijn alle aanwezige personen Poolse werknemers. Zij zijn allen in dienst bij J Sp. z.o.o., een Poolse firma gevestigd in Polen. Ik heb geen enkele zeggenschap over deze werknemers. De oogst is verkocht aan de Poolse firma J SP.z.o.o. te Polen. Hiervan zijn contracten opgemaakt".
Hierna nam de heer DR1 telefonisch contact op met zijn vader de heer DN1. Deze arriveerde enige tijd later.
Wij verzochten de heren DR1 en DN1 toestemming enkele werknemers vragen te mogen stellen met behulp van een vragenlijstje waarop de vragen in het Nederlands en in het Pools waren vermeld. Hierop is de heer DN1 het veld ingelopen en kwam terug met een werknemer. De persoon had geen paspoort bij zich; hij heeft zelf zijn naam, geboortedatum en woonplaats geschreven op het vragenformulier. Vervolgens werden de vragen doorgenomen, hetgeen zeer moeizaam verliep vanwege de taal.
De heer DN1 stelde voor nog eens terug te komen met een tolk die Pools spreekt. Hierop hebben wij het perceel verlaten.
7
intern memo (niet openbaar)
Dit gedeelte is niet bestemd voor openbaarmaking. Overige informatie van belang voor de Belastingdienst.
Tijdens een waarneming ter plaatse op een perceel aan de u-straat te Y d.d. 29-6-2000 troffen wij circa 100 personen aan in en op het veld. Op dit veld werden aardbeien geoogst bestemd voor EM. De geoogste aardbeien werden afgewogen door Mw. EK, die volgens haar zeggen in loondienst werkzaam was bij tuindersbedrijf DM.
Zij wist niet wie de eigenaar was van het perceel; evenmin wist ze iets van de werknemers die bezig waren met de oogst. Het zijn allemaal Polen, meer wist ze niet. Volgens haar mededeling spreekt zij ook geen Pools. Ze reikt wel groene munten uit aan de werknemers nadat deze kisten met aardbeien inleverden en ze gewogen had.
Tijdens gesprek met de heren Dr1 en DN1 zagen wij dat Mw. EK enkele werknemers op luide toon iets toeriep. We konden evenwel niet horen wat precies zij hen toeriep, noch in welke taal. Duidelijk was wel dat de betreffende werknemers begrepen wat zij te zeggen had.
Van de twee stagiaires zijn wel de n.a.w.-gegevens genoteerd.
De waarneming is uitgevoerd door: B, EN, CM en CN, allen medewerkers van Belastingdienst Ondernemingen te DT."
30 juni 2000
"Intern memo (niet openbaar)
Tijdens een waarneming ter plaatse op een perceel aan de u-straat te Y d.d. 29-6-2000 troffen wij circa 100 personen aan in en op het veld. Op dit veld werden aardbeien geoogst bestemd voor EM. De geoogste aardbeien werden afgewogen door Mw. EK, die volgens haar zeggen in loondienst werkzaam was bij tuindersbedrijf DM.
Zij wist niet wie de eigenaar was van het perceel; evenmin wist ze iets van de werknemers die bezig waren met de oogst. Het zijn allemaal Polen, meer wist ze niet. Volgens haar mededeling spreekt zij ook geen Pools. Ze reikt wel groene munten uit aan de werknemers nadat deze kisten met aardbeien inleverden en ze gewogen had.
Tijdens een waarneming ter plaatse op een perceel aan q-straat 4 te DT d.d. 30-6-2000 troffen wij circa 100 personen aan in het veld. Op dit veld werden aardbeien geoogst.
Hier troffen wij ook Mw. EK aan, die bezig was met afwegen van aardbeien, groene munten uitreikte aan de werknemers en nu duidelijk hoorbaar en zichtbaar werknemers toesprak in de poolse taal.
Ook nu hielpen er twee stagiaires met her werkzaamheden, niet dezelfde van een dag tevoren; één ervan was een nieuwe.
Daar wij de mening zijn toegedaan dat zij ter plekke de controle heeft op en aanwijzigingen geeft aan de Poolse werknemers, wilden wij haar wat vragen stellen. Hiervoor verzochten wij de werkgever en eigenaar van het perceel de heer DR1 van Tuindersbedrjf DM i.o. toestemming tot het stellen van deze vragen. Hierop gaf hij geen toestemming en verzocht ons de vragen op papier te willen stellen.
Gelijk hierna ging DR1 volledig door het lint. Hij wierp onder andere een volle kist met aardbeien naar onze richting gevolgd door een scheldkanonade. De vader, DN1, die telefonisch in een eeder stadium door DR1 was opgeroepen, ondernam geen enkele poging zijn zoon tot bedaren te brengen en volstond alleen met de mededeling dat zijn zoon door allerlei gebeurtenissen hiervoor met en door andere instanties, overspannen is geraakt.
Ook hij nam deel aan allerlei verwijten en verbaal geweld.
Na enige tijd het gesprek weer onder controle hebbende werd afgesproken dat de vragen schriftelijk worden gesteld ten aanzien van werknemer Mw. EK.
Ondanks dat de gehele oogst middels contract door J Sp.z.o.o.
is opgekocht en dat het personeel geheel wordt verzorgd door
derden (waarschijnlijk ook J1 SP.z.o.o.) door tussenkomst
van D l-straat 25 te BB, maakt belastingplichtige DR1 een
ontzettend zenuwachtige indruk. Zijn vader wordt telefonisch
onmiddellijk opgeroepen. De heer DN1 deelde ons ook mede dat
de poolse werknemers vrijdags worden uitbetaald door de poolse
firma. Verder hebben ze geen bemoeienis met de oogst, volgens
zijn zeggen.
Echter hebben wij op het perceel aan de u-straat d.d. 30-6-2000 de DN1. bezig gezien met een trekker en nog een persoon met trekker die aanwijzigingen kreeg van DN1 voor bemesting van de planten op het perceel!.
Er is door ons een schriftelijke klacht ingediend bij het hoofd van de eenheid Belastingdienst Ondernemingen te DT omtrent het verbaal geweld van de heren DR1 en DN1."
7 september 2000
"Het perceel met het gewas aardbei ligt aan de u-straat te Y. Op het perceel waren 20 personen bezig met werkzaamheden aan aardbeiplanten bedekt met zwart plastic.
Op het veld was de heer DR1 bezig met onkruid spuiten. Nadat hij ons zag sprak hij met een werknemer die vervolgens naar de andere medewerkers liep en hen toesprak.
De heer DR1 kwam naar ons toe en verklaarde dat de aanwezige werknemers niet bij hem in dienst waren doch bij J Sp.z.o.o..
Hij verklaarde dat het perceel zijn eigendom was, doch de planten zijn verkocht aan J. De planten zijn voor de aardbeioogst volgend jaar (2001)."
19 september 2000
"Het perceel met het gewas bospeen ligt aan s-straat te Y. De heer DR1 was bezig met het in gereedheid brengen van de wasinstallatie aan de rand van het perceel.
De heer DR1 verklaarde dat hij niets wist van een kort geding tussen de tuinders en de Belastingdienst welke op 15-09-2000 zal worden behandeld. Hij verklaarde wel dat hij EP kende.
Op het perceel met het gewas aardbeiplanten onder zwart plastic waren 3 personen bezig met het afsnijden van aardbei-uitlopers met een mesje.
De drie vrouwelijke personen verklaarden dat zij de Poolse nationaliteit hadden. Ze hadden echter geen paspoort bij zich.
4
Intern memo (niet openbaar)
Dit gedeelte is niet bestemd voor openbaarmaking. Overige informatie van belang voor de Belastingdienst.
De werkzaamheden van de drie vrouwelijke personen (afsnijden van aardbei-uitlopers) vallen die ook onder de contractuele werkzaamheden van J.
De werkzaamheden door DR1 zelf duiden die niet op ondernemershandelingen voor zichzelf? De bospeenoogst is toch geheel verkocht aan J. Wat moet hij dan nog doen in en op het veld??
We hebben DR1 de procedure van artikel 50 AWR eens uitgelegd. Hij zei dat hij niet op de hoogte was van een ingediend kort geding tussen de tuinders en B.O.H. welke op 15-09-2000 diende op gerechtshof te 's Graven hage.
Hij kende wel Mr. EP.
DR1 had afgesproken met de loonwerker op perceel bij Breedveld.
Op de tractor zat een werkneemster.
Op het perceel met aardbeiwachtbedplanten niet onder zwart plastic aan de u-straat te Y was een tractor bezig met machinaal afsnijden van uitlopers.
Direct hierna volgde er een tractor met spuitcabine op hetzelfde perceel.
Vanuit de lokatie aan de u-straat heeft men zicht op/over het perceel met bospeen gelegen aan s-straat te Y.
Van ver zagen wij dat het busje van DN2 was gearriveerd met personeel voor de bospeenoogst."
2.20. In de uitspraak op bezwaar is het volgende vermeld:
"Uit derdenonderzoek bij EQ is het volgende gebleken. De facturen met het nummer 20010000 en 200100000 afkomstig van D BV betreffen de aankoop van aardbei- en wachtbedplanten bij DN1 in het jaar 2000 en 2001. Wat betreft het jaar 2000 heeft hij de planten besteld van DN1. De afspraken inzake leverings- en betalingscondities alsmede de prijs heeft hij gemaakt met alleen DN1. Er waren problemen met het overmaken van de betaling van de factuur naar de Luxemburgse bank. Na enige tijd heeft DN1 met hem gebeld waar het geld bleef.
Wat betreft het jaar 2001 zijn er drie partijen besteld van DN1. Er waren problemen met de kwaliteit van de planten; er zat namelijk een ziekte in de planten. DN1 is zelf komen kijken en er is toen besloten dat de laatste zending (ongeveer 4000) niet gefactureerd zou worden en dus derhalve niet hoefde te worden betaald; soort korting.
Eenzelfde lijn komt tot uiting bij het derdenonderzoek dat bij ER is verricht. De factuur met nummer 20001415 ziet op de aankoop van aspergeplanten van DN1 in het jaar 2000. Het contact met DN1 is tot stand gekomen door middel van een advertentie in een tuinbouwblad. DN1 en zijn echtgenote hebben de planten afgeleverd bij hem met een vrachtauto. Er zijn geen planten mee teruggenomen door DN1. Het jaar daarna is DN1 nog een keer komen kijken naar de planten. Prijs en leveringscondities zijn besproken met DN1.
De factuur met nummer 20011406 afkomstig van D BV ziet op de aankoop van aardbeiplanten DJ van DN1 in het jaar 2000. De aardbeiplanten zijn door ER1 zelf opgehaald op het adres q-straat 4 te DT. De vrachtbrief met nummer 000217 is afkomstig van FN. Prijs en leveringscondities zijn besproken met DN1. Op de vraag waarom de factuur van D komt, werd geantwoord dat DN1 heeft gezegd dat Simon met een constructie werkt en dat het geld naar het buitenland (Luxemburg) moet worden overgemaakt.
Op 27 november 2000 vindt een bankbetaling plaats met omschrijving "zakenreis Engeland". Op de vraag wat dit betreft, wordt bi] brief van 15 februari 2005 geantwoord:
"Zakenreis t.b. v. verkoop aardbeiplanten."
Op de vraag waar de eventuele verkoopopbrengst is, werd tijdens het gesprek op 24 februari 2005 geantwoord dat er geen vervolg op is gekomen. Dhr. ES van de ET zou zijn meegegaan, want hij spreekt Engels. De reis was niet bedoeld als bemiddeling voor de Poolse vennootschap, hoewel de Poolse vennootschap wel levert aan de ET.
Tijdens een derdenonderzoek bij EU te EV is verklaard dat DN2 planten 2002 over had en daarom dhr. EU had gebeld om te vragen of EU nog planten nodig had. Dhr. EU wilde wel kopen maar had geen geld. Dhr. DN1 ging volgens EU accoord met het voorstel om pas te betalen in 2003.
De controleambtenaren hebben DN2 gevraagd of dit verkopen voor de Poolse vennootschap of voor DM zijn. De contro!eambtnaren merkten daarbij op dat ingeval dit een verkoop is voor de Poolse vennootschap dhr. DN1 blijkbaar voor de Poolse vennootschap kan bepalen wanneer er betaald moet (mag) worden. Bij brief van 11 april 2005 wordt hierop als volgt gereageerd:
"Deze verkopen zijn voor de Poolse firma geweest
Nee, belastingplichtige kan dit niet bepalen."
2.21.1.
DH B.V. (hierna: DH) is een onderzoeksinstituut dat onder andere het aardbeienras DJ heeft ontwikkeld. Voor het vermeerderen van plantmateriaal van het ras DJ sluit DH licentieovereenkomsten af met kwekers die te kennen hebben gegeven daarvoor in aanmerking te willen komen. J is niet aangesloten bij DH.
2.21.2.
In het verslag van het derdenonderzoek bij DH van 26 februari 2004 is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
"Polenconstructie
DH is op de hoogte van de zogenaamde Polenconstructie en weet ook welke DH- licentienemers hiervan gebruikmaken. DH heeft naast de licentieovereenkomst met deze groep geen additionele afspraken m.b.t. de Polenconstructie gemaakt. DH accepteert in principe de handelwijze van de tuinders niet, zoals ook blijkt uit de controleverslagen die in de dossiers van diverse tuinders zijn aangetroffen. DH heeft, na herhaaldelijk verzoek, nooit inzicht gekregen in de contracten tussen de tuinders enerzijds en de Poolse
vennootschap anderzijds. Vervolgens heeft DH getracht contact op te nemen met de vertegenwoordiger van de Poolse vennootschap (de heer R) om met de Poolse vennootschap ook
licentieovereenkomsten af te sluiten, zodat de kwestie voor DH juridisch correct zou zijn afgehandeld, maar deze vertegenwoordiger reageert niet.
DH is niet te spreken over deze handelwijze maar na een mondelinge toelichting van een van de licentienemers is gebleken dat het bedrijfsbelang van DH niet daadwerkelijk wordt geschaad. Immers de licentienemer is verantwoordelijk voor de uitvoering van het licentiecontract met DH. Zolang het
bedrijfsbelang van DH niet daadwerkelijk geschaad wordt, kijkt DH door de Poolse vennootschap heen. De tuinder is voor DH de contractspartij. De tuinder/licentiehouder is in elk opzicht aansprakelijk, zowel voor vermeerdering van planten, de opgave omtrent deze vermeerdering als ook de levering van planten. Ook de markt ziet de planten als een product van de tuinder en niet van een Poolse vennootschap."
2.21.3.
In het door DH opgestelde verslag van het bezoek dat DH op 17 juli 2001 heeft gebracht aan belanghebbende is het volgende vermeld:
"DN1/DR1
bezocht op 17-7-2001
door EW en EX
gesproken met DN1
Navraag over de levering van planten FT aan FU. Bevestigd verhaal van zijn broer Marius maar vraagt ons dringent hierover niet met FU te praten. Uitgelegd waarom DH problemen heeft met FU ivm de traceerbaarheid van planten. DN1 doet voorkomen dat men niks te zeggen heeft bij E en D. De touwtjes zijn in handen van R. Wie niet doet wat deze zegt ligt er uit.
Bedrijf is tijdens bezoek volop bezig met steksnijden. Men schat ca 500.000 stekken per ha te halen. Men snijdt een tweede maal na 2 a 3 weken. Deze gaan hoofdzakelijk naar FU
Volgens DN1 moet hij gezien zijn kosten 350.000 stekken per ha behalen wil hij geen verlies maken. Voor een Pool betaald men f20,-/1000 stekken dit is ca 1 uur werken.
Bedrijf gebruikt zeer veel meststof.
Vorig jaar had het bedrijf hfl 800.000 schade door hagel. Men wil daarom uitstel van betaling voor dit jaar. DH zal hier op terugkomen.
Het bedrijf moet ivm met nieuwbouw van DT verdwijnen van deze locatie.
DN1 geeft een kaart mee van de locatie van alle velden. Hebben deze zonder bijzijn van DN1 bezocht. Ook de produktievelden zijn aangegeven. Mogelijk worden hier later stekken gesneden bij een tekort op zijn vermeerderingsvelden.
Zeer verdacht was tijdens het bezoek het laden van een vrachtwagen met onbekende vaten. Men liet niet los wat er in zat.
DN1 liet niet los met welk Frans ras hij bezig was. Hij kon niet op de naam van het ras komen tijdens ons bezoek. ?????. Een fax op zijn tafel verraad echter dat hij contacten heeft met EZ en dat er op korte termijn overleg is met de FA om over de produktie van stekken te praten. Waarschijnlijk gaat het hier om FB.
Dec. 2001. FC (FD) verklaard dat DN2 trayplanten heeft afgeleverd in Engeland."
2.22.1.
DU (hierna: DU) is een zelfstandig bestuursorgaan, dat voor haar werkzaamheden verantwoording aflegt aan, in het onderhavige jaar, het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Blijkens de statuten stelt DU zich ten doel te bevorderen dat betrouwbaar teeltmateriaal van bloemisterij-, boomkwekerij- en groentegewassen wordt voortgebracht, in het verkeer gebracht, verder verhandeld en uitgevoerd, bevordert DU het gebruik van dit teeltmateriaal alsmede de verbetering van dit teeltmateriaal en voert DU de bij of krachtens de wet vastgestelde regelingen, voor zover aan haar opgedragen, uit. Teeltmateriaal van veel gewassen dient bij levering binnen de Europese Unie te worden voorzien van een Europees plantenpaspoort. Hierop dienen ondermeer de naam van de leverancier, de naam van de afnemer, het DUregistratienummer en de afleverdatum te worden vermeld. Het plantenpaspoort wordt afgegeven door DU. Ook de hieraan voorafgaande inspecties worden uitgevoerd door DU.
Naast de verplichte standaard kwaliteitskeuringen, geeft DU certificaten uit aan vermeerderaars van asperges en aardbeien, die topkwaliteit leveren. Het betreft het keurmerk FE voor aspergeplanten en het FF-keurmerk voor aardbeien.
Belanghebbende is aangesloten bij DU. Voorts was aan belanghebbende in het onderhavige jaar het FF-keurmerk en/of het FE keurmerk toegekend.
- H.
en J zijn niet aangesloten bij DU.
2.22.2.
In het controlerapport is het volgende vermeld:
- "-
Bij DU worden door DM labels aangekocht voor aspergeplanten. Deze staan op naam van DM. Waar zijn deze voor en waarom worden deze gekocht door belastingplichtige terwijl de planten worden verkocht aan de Poolse firma?
Antwoord bij brief van 24 februari 2005:
De belastingplichtige en de Poolse firma hebben ongeveer 6 jaar geleden geprobeerd om de Poolse firma een aansluitingsnummer te laten verkrijgen bij DU. DU is hierop niet ingegaan. Op dit moment is er een hernieuwd overleg inzake de toekenning van een nummer. Gezien het feit dat DU geen nummer heeft toegekend, moet de naamstelling DR1 gebruikt worden.
Vraag: waarom is DU hierop niet ingegaan?
Antwoord: Er is controle geweest door DU. Oogluikend is e.e.a. toegestaan. De naam van DM moet op het formulier. In maart 2005 zal er een overleg volgen tussen DU, DM en de Poolse firma.
- -
Certificaat DU staat vaak op naam J p/a q-straat 4, terwijl het ingevulde aansluitingsnummer van de tuinder is. In principe had de tuinder bij de verkoop een certificaat aan J moeten uitreiken. Dan had J onder zijn aansluitingsnummer moeten verkopen aan de afnemer. J of een andere Poolse firma is echter niet certificeringsbevoegd.
DU heeft de dato 8-1-2004 DM laten weten dat gebleken is dat op de FFcertificaten niet altijd de bedrijfsnaam wordt ingevuld behorende bij het aansluitingsnummer 00013 zoals dit bij DU bekend is. Zij verzoeken in het vervolg dringend de juiste bedrijfsnaam in te vullen."
2.23.
De afgifte van een spuitlicentie geschiedt door de DA en wordt geregistreerd. Belanghebbende beschikt over een spuitlicentie. J beschikt niet over een spuitlicentie.
2.24.1.
DK (hierna: DK) oefent toezicht uit op kwaliteitsvoorschriften ten aanzien van in Nederland geproduceerde groenten en fruit. Keurmeesters van de DK voeren steekproefsgewijs controles uit op groenten en fruit. De keuring betreft geoogste, verzendklare producten van zowel aangesloten als niet aangesloten bedrijven. Het keuringsrapport wordt verstrekt aan het bedrijf waar de producten zijn geteeld. J is niet aangesloten bij DK en wordt niet vermeld bij de niet-aangesloten bedrijven die aan keuring van DK zijn onderworpen.
2.24.2.
In het controlerapport is ten aanzien van DK het volgende vermeld:
"Ondanks het feit dat DK op de hoogte is van de koop-/verkoopovereenkomsten die belastingplichtige met J heeft gesloten, heeft DK uitsluitend overleg met Nederlanders gevoerd; nimmer met Poolse contractanten danwel Poolse arbeidskrachten.
De volgende begeleidingsformulieren m.b.t. afgekeurde partijen van bij belastingplichtige geoogste producten zijn aangetroffen:
naam tuinder
DK-nr
Produkt
Medegedeeld
dtm keuring
Locatie partij
DR1
n.a.
Prei
FG
19-04-04
loods DY
DN2
n.a.
Prei
FG
05-03-03
loods DY
DN1
n.a.
Prei
FG
10-01-02
loods
DN1
n.a.
Prei
FG
06-11-01
loods DY
- *
n.a.:niet aangesloten
F
2.25.1.
Op 29 april 2004 heeft een inzage plaatsgevonden in de computer van belanghebbende. In de brief van 27 juli 2004 is dienaangaande het volgende vermeld:
"3.
Inzage in de computer.
Bij de inzage in de computer op 29 april jl. is aangegeven dat er alleen privé bestanden staan op het programma Microsoft Outlook. Door dhr. FH is op die dag een overzicht gemaakt van de inhoudsopgave van de harde schijf van de PC. Deze inhoudsopgave doet bij ons het vermoeden rijzen dat er sprake is van zakelijk emailverkeer en dat er andere zakelijke gegevens op de PC staan die bij de inzage van 29 april niet getoond zijn.
(...)
Wij verzoeken u, middels dit schrijven, ons inzage in de zakelijke bestanden van de PC van DM te verlenen."
2.25.2.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 25 februari 2005 verzocht om indien sprake is van zakelijk e-mailverkeer de integrale emailbestanden of de inhoud daarvan ter beschikking te stellen. Belanghebbende heeft daarop bij brief van 11 april 2005 geantwoord dat belanghebbende bekend is met het feit dat deze vraag "onder de rechter" is en dat belanghebbende alvorens op dit verzoek in te gaan, de uitkomst van die procedure wenst af te wachten.
2.25.3.
In het controlerapport is het volgende vermeld:
"De PC staat op kantoor. Er is een emailverbinding. Voor de rest zou er niets met de PC gebeuren. Eventuele verkoopfacturen worden geschreven. Elke 3 maanden komt FI van de FJ bij belastingplichtige.
Dhr. DR1 zou de PC niet voor ons kunnen opstarten. Wil dit niet eens, "er staan privé gegevens op waar wij niets mee te maken hebben". Wij zouden graag willen zien wat er op de PC staat. Er moet daarvoor een afspraak met zijn echtgenote gemaakt worden.
Tijdens de inzage in de PC op het kantoor van belastingplichtige kregen wij geen inzage in de Outlookbestanden. De reden was dat er geen sprake zou zijn van zakelijk emailverkeer. Er is wel een overzicht gemaakt van de inhoudsopgave van de harde schijf van de PC door de aanwezige EDP-medewerker van de Belastingdienst. Daaruit bleek dat er waarschijnlijk wel sprake is van zakelijk emailverkeer. Wij hebben daarna om hernieuwde inzage in de PC verzocht. Dit werd niet toegestaan.
De advocaat van belastingplichtige verzocht om een overzicht van de inhoudsopgave. Hij verzocht tevens om specifiek aan te geven welke bestanden wij graag alsnog ter inzage zouden willen krijgen en aan te geven waarom deze bestanden van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing van belastingplichtige."
2.25.4.
In de brief van 26 augustus 2005 heeft de Inspecteur onder meer het volgende vermeld:
"Ik ben van mening dat het gehele emailverkeer dat plaatsvindt middels de in de rapportage aangehaalde computer ter inzage verstrekt had dienen te worden.
(...)
Ik verzoek u hierbij - indien nodig vorder ik hierbij - bovenbedoelde computer beschikbaar te stellen voor 11 september 2005."
2.25.5.
Belanghebbende heeft daarop, bij brief van 9 september 2005, onder meer het volgende geantwoord:
"Alle gevraagde zakelijke administratieve bescheiden zijn voorzover mogelijk door cliënte ter inzage gegeven. Ook heeft cliënte de inspecteur toegang verleend tot haar computers en is een inhoudsopgave gemaakt van de volledige harde schijf. Slechts inzage in Outlook heeft niet plaatsgevonden, omdat zich daarin geen zakelijke emailbestanden bevonden.
(...)".
2.25.6.
Bij brief van 13 oktober 2005, deelt de Inspecteur - zakelijke weergegeven - aan belanghebbende mee dat de procedure die aanhangig is bij het Gerechtshof
's-Hertogenbosch met betrekking tot de vraag of de Inspecteur toegang mag verlangen in de computer van belanghebbende, de op belanghebbende op grond van de AWR rustende verplichtingen niet opschort. Belanghebbende heeft hierop bij brief van 24 oktober 2005 geantwoord dat zij bereid is de Inspecteur nogmaals inzage te verlenen in de (zakelijke) inhoud van haar computer. De Inspecteur heeft hierop bij brief van 17 november 2005 voor zover van belang, het volgende geantwoord:
"Zoals ik reeds aangaf in mijn brief van 26 augustus 2005 behoort naar mijn mening het gehele emailverkeer dat plaatsvindt op de betreffende computer tot de administratie van de vennootschap. Om die reden dient een integrale inzage
te worden verstrekt.
Maar ook als het door u gemaakte onderscheid tussen zakelijke (wel ter inzage) en niet zakelijke e-mail (niet ter inzage) juist zou zijn - quod non - dan nog moet de inspecteur in de gelegenheid worden gesteld om na te gaan of het onderscheid
juist wordt toegepast. Daarvoor is het geenszins noodzakelijk dat eerst sprake moet zijn van (gerede) twijfel, zoals u suggereert in uw brief.
Uw aanbod dat uw cliënte bereid is om nogmaals inzage te verstrekken in de zakelijke inhoud van haar computer voegt dan ook niets toe nu ik juist inzage wens in de inhoud die uw cliënte als niet zakelijk beschouwt.
Ik stel dan ook vast dat uw cliënten niet voldaan hebben aan mijn verzoek om inzage als gedaan in mijn brief van 26 augustus 2005."
2.25.7.
Belanghebbend heeft bij brief van 29 november 2005 het volgende geantwoord:
"In uw brief van 17 november 2005 (kenmerk 0000/000000000) herhaalt u het standpunt dat het gehele emailverkeer van cliënte tot haar administratie behoort.
Cliënte is daarentegen van oordeel dat slechts die onderdelen daarvan tot haar administratie behoren waaruit haar rechten, verplichtingen en overigens voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens blijken.
- U.
heeft aangegeven het door cliënte gemaakte onderscheid tussen e-mail die wel tot haar administratie behoort en e-mail die daartoe niet wordt gerekend in twijfel te trekken en dit onderscheid te willen controleren door inzage te nemen
in de computer. Echter vele verzoeken ten spijt heeft u tot nu toe geweigerd aan te geven (aan de hand van de door de controleambtenaren gemaakte inhoudsopgave van de computer) waarom u aan het door cliënte gemaakte onderscheid twijfelt.
Niettemin heeft cliënte u medegedeeld dat u voor een inzage in haar computer een afspraak kunt maken. Uit uw brief van 17 november 2005 blijkt dat u daar kennelijk geen prijs meer op stelt. U zult wellicht begrijpen dat cliënte inmiddels
de draad kwijt is. Wat wilt u nu?"
2.25.8.
In de brief van belanghebbende van 19 december 2005 is het volgende vermeld:
"Op vrijdag 16 december jl. heeft u telefonisch contact opgenomen met rechtsondergetekende over de brief aan mevrouw mr. FV van 29 november 2005, kenmerk 00-00000/FK/FL FM gaf aan dat de inspecteur met zijn vordering tot inzage in de computer van cliënte heeft bedoeld een integrale en ongeclausuleerde inzage in de gehele inhoud van de computer. Desgevraagd gaf u tevens te kennen hieronder te verstaan inzage in bestanden die voor cliënte zelf niet meer te raadplegen zijn (zogenoemde 'forensic images').
Cliënte wil de inspecteur voorts de gelegenheid geven om de verdeling privé en zakelijke bestanden marginaal te toetsen. Daarmee nam u echter geen genoegen.
Cliënte is van mening dat de inspecteur met deze onderzoekseis verder gaat dan de artikelen 47 e.v. AWR rechtvaardigen. Deze bepalingen geven immers slechts recht op inzage in de nog voor cliënte beschikbare administratieve gegevens.
Wij gaan ervan uit u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd."
2.26.
De Inspecteur is van mening dat de overeenkomsten realiteit ontberen en heeft bij alle betrokken tuinders de gehele winst die is gemaakt bij de uiteindelijke verkoop van de producten toegerekend aan de tuinders zelf, onder aftrek van een bedrag voor loonkosten van de Poolse arbeiders. De loonkosten heeft de Inspecteur gesteld op ƒ 8 per uur voor het jaar 2000 en € 4 per uur voor het jaar 2001 en het aantal gewerkte uren heeft hij afgeleid uit de bij D aangetroffen administratie. De Inspecteur heeft zich in eerste aanleg op het standpunt gesteld dat de winst tevens moet worden verminderd met de marge die aan D toekomt.
2.27.
Aan J zijn over de onderhavige jaren aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd ter zake van dezelfde winstbedragen als waarover bij belanghebbende is geheven. J heeft het aan haar uitgereikte aangiftebiljet vennootschapsbelasting niet geretourneerd en heeft de belasting niet betaald. Ook de andere, in 2.5 vermelde Poolse vennootschappen hebben in Nederland geen aangifte gedaan noch belasting betaald.
2.28.1.
De Inspecteur heeft bij brief van 18 december 2003 belanghebbende meegedeeld dat hij voornemens is om bij de aanslagoplegging af te wijken van de door belanghebbende ingediende aangifte voor het jaar 2000. In diezelfde brief heeft de Inspecteur op grond van het bepaalde van artikel 67g van de AWR aan belanghebbende medegedeeld dat hij voornemens is om een boete op te leggen ten bedrage van 100% van de belasting.
2.28.2.
De Inspecteur heeft met dagtekening 18 december 2003 de aanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente voor het jaar 2000 bekend gemaakt.
2.29.1.
De Inspecteur heeft bij brief van 17 december 2004 belanghebbende meegedeeld dat hij voornemens is om bij de aanslagoplegging af te wijken van de door belanghebbende ingediende aangifte voor het jaar 2001. In diezelfde brief heeft de Inspecteur op grond van het bepaalde van artikel 67g van de AWR aan belanghebbende medegedeeld dat hij voornemens is om een boete op te leggen ten bedrage van 100% van de belasting.
2.29.2.
De Inspecteur heeft met dagtekening 31 december 2004 de aanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente voor het jaar 2001 bekend gemaakt.
2.30.
De Geheimhoudingskamer heeft de Inspecteur in de uitspraak van 6 oktober 2011 opgedragen de namen van buitenlandse ambtenaren bekend te maken. De Inspecteur heeft die namen niet bekend gemaakt.
2.31.1.
In de brief van 27 november 2008 heeft de Inspecteur, voor zover van belang, het volgende vermeld:
"Sinds de mondelinge behandeling door de rechtbank is een aantal nieuwe stukken naar voren gekomen. De gemachtigde heeft op 29 oktober 2008 inzage gekregen deze stukken. Op verzoek zijn kopieën daarvan verstrekt. Voorts is recent nog een aantal stukken nagestuurd aan gemachtigde.
Naar onze mening is een groot gedeelte van de nieuwe stukken niet relevant voor de besluitvorming in de onderhavige geschillen en kan daar ook anderszins niet aan bijdragen. Als bijlage bij deze brief hebben wij dan ook enkel die stukken opgenomen die naar onze mening op de zaak betrekking hebben. Zoals gezegd, heeft gemachtigde wel inzage gehad in alle stukken. Indien gemachtigde derhalve van mening mocht zijn dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn ingebracht, dan kan hij deze zelf inbrengen. Overigens zijn wij op verzoek van uw Hof of van gemachtigde graag bereid de ontbrekende stukken alsnog in te brengen. Wij verzoeken uw Hof deze stukken te rekenen tot de processtukken van alle hiervoor genoemde procedures.".
2.31.2.
Belanghebbende heeft in haar brief van 16 juni 2009 aan de Inspecteur, voor zover van belang, het volgende vermeld:
"Toen wij uw brief aan het Gerechtshof van 27 november 2008 er nog eens bij pakten, bleek ons dat u het Gerechtshof heeft laten weten dat u graag bereid bent om het integrale dossier toe te zenden. Dit bracht ons op het volgende idee. Graag zouden wij dit integrale dossier van u ontvangen. Het is niet in uw belang, noch dat van cliënten om het Gerechtshof te overladen met papier. Wij achten het dan ook in beginsel onwenselijk indien alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan het Gerechtshof zouden worden toegezonden. Wel vinden wij het belangrijk dat cliënten kennis (kunnen) nemen van de op de zaak betrekking hebbende stukken en wij daaruit zonodig een selectie aan het Gerechtshof kunnen zenden."
2.31.3.
Bij brief van 16 oktober 2009 heeft de Inspecteur de door de gemachtigde gevraagde kopieën aan deze doen toekomen.
2.31.4.
De Inspecteur heeft in zijn brieven van 10 februari 2009 en 24 februari 2009 aan de belastingautoriteiten van Cyprus vermeld:
"Volgens informatie waarover wij beschikking zijn de aandelen van I Ltd (...) in handen van CK Ltd. Kunt u ons informeren wie de aandeelhouder(s) en bestuurder(s) is/zijn van CK Ltd?".
2.32.1.
De Inspecteur heeft bij brief van 15 november 2007 het geschil voor het jaar 2000 beperkt tot de correcties als vermeld in onderstaande opstelling:
Aangegeven belastbaar bedrag
ƒ
- 163.322.
Herrekende omzetcorrectie
ƒ
816.833
Vastgesteld belastbaar bedrag
ƒ
980.155
2.32.2.
In voornoemde brief heeft de Inspecteur het geschil voor het jaar 2001 beperkt tot de correcties als vermeld in onderstaande opstelling:
Aangegeven belastbaar bedrag
€
- 260.763.
Herrekende omzetcorrectie
€
- 1.157.307.
Vastgesteld belastbaar bedrag
€
- 1.418.070.
3.
Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Principaal hoger beroep in de zaak met kenmerk 08/00271
- 1.
Is het gelijk voor beide jaren aan de zijde van belanghebbende omdat de Inspecteur niet heeft voldaan aan de opdracht van de Geheimhoudingskamer?
- 2.
Heeft de Inspecteur nagelaten alle op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen?
- 3.
Heeft belanghebbende in de onderhavige jaren daadwerkelijk haar oogst op stam verkocht aan H respectievelijk J?
4.1.
Rust op belanghebbende de last te doen blijken - dat wil zeggen: overtuigend aan te tonen - dat, en zo ja, in hoeverre de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de aanslagen onjuist zijn?
4.2.
Is voor beide jaren sprake van een redelijke schatting?
4.3.
Heeft belanghebbende doen blijken dat en in hoeverre de aanslagen tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld?
5.
Staat het vertrouwensbeginsel aan het opleggen van de aanslag in de weg?
6.
Heeft de Inspecteur de aanslagtermijn opgerekt door aanslagen ter behoud van rechten op te leggen?
7.
Heeft de Inspecteur in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur nagelaten belanghebbende te horen voorafgaand aan het opleggen van de aanslagen?
8.
Is de Inspecteur bevoegd om aan belanghebbende aanslagen op te leggen ten aanzien van hetzelfde feitencomplex op grond waarvan aan J aanslagen zijn opgelegd?
9.
Is de heffingsrente terecht en tot het juiste bedrag in rekening gebracht?
10.
Is het recht van belanghebbende op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), geschonden?
Principaal hoger beroep in de zaak met kenmerk 08/00226
11.
Zijn de boeten terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
Incidenteel hoger beroep in de zaak met kenmerk 08/00226
12.
Dienen de proceskosten integraal te worden vergoed?
Belanghebbende beantwoordt de vragen 1, 2, 3. 4.3, 5, 6, 7, 10 en 12 bevestigend en de vragen 4.1, 4.2, 8, 9 en 11 ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
- 3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter inlichtingencomparities en ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze inlichtingencomparities en van de zitting opgemaakte processen-verbaal.
- 3.3.
De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het door hem ingestelde hoger beroep, ongegrondverklaring van het hoger beroep en incidenteel hoger beroep van belanghebbende, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de voor het jaar 2000 opgelegde aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 980.155(€ 444.775), dienovereenkomstige vermindering van de bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente en vermindering van de boete tot een bedrag van € 285.891, vermindering van de voor het jaar 2001 opgelegde aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van € 1.418.070, dienovereenkomstige vermindering van de bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente en vermindering van de boete tot een bedrag van € 405.059.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en incidenteel hoger beroep van de Inspecteur, gegrondverklaring van het door hem ingestelde hoger beroep en incidenteel hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de aanslag voor het jaar 2000 tot een naar een belastbaar bedrag van
€ 163.322 (ƒ 359.694), vernietiging van de voor het jaar 2000 gegeven beschikking heffingsrente en boetebeschikking, vermindering van de voor het jaar 2001 opgelegde aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van € 260.763 (ƒ 574.646), vernietiging van de voor het jaar 2001 gegeven beschikking heffingsrente en boetebeschikking voor het jaar 2001 en veroordeling in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten.
- 4.
Gronden
Ten aanzien van het geschil
Opdracht Geheimhoudingskamer
- 4.1.1.
De Geheimhoudingskamer heeft bij tussenuitspraak van 6 oktober 2011 uitspraak gedaan op het beroep van de Inspecteur op artikel 8:29 van de Awb. De Geheimhoudingskamer heeft geoordeeld dat de door de Inspecteur aangevoerde gewichtige redenen deels zijn gerechtvaardigd. De Geheimhoudingskamer heeft voorts aangegeven voor welke passages geheimhouding niet is gerechtvaardigd. Vervolgens heeft de Geheimhoudingskamer de Inspecteur verzocht om onverwijld te berichten of hij bereid is de stukken, geheel of gedeeltelijk, op de door de Geheimhoudingskamer weergegeven wijze te schonen.
- 4.1.2.
De Inspecteur heeft bij brief van 26 oktober 2011 bericht dat hij bereid is de stukken overeenkomstig de tussenuitspraak van de Geheimhoudingskamer in te brengen, met uitzondering van de namen en kenmerknummers van de buitenlandse ambtenaren in de stukken als genoemd in voetnoot 3 van het brondocument behorend bij de tussenuitspraak van de Geheimhoudingskamer en heeft vervolgens de desbetreffende stukken ingebracht.
- 4.1.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 24 januari 2012 gesteld dat de Inspecteur niet heeft voldaan aan de beslissing van de Geheimhoudingskamer. Belanghebbende acht dit verzuim dermate ernstig en fundamenteel van aard dat de aanslagen moeten worden vernietigd en de aanslag moet worden verminderd overeenkomst haar standpunt.
- 4.1.4.
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur - gelet op de beslissing van de Geheimhoudingskamer - niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Op grond van artikel 8:31 van de Awb kan het Hof daaruit de gevolgtrekkingen maken die het Hof geraden voorkomt.
- 4.1.5.
Het Hof acht het in dit kader van belang dat weliswaar bepaalde gegevens niet zijn overgelegd, maar dat wel duidelijk is wat de aard van deze gegevens zijn. Het gaat hier om namen van buitenlandse ambtenaren en kenmerknummers in correspondentie die zijn te herleiden tot de desbetreffende buitenlandse ambtenaren. Van belanghebbende mag worden verlangd dat zij op zijn minst aangeeft op welke wijze zij in haar rechtspositie wordt geschaad door het niet overleggen van deze gegevens. Belanghebbende heeft op dit punt niets naar voren gebracht, maar slechts volstaan met de blote stelling dat de mogelijkheid om te onderzoeken of informatie voorhanden is die zou moeten leiden tot vernietiging van de aanslagen, haar wordt ontnomen. Ondanks het ontbreken van de namen en kenmerknummers heeft belanghebbende - naar het oordeel van het Hof - wel degelijk de mogelijkheid om de buitenlandse autoriteiten vragen te stellen omtrent de door deze autoriteiten verstrekte gegevens. Het is daarvoor niet noodzakelijk dat belanghebbende op de hoogte is van de namen van de individuele ambtenaren. Belanghebbende heeft een dergelijke poging niet ondernomen, althans niet is gesteld dat een dergelijk inlichtingenverzoek is gedaan.
Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet in haar procespositie is geschaad door het handelen van de Inspecteur. Het Hof ziet dan ook geen reden om consequenties te verbinden aan het niet verstrekken van de namen van de buitenlandse ambtenaren en de kenmerknummers in de van de buitenlandse autoriteiten afkomstige stukken.
Op de zaak betrekking hebbende stukken.
- 4.2.1.
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur ook overigens heeft nagelaten de op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb in het geding te brengen.
- 4.2.2.
Partijen zijn het er, gelet op de inhoud van de onder 2.31 vermelde briefwisseling, over eens dat het vanwege de omvang van het dossier niet wenselijk is dat alle beschikbare stukken aan het Hof worden toegezonden en zijn daarom overeengekomen dat de Inspecteur alle stukken waarover hij beschikt in het kader van het opleggen van de onderhavige aanslagen in kopie aan de gemachtigde zal verstrekken, waarna een selectie van die stukken aan het Hof zal worden gezonden.
Het Hof acht aannemelijk dat de Inspecteur, in overeenstemming met de inhoud van zijn brieven van 27 november 2008 en 16 oktober 2009, alle stukken aan belanghebbende in kopie heeft verstrekt. De in de nadere stukken van 22 februari 2012 door gemachtigde ingenomen stelling dat dit niet het geval is, verwerpt het Hof. Belanghebbende heeft het Hof niet verzocht om, anders dan overeengekomen met de Inspecteur, alle aan haar in kopie verstrekte stukken aan het Hof te doen toekomen.
- 4.2.3.
De omstandigheid dat het Hof ondanks de door partijen als voornoemd gemaakte afspraak omtrent het inzenden van stukken aan het Hof, de beschikking wenste over meer stukken dan door partijen in onderling overleg waren toegezonden, maakt niet dat de Inspecteur, die aan het verzoek van het Hof tot inzending van de gevraagde stukken heeft voldaan, heeft nagelaten alle op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen. Het bepaalde in artikel 8:42 van de Awb beoogt in beginsel de belangen van de wederpartij te beschermen in het kader van een juiste toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor. Aan die bescherming is ruimschoots voldaan, nu belanghebbende de beschikking heeft gekregen over alle op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder de stukken die nadien op verzoek van het Hof aan het procesdossier zijn toegevoegd. Belanghebbende heeft niet verzocht om, in afwijking van de onder 4.2.2 vermelde afspraak, alle stukken waarover de Inspecteur beschikt, door deze in het geding te laten brengen.
- 4.2.4.
Belanghebbende heeft voorts in haar brief van 24 november 2011, onder verwijzing naar de brieven van de Inspecteur van 10 februari 2009 en 24 februari 2009, gesteld dat de Inspecteur informatie waarover hij beschikt niet ter inzage heeft verstrekt. Het Hof overweegt dienaangaande als volgt.
- 4.2.5.
Tijdens de inlichtingencomparitie van 1 februari 2012 heeft de Inspecteur verklaard, dat de informatie als bedoeld in de onder 2.31.4 vermelde brieven betrekking heeft op de aandeelhouders van de Cypriotische vennootschappen en is te vinden in Appendix D-5/3 en F-8/3. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan deze, door belanghebbende (uiteindelijk) niet weersproken, verklaring van de Inspecteur.
- 4.2.6.
Belanghebbende heeft ten slotte aangevoerd dat de Inspecteur niet alle hem ter beschikking staande stukken uit het onderzoek door de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst (SIOD) heeft overgelegd. Het Hof acht - mede gelet op de geloofwaardige verklaringen van de Officier van Justitie en de heer A - aannemelijk dat de Inspecteur niet de beschikking had over meer stukken betreffende dit onderzoek dan hij heeft overgelegd.
- 4.2.7.
Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat de Inspecteur heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 8:42 van de Awb.
- 4.2.8.
De Inspecteur heeft het Hof bij brieven van 10 oktober 2011, 25 november 2011 en 7 februari 2012 medegedeeld dat hij geen toestemming heeft gekregen om te beschikken over de stukken die betrekking hebben op het door de SIOD in gang gezette strafrechtelijk onderzoek (SOHO). Daarbij heeft de Inspecteur het Hof verzocht om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:45 van de Awb belanghebbende te verzoeken om alle stukken met betrekking tot het SIOD-onderzoek in het geding te brengen. Het Hof wijst dit verzoek af. De Inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende, die geen verdachte is in het SIOD-onderzoek, over stukken met betrekking tot dit onderzoek beschikt. Het Hof overweegt daarnaast, ten overvloede, dat belanghebbende, op wie de bewijslast in beginsel niet rust, niet gehouden kan worden stukken in het geding te brengen die als bewijs kunnen dienen voor de stelling van de Inspecteur. De Inspecteur heeft voorts niet aannemelijk gemaakt in welke zin de betreffende stukken, die betrekking hebben op de periode 2007-2011, relevantie hebben voor de onderhavige procedure.
Realiteit overeenkomsten met Poolse vennootschap
- 4.3.
De Inspecteur stelt dat de inhoud van de onder 2.10 en vermelde verkoopovereenkomsten en van de bij die overeenkomsten behorende, onder 2.11 en 2.12 vermelde, bijlagen, niet overeenkomt met hetgeen partijen bij voornoemde overeenkomst in werkelijkheid hebben beoogd. Het belang bij de oogst is, aldus de Inspecteur, in tegenstelling tot hetgeen daaromtrent in de verkoopovereenkomst is vermeld, niet overgegaan naar J, maar ononderbroken bij belanghebbende blijven rusten en de winst behaald bij de verkoop van de geoogste producten is niet ten goede gekomen aan J, maar is, met uitzondering van de 1% marge voor D, ten goede gekomen aan belanghebbende.
- 4.4.
Het Hof stelt voorop dat op de Inspecteur de bewijslast rust van de door hem gestelde feiten en omstandigheden en van de stelling dat aan die feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, de gevolgtrekking moet worden verbonden dat de schriftelijke overeenkomst en de daarbij behorende bijlagen niet de bedoeling van de bij de overeenkomst betrokken partijen weergeven. Het Hof overweegt dienaangaande als volgt.
- 4.5.1.
Vanaf 1995 tot en met 1 augustus 2010 worden door belanghebbende respectievelijk de maatschap overeenkomsten gesloten met een Poolse vennootschap, waarbij percelen aardbeien, bospeen, prei en asperges op stam worden verkocht. De in de jaarrekening van de onderhavige jaren vermelde omzet ziet in beide jaren nagenoeg geheel op producten die op stam worden verkocht aan H en J. De samenwerking tussen belanghebbende, mevrouw F en de heer R vindt, naar belanghebbende heeft verklaard en het Hof aannemelijk acht, gedurende een reeks van jaren op gelijke wijze plaats.
- 4.5.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat zij reeds vanaf het begin van de samenwerking het vertrouwen in R ontleent aan de mededeling van R dat hij voorheen als politieman en vakbondsman werkzaam is geweest. Gelet op die achtergrond van R kon belanghebbende, die stelt dat H en J voor haar derden zijn, zich niet voorstellen dat R zaken zou doen met onbetrouwbare vennootschappen. Belanghebbende heeft verklaard dat zij geen informatie heeft ingewonnen omtrent H en J en zich niet op de hoogte heeft gesteld van de identiteit van F en de capaciteiten van R en F ter zake van agrarische activiteiten. Richting mevrouw F heeft belanghebbende eveneens gehandeld op basis van vertrouwen. Zij heeft verder, naar zij stelt, nimmer reden gehad om te twijfelen aan de bevoegdheid van mevrouw F. Vaststaat dat F en R beiden niet, in ieder geval niet ten tijde van de start van de verkoop van de oogst op stam, beschikten over deskundigheid op het terrein van het telen, oogsten en verhandelen van groente, fruit en planten.
- 4.5.3.
Het Hof acht gelet op het voorgaande aannemelijk dat belanghebbende niet slechts in het onderhavige jaar maar reeds vanaf de eerste maal dat de oogst op stam werd verkocht geen noodzaak aanwezig heeft geacht om na te gaan aan wie zij haar oogst op stam heeft verkocht en onder welke voorwaarden zij dat deed. Belanghebbende heeft evenmin aanleiding gevonden om omtrent de samenwerking met H, G en J juridisch advies in te winnen. Belanghebbende heeft omtrent de door de Inspecteur aangedragen feiten en omstandigheden betreffende E, G, H en J immers verklaard dat haar van die vennootschappen niets bekend is, terwijl zij, naar het Hof - gelet op het tijdstip waarop belanghebbende is gestart met de verkoop van oogst op stam en de aanwezigheid van een akte van cessie met E - aannemelijk acht, met elk van voornoemde vennootschappen soortgelijke overeenkomsten heeft afgesloten.
- 4.5.4.
Gelet op hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd acht het Hof aannemelijk dat J en H een zeer beperkte substantie hebben. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat J blijkens de onder 2.6.5 tot en met 2.6.9 vermelde informatie van het Poolse ministerie van Financiën, in Polen geen aangiften in de vennootschapsbelasting en omzetbelasting heeft gedaan en niet beschikt over een omzetbelastingnummer. Ook overigens geeft J geen blijk van enige economische activiteit. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat de Poolse belastingautoriteiten onder meer in het onderhavige jaar het door J opgegeven vestigingsadres hebben bezocht en aldaar een particulier woonhuis hebben aangetroffen zonder enige tekenen van bedrijfsuitoefening. Zoals vermeld in de onder 2.6.2 weergeven verklaring hebben de Poolse belastingautoriteiten op het door H opgegeven vestigingsadres evenmin enige tekenen van bedrijfsuitoefening vastgesteld. Het Hof hecht, gelet op de hiervoor genoemde resultaten van het door de Poolse belastingautoriteiten uitgevoerde onderzoek, geen geloof aan hetgeen R ten aanzien van J heeft verklaard in zijn onder 2.6.11 vermelde schriftelijke verklaring van 17 februari 2012.
- 4.5.5.
Het Hof acht aannemelijk dat F, die de Nederlandse taal niet machtig is, steeds slechts incidenteel en kort Nederland bezocht en slechts beperkt kennis bezat van de bedrijfsvoering van J. Dat zij desalniettemin de leiding van J op zich heeft genomen en gedurende in ieder geval de periode 1995-2002 de verantwoordelijkheid heeft gehad voor het voor aanzienlijke bedragen afsluiten van overeenkomsten met belanghebbende, is naar het oordeel van het Hof ongeloofwaardig.
- 4.6.1.
Belanghebbende heeft ten aanzien van de met J gesloten overeenkomsten verklaard dat zij nagenoeg geen kennis heeft genomen van de inhoud van de door haar met J afgesloten overeenkomst, dat zij de noodzaak van een schriftelijke overeenkomst vanwege het bestaan van een mondelinge overeenkomst niet inzag en dat voor haar alleen de prijs van belang was.
- 4.6.2.
Het Hof is van oordeel dat de korte periode die is gelegen tussen de verkoop van de oogst op stam door ondertekening van de bijlage en het daadwerkelijke moment waarop de oogst aanvangt voor belanghebbende risico's met zich meebrengt, nu belanghebbende lange tijd geen zekerheid heeft dat de oogst ook daadwerkelijk op stam zal worden verkocht. Het Hof acht aannemelijk dat deze handelwijze in een zakelijke samenwerking voor de koper de mogelijkheid biedt een lagere prijs te bedingen, in de wetenschap dat het de verkoper onmogelijk is om op korte termijn voldoende personeel te werven terwijl hij zijn producten toch zal moeten oogsten. Bovendien kan gezien de korte tijd die ten tijde van de ondertekening van de bijlagen nog resteert tot de vermoedelijke oogstdatum een vrij nauwkeurige schatting van de kwantiteit en kwaliteit en van de veilingopbrengst van de oogst worden gemaakt. Dit geldt te meer in die gevallen waarin de ondertekening pas plaatsvindt na aanvang van de oogstperiode.
De stelling van belanghebbende dat de datum waarop de oogstwerkzaamheden daadwerkelijk aanvangen vanwege bijvoorbeeld weersomstandigheden soms later kan zijn gelegen dan de in de bijlage vermelde aanvangsdag, neemt, wat er van die stelling ook zij, niet weg dat belanghebbende in ieder geval steeds kort voor de door hemzelf geplande oogstdatum tot ondertekening van de bijlage overgaat en derhalve accepteert dat zij de hiervoor geschetste risico's loopt.
- 4.6.3.
De Inspecteur heeft naar het oordeel van het Hof met de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt dat bij belanghebbende geen inzicht bestaat in de rechten en verplichtingen die voor partijen voortvloeien uit deze overeenkomst, in de vraag op welke contractpartij de verplichtingen rusten en in de omvang van de rechten en verplichtingen. Belanghebbende heeft immers verklaard dat een concrete schriftelijke overeenstemming slechts waarde heeft in het geval zich problemen voordoen en 'geleerden' zich met de kwestie moeten bemoeien, hetgeen aldus belanghebbende nimmer het geval is geweest.
- 4.7.1.
Belanghebbende heeft verklaard dat in de winter met J de contractprijs mondeling in grote lijnen wordt overeengekomen en dat in de regel de prijs dan voor 80% vast staat. De definitieve prijs wordt vlak voor de oogst bepaald. Prijsonderhandelingen worden gevoerd met mw. F (in de Engelse taal) en dhr. R van D BV. Indien de opbrengst beter of slechter is dan overeengekomen, kan het contract worden aangepast. Belanghebbende heeft verder verklaard dat de Poolse vennootschap de prijs bepaalt.
- 4.7.2.
Gelet op de omstandigheid dat de prijs wordt bepaald door de Poolse vennootschap, dat de prijs bij de eerste besprekingen tussen belanghebbende en de Poolse vennootschap slechts voor 80% vast staat en afhankelijk van de omvang van de geoogste producten nog kan wijzigen, waardoor het risico geheel bij belanghebbende komt te liggen, acht het Hof niet aannemelijk dat tussen belanghebbende en de Poolse vennootschap sprake is van zakelijke onderhandelingen over de vast te stellen contractprijs.
Hetgeen belanghebbende omtrent de prijsonderhandelingen en/of het tijdstip waarop de prijs werd bepaald heeft aangevoerd in het verweerschrift in de zaak met kenmerk 08/00226 en de pleitnota van 1 februari 2012, doet aan het voorgaande niet af.
- 4.7.3.
Het Hof concludeert op grond van het voorgaande dat er geen onderhandelingen hebben plaatsgevonden omtrent de in de overeenkomst of bijlagen te vermelden prijzen.
- 4.8.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat in de prijs zijn begrepen de kosten die belanghebbende heeft gemaakt en/of nog zal maken met betrekking tot het ter beschikking stellen van infrastructuur. Vaststaat dat belanghebbende huisvesting ten behoeve van de Poolse arbeiders ter beschikking stelt en dat belanghebbende in ieder geval gereedschap, machines en koelruimte ter beschikking stelt. De kosten hiervan worden niet in rekening gebracht bij de Poolse vennootschap, maar zijn -aldus belanghebbende - begrepen in de overeengekomen contractprijs. Vaststaat dat belanghebbende met de Poolse vennootschap geen afspraken heeft gemaakt met betrekking tot de aansprakelijkheid voor schade aan de ter beschikking gestelde machines en huisvesting.
Belanghebbende heeft in de jaren 2000 en 2001 geïnvesteerd in de elektrische installatie die is aangebracht in de huisvesting voor de Poolse arbeiders. Het was voor belanghebbende, naar zij stelt, duidelijk dat de Poolse mensen onderdak moesten hebben en hierover is bij aanvang van de samenwerking ook gesproken.
Naar belanghebbende stelt zijn alle kosten en investeringen in de contractprijs begrepen, maar een berekening van die contractprijs ontbreekt. Belanghebbende heeft verder verklaard dat de koopsom betrekking heeft op de verkoop van de producten "op stam" en niet gerelateerd is aan de kosten van de infrastructuur. Belanghebbende heeft daarnaast in de jaren 2000 tot en met 2003 kosten gemaakt voor een transport van planten naar H in Polen, voor een transport door EB van twee pallets naar EC, voor een transport van 50 'bag plants' naar EF in Zweden en voor een transport van vier blokpallets van EH naar EJ. In deze vier gevallen heeft belanghebbende verklaard dat dit kosten betreft van de Poolse vennootschap die ten onrechte door haar zijn betaald. Het Hof is niet gebleken dat deze kosten door de Poolse vennootschap aan belanghebbende zijn vergoed.
Belanghebbende heeft verder verklaard dat zij niet beschikt over een specificatie van de kosten als bedoeld in artikel 6, leden 2 en 3 van de overeenkomst. Volgens belanghebbende is haar wel duidelijk op welke voorzieningen wordt gedoeld in artikel 6, leden 2 en 3, maar is het onmogelijk om alle kosten die onder dit artikel moeten worden begrepen, te benoemen.
- 4.8.2.
De Inspecteur maakt aannemelijk dat belanghebbende maar beperkte kennis bezit van de kosten die zij ten behoeve van de verkoop van oogst op stam maakt en dat zij bij het vaststellen van de prijs waarvoor zij haar producten aan H en J wil verkopen, de door haar in dit verband gemaakte en nog te maken kosten nauwelijks kan meewegen. Voorts is op geen enkele wijze duidelijk gemaakt dat de investeringen in de huisvestingsvoorzieningen invloed hebben op de overeen te komen prijs. Belanghebbende maakt voorts transportkosten, terwijl deze kosten volgens het contract voor rekening van de Poolse vennootschap dienen te komen en zonder dat belanghebbende er aandacht aan schenkt om deze kosten van de Poolse vennootschap vergoed te krijgen. Dat belanghebbende, zoals zij stelt, bij het sluiten van de overeenkomst steeds een kostprijsberekening in gedachten had, acht het Hof gelet op het voorgaande niet aannemelijk.
- 4.9.1.
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar de totale in de bijlagen vermelde prijs alsmede een bedrag ter zake van het landbouwforfait van H, de vorige contractspartner van belanghebbende, ontvangen. Vaststaat dat de van H ontvangen bedragen als vermeld onder 2.17 niet corresponderen met de in de bijlagen vermelde bedragen. Het Hof is van oordeel dat uit het bedrag van de respectievelijk ontvangen betalingen niet, zoals belanghebbende stelt, valt op te maken dat de overeenkomsten in volgorde van afsluiten zijn betaald. Op basis van de overeenkomst zou verwacht mogen worden dat de betalingen binnen afzienbare tijd na de oogst plaatsvinden. Voor het onderhavige jaar zou verwacht worden dat de eerste geoogste producten, verkocht bij de overeenkomst met nummer 2000-01, op 6 mei 2000 betaald zou zijn, maar op 11 mei 2000 was in plaats van ƒ 1.250.000 (€ 567.224), slechts een bedrag van ƒ 375.000 (€ 170.167) betaald. Niet duidelijk is waarom pas op 14 juli 2000, na negen maal een betaling van een niet nader gedefinieerd bedrag, het totale door belanghebbende ontvangen bedrag hoger is dan het bedrag van ƒ 1.250.000 dat reeds op 6 mei 2000 in zijn geheel verschuldigd was. De Inspecteur maakt aannemelijk dat de ontvangen bedragen evenmin zijn berekend door het bepaalde in artikel 3 van de overeenkomst in aanmerking te nemen.
- 4.9.2.
Het Hof acht aannemelijk dat voor een goede uitvoering van het bepaalde in artikel 3 van de overeenkomst een teeltadministratie noodzakelijk is. Belanghebbende voert die administratie echter niet en hecht kennelijk in de zakelijke samenwerking met J ook geen belang toe aan een juiste uitvoering van het bepaalde in artikel 3 van de overeenkomst. Belanghebbende heeft de koper immers nimmer gemaand om de overeengekomen bedragen tijdig te betalen en accepteert daarmee een mogelijke structurele achterstand in de betalingen door J. Belanghebbende heeft gesteld zich niet te hebben afgevraagd waarom de betalingen in het onderhavige jaar nog door H plaatsvonden, terwijl zij de oogst op stam aan J had verkocht en heeft gesteld dat de wetenschap dat de prijs betaald werd en het vertrouwen dat zij heeft in de contractspartij voor haar voldoende reden was om zich niet druk te maken over het uitblijven van betalingen en het ontvangen van bedragen van H. Belanghebbende heeft verder verklaard voor kennisneming te hebben aangenomen dat J zonder contractuele verplichting daartoe het landbouwforfait aan belanghebbende vergoedt.
- 4.9.3.
Belanghebbende heeft gesteld zich niet te hebben afgevraagd waarom de betalingen in het onderhavige jaar nog door H plaatsvonden, terwijl zij de oogst op stam aan J had verkocht en heeft gesteld dat de wetenschap dat de prijs betaald werd en het vertrouwen dat zij heeft in de contractspartij voor haar voldoende reden was om zich niet druk te maken over het uitblijven van betalingen en het ontvangen van bedragen van H. Belanghebbende heeft verder verklaard voor kennisneming te hebben aangenomen dat J zonder contractuele verplichting daartoe het landbouwforfait aan belanghebbende vergoedt.
- 4.9.4.
Het Hof is van oordeel dat een dergelijk handelen niet past in een zakelijke verhouding tussen onafhankelijke derden.
- 4.10.
Het Hof is van oordeel belanghebbende zich concreet inliet met de oogstwerkzaamheden en met het toezicht op de werkzaamheden die de Poolse arbeiders verrichten. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat tijdens de waarneming op 29 juni 2000 is geconstateerd dat mevrouw EK, die in loondienst is bij belanghebbende, alle kisten met geplukte aardbeien controleert, deze vervolgens weegt en vervolgens aan de personen de groene penningen uitreikt. Op 30 juni 2000 is tijdens een waarneming ter plaatse vastgesteld dat mevrouw EK weer bezig was met het afwegen van aardbeien en het uitreiken van groene munten aan de werknemers en nu duidelijk hoorbaar en zichtbaar werknemers toesprak in de Poolse taal. Het Hof acht aannemelijk dat deze werkzaamheden onder verantwoordelijkheid van belanghebbende plaatsvinden en derhalve aan haar moeten worden toegerekend. Op 19 september 2000 is voorts vastgesteld dat de heer DR1 op het perceel met het gewas bospeen aan s-straat te Y bezig was met het in gereedheid brengen van de wasinstallatie aan de rand van het perceel.
- 4.11.1.
De Inspecteur maakt aannemelijk dat belanghebbende richting derden de indruk wekt dat alle werkzaamheden in eigen beheer plaatsvinden. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat EQ, ER en EU te EV ieder hebben verklaard planten te hebben gekocht van DN1 en met DN1 te hebben gesproken over de prijs, de betaling en of de voorwaarden. Gelet op elk van de onder 2.20 vermelde verklaringen is het Hof van oordeel dat belanghebbende heeft gehandeld als zijnde de eigenaar van de producten, terwijl belanghebbende wist dat deze waren verkocht aan de Poolse vennootschap. De stelling dat belanghebbende hier namens de Poolse vennootschap is opgetreden, acht het Hof ongeloofwaardig, nu belanghebbende daar zelf in de verhouding met EQ, ER en EU te EV in ieder geval geen blijk van heeft gegeven.
- 4.11.2.
Keuringsinstantie DK bezoekt voor het keuren van de geoogste producten het bedrijf van belanghebbende. Naar het oordeel van het Hof ligt het, gelet op de omstandigheid dat de oogst op stam is verkocht, niet voor de hand dat belanghebbende met het uitvoeren van deze keuring bemoeienis heeft. De eigendom van de geoogste producten berust door de verkoop van de oogst op stam immers niet meer bij belanghebbende en de producten zijn daarmee buiten de invloedssfeer van belanghebbende geraakt. Het is naar het oordeel van het Hof aan de Poolse vennootschap om er voor zorg te dragen dat ten minste een van haar medewerkers kan spreken met de keurmeesters van DK, wetende dat die keuringen plaatsvinden.
Gelet op de omstandigheid dat de keurmeesters van DK tijdens de keuring spreken met belanghebbende, dat zij de resultaten van die keuring aan belanghebbende verstrekken en dat zij de kosten van de keuringen in rekening brengen bij belanghebbende, acht het Hof aannemelijk dat DK belanghebbende nog steeds ziet als de verkoper van de producten. Aan de door belanghebbende gegeven verklaring dat zij voor wat betreft de keuringsrapporten slechts als doorgeefluik richting de Poolse chef fungeert, die het rapport in eerste instantie heeft laten vertalen en na verloop van tijd zelf kon lezen, gaat het Hof voorbij. Uit de stukken is hiervan niet gebleken en evenmin is gebleken dat belanghebbende op het moment dat de Poolse chef wel enige kennis van de Nederlandse taal heeft verkregen, zich afzijdig heeft gehouden van de keuring.
- 4.11.3.
De licentie die DH heeft verstrekt aan belanghebbende is niet overdraagbaar. Het Hof acht gelet hierop aannemelijk dat DH enkel zaken zal willen doen met belanghebbende. Het Hof acht aannemelijk dat licentiegever DH de werkwijze van belanghebbende gedoogt, maar van een door DH gegeven goedkeuring, zoals belanghebbende stelt, is naar het oordeel van het Hof niets gebleken. Uit de onder 2.21 vermelde verslagen volgt, in tegenstelling tot hetgeen belanghebbende stelt, dat DH niet is te spreken over deze handelwijze maar na een mondelinge toelichting van een van de licentienemers heeft vastgesteld dat het bedrijfsbelang van DH niet daadwerkelijk wordt geschaad omdat de licentienemer verantwoordelijk is voor de uitvoering van het licentiecontract met DH. Gelet op de voorwaarden die van toepassing zijn op de licentie en de verklaring in voornoemd verslag, is belanghebbende degene die door DH zal worden aangesproken op naleving van de bepalingen van de licentieovereenkomst en in het geval van constatering van een ziekte, ook nadat - volgens de overeenkomst met J - het belang bij de oogst zou zijn overgegaan op J. Niet is gebleken dat DH van mening is dat J hierop moet worden aangesproken. Belanghebbende is bovendien met J niets overeengekomen omtrent de aansprakelijkheid voor eventuele schade aan de planten in geval van een ziekte daarin en is evenmin iets overeengekomen met betrekking tot de kosten die zijn verbonden aan het houden van een licentie van DH. Het voorgaande in aanmerking genomen is het Hof van oordeel dat J voor DH niet in beeld is in het kader van de licentie die is verstrekt en dat DH belanghebbende ziet als de verkoper van het product. Ook belanghebbende zelf is van mening dat zij, als teler van het product, dient te beschikken over de licentie.
- 4.11.4.
DU doet zaken met belanghebbende en verplicht belanghebbende om op leveranciersdocumenten en certificaten de naam van belanghebbende te vermelden.
- 4.11.5.
Belanghebbende beschikt over een spuitlicentie, verstrekt door de DA. De DA is tevens de instantie die controleert of sprake is van ziekte in de producten die worden geteeld. Ook de DA, die er niet mee bekend is dat belanghebbende de oogst op stam heeft verkocht aan J, ziet belanghebbende als de partij waarmee de DA zaken doet.
- 4.11.6.
In de overeenkomst is naar het oordeel van het Hof niets overeengekomen, ook niet in de aanhef, onder c, van de overeenkomst, omtrent een verplichting voor belanghebbende om na de verkoop van de oogst op stam als een goed huisvader voor de te oogsten producten te zorgen en derhalve de teeltwerkzaamheden ook na de verkoop van de oogst op stam te verrichten. De Inspecteur stelt terecht dat het bepaalde in artikel 1.1 van de overeenkomst veeleer op het tegendeel wijst, namelijk dat de werkzaamheden met betrekking tot het kweken van de producten na de verkoop van de oogst op stam op de koper overgaat. De stelling van belanghebbende dat op grond van de op haar rustende verplichting om als een goed huisvader voor de oogst te zorgen logischerwijs met zich meebrengt dat de vergunningen en certificaten op naam van belanghebbende staan en niet op naam van J, omdat belanghebbende de teler is en blijft, moet naar het oordeel van het Hof gelet op de onjuistheid van het door belanghebbende met betrekking tot de teeltwerkzaamheden geformuleerde uitgangspunt, worden verworpen.
- 4.11.7.
Belanghebbende is voor het uitvoeren van deze onder 4.11.5 bedoelde werkzaamheden niets overeengekomen met J omtrent de kosten die dat met zich meebrengt en is evenmin iets overeengekomen omtrent de aansprakelijkheid voor eventuele schade als gevolge van deze - na de verkoop van oogst op stam verrichte - werkzaamheden, omdat, naar belanghebbende stelt, het risico op het maken van fouten door belanghebbende vanwege haar deskundigheid verwaarloosbaar is. Het Hof acht onwaarschijnlijk dat een zakelijk handelende partij, zoals J volgens belanghebbende is, accepteert dat de verkoper van de oogst werkzaamheden aan de oogst verricht na de verkoop ervan zonder de zekerheid dat eventuele schade daaraan zal worden vergoed.
- 4.11.8.
Belanghebbende heeft gesteld dat de werkwijze met de hiervoor vermelde partijen in de agrarische wereld onvermijdelijk was, omdat de agrarische wereld niet was ingericht op het verkopen van oogst op stam, zodat er praktische problemen ontstonden bij afzet, vervoer, keuring en verzekering van de producten. De Inspecteur maakt aannemelijk dat hiervan in de beginfase weliswaar sprake kan zijn geweest, maar dat dit na verloop van enkele jaren opgelost had moeten zijn. Uit de stukken van het geding volgt niet dat op enig moment in de periode 1995 tot en met 1 augustus 2010, waarin belanghebbende oogst op stam heeft verkocht, de agrarische wereld wél ingericht is geweest op het verkopen van oogst op stam. Evenmin is gebleken dat door belanghebbende of andere betrokkenen bij de verkoop van oogst op stam stappen zijn ondernomen om deze praktische problemen op te lossen. Het Hof verwerpt derhalve deze stelling van belanghebbende.
- 4.12.1.
Het Hof is op grond van al het voorgaande van oordeel dat de hiervoor onder 4.5 tot en met 4.11 geschetste handelwijze van belanghebbende een wijze van handelen weergeeft die tussen zakelijk handelende partijen niet gebruikelijk is. Belanghebbende sluit overeenkomsten, waarvan zij zelf stelt de inhoud niet te kennen, omdat zij vertrouwt op mondeling gemaakte afspraken. Deze overeenkomsten sluit zij bovendien met een buitenlandse vennootschap die zij niet kent en waarover zij geen informatie heeft ingewonnen en waarvan zij evenmin de vertegenwoordigers kent. Het Hof acht ongeloofwaardig dat belanghebbende op de enkele mededeling van R over de vorige functies die hij heeft vervuld, een voor haar bedrijfsvoering zo vergaande jarenlange samenwerking aangaat.
- 4.12.2.
In een zakelijke verhouding zal belanghebbende, die deskundige is op het terrein van het telen en oogsten van de producten in haar bedrijf, geen genoegen nemen met een niet te betwisten mededeling door H en J van de overeen te komen prijs, terwijl zij bovendien maar beperkt inzicht heeft in de kosten die op die prijs nog in mindering moeten worden gebracht. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt immers dat belanghebbende noch invloed uitoefent op bepaling van de hoogte van de prijs noch (voldoende) kennis heeft van het bedrag dat zij na aftrek van kosten zal overhouden.
4.12.3.Belanghebbende heeft overeenkomsten afgesloten met een vennootschap waarvan zij de liquiditeitspositie niet kent en die wordt vertegenwoordigd door personen die geen deskundigheid bezitten op het gebied van de Nederlandse tuinbouw en die voor belanghebbende in eerste instantie onbekende derden zijn.
Belanghebbende heeft daarmee geaccepteerd dat haar producten worden geoogst zonder dat vooraf zekerheid bestaat dat de prijs betaald zal worden. Het Hof acht ongeloofwaardig dat een zakelijk handelende ondernemer zijn contractspartner, zoals in het onderhavige geval, volledig vrij laat in het tijdstip waarop hij overgaat tot het voldoen aan zijn betalingsverplichtingen. Naar het oordeel van het Hof valt voorts niet in te zien waarom belanghebbende met de Poolse vennootschap in artikel 3 van de overeenkomst afspraken maakt omtrent betaling na levering of afname van een gedeelte van de oogst, terwijl belanghebbende aan een correcte uitvoering van die bepaling kennelijk geen belang hecht. Het Hof acht voorts ongeloofwaardig dat belanghebbende zich niet verbaast als het landbouwforfait door de Poolse vennootschap onverplicht wordt vergoed, terwijl de landbouwregeling in het geheel niet van toepassing is.
4.12.4. Het Hof neemt voorts in aanmerking dat het groeirisico, het risico van schade aan de gewassen en het risico van ziekte in de gewassen formeel dan mag overgaan op de koper van de oogst op stam, maar het tijdstip waarop dat risico zou overgaan is zodanig kort voor de oogst gelegen, dat het grootste deel van het risico bij belanghebbende ligt. Bovendien is zodanig laat duidelijk dat de oogst op stam wordt verkocht dat belanghebbende nauwelijks meer in de gelegenheid zal zijn om zijn producten nog door zelf ingehuurde werknemers te laten oogsten. Richting derden presenteert belanghebbende zich als een bedrijf dat de werkzaamheden in eigen beheer verricht. EQ, ER, EU te EV, DK, DH en de DA doen alle zaken met belanghebbende zelf.
4.12.5. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het Hof van oordeel dat belanghebbende het belang bij de oogst heeft behouden. De nadruk die belanghebbende legt op de goede samenwerking met H en J, het vertrouwen dat zij in H en J heeft, de desinteresse in de bepalingen van de overeenkomst, de stelling dat problemen zich nimmer voordoen en dat deze, zo deze zich voordoen, kunnen worden opgelost, brengt het Hof tot het oordeel dat de onder 2.10 vermelde overeenkomsten en de onder 2.11 en 2.12 vermelde bijlagen geen daadwerkelijk afdwingbare verplichtingen bevatten. Deze dienen slechts om de indruk te wekken dat sprake is van een daadwerkelijke verkoop en levering van de producten die belanghebbende teelt, terwijl daarvan in werkelijkheid geen sprake is. De Inspecteur maakt aannemelijk dat ten aanzien van het sluiten van de overeenkomst sprake is van een schijnhandeling en dat aan deze fictief gemaakte afspraken voor de bepaling van de winst in het onderhavige jaar moet worden voorbijgegaan.
4.13.1. Vaststaat dat de producten die zijn geoogst binnen het bedrijf van belanghebbende van haar percelen rechtstreeks aan de veiling zijn geleverd en dat de opbrengst van de producten is betaald naar een Luxemburgse bankrekening. Nu een overeenkomst van verkoop aan een andere partij ontbreekt, is het Hof van oordeel dat belanghebbende de producten zelf heeft geleverd en dat belanghebbende vervolgens ook zelf de veilingopbrengst, die als zodanig tussen partijen niet in geschil is, heeft genoten. De omstandigheid dat de opbrengst is gestort op een rekening van J of H doet hieraan niet af, nu J naar het oordeel van het Hof een zodanig beperkte substantie heeft dat volstrekt ongeloofwaardig is dat belanghebbende de veilingopbrengsten onder aftrek van de prijs aan deze vennootschap zou hebben doen toekomen. Bovendien is in werkelijkheid geen sprake van een zakelijke samenwerking met J en H, zodat voor belanghebbende ook geen aanleiding bestond om de opbrengst aan J en H ten goede te doen komen. Het Hof gaat voorbij aan de stelling van belanghebbende, dat gelet op de getuigenverklaring van R, de winst van J en daarmee de aan de tuinder toekomende marge, hooguit 10% van de veilingopbrengst bedraagt nu J gelet op al het vorenoverwogene geheel buiten beschouwing moet worden gelaten. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat van enige winst bij J, gelet op het ontbreken van aangiften winstbelasting in Polen, ook niet is gebleken. Dat de Inspecteur geen stukken heeft ingebracht waarop een geldstroom vanuit J naar belanghebbende wordt weergegeven, doet aan het voorgaande niet af en wordt, naar het Hof ten overvloede opmerkt, mede veroorzaakt door de omstandigheid dat de 'contractspartner' van belanghebbende gebruik maakt van een Luxemburgse bankrekening.
4.13.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de veilingopbrengst in ieder geval moet worden verminderd met de marge van 1% van de veilingomzet die aan D toekomt.
4.13.3. Vaststaat dat de door belanghebbende geteelde producten door Poolse arbeiders zijn geoogst en dat deze arbeiders salaris hebben ontvangen voor het verrichten van deze arbeid. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust van de hoogte van het aan de Poolse arbeiders uitbetaalde salaris, maakt niet aannemelijk dat de loonkosten van de Poolse werknemers hoger zijn dan het door de Inspecteur in aanmerking genomen bedrag van ƒ 8 per uur voor het jaar 2000 en € 4 per uur voor het jaar 2001. Belanghebbende heeft dienaangaande slechts verwezen naar een door R afgelegde verklaring, welke verklaring naar het oordeel van het Hof, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, ongeloofwaardig is en bovendien niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel.
Omkering en verzwaring bewijslast
4.14.1. Ingevolge artikel 47, lid 1, van de AWR is ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de inspecteur - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.
4.14.2. De Inspecteur heeft zich, na bestudering van de inhoudsopgave van de bestanden die zich bevonden op de computer van belanghebbende, op het standpunt gesteld dat belanghebbende beschikt over zakelijke e-mailbestanden en die ter inzage gevraagd. Belanghebbende heeft ontkend dat zij beschikt over zakelijke e-mails en heeft inzage in de
e-mailbestanden geweigerd.
4.14.3. Het Hof is van oordeel dat aanwezigheid van bestanden met de naam "Werkbriefjeobject103week16[1].eml" en "Uitbetaallijst[1]" op de harde schijf van de computer van belanghebbende, de Inspecteur in redelijkheid aanleiding kon geven voor het vermoeden dat zich op de computer van belanghebbende zakelijke e-mailbestanden bevonden. De Inspecteur was derhalve, gelet op het bepaalde in artikel 47 van de AWR, bevoegd om belanghebbende te verzoeken hem hieromtrent te informeren.
4.14.4 Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur door te vragen om inzage in de zakelijke bestanden van de PC van DM te verlenen (brief van 27 juli 2004), te vragen om, indien sprake is van zakelijk e-mailverkeer, de integrale emailbestanden of de inhoud daarvan ter beschikking te stellen (brief van 25 februari 2005), te vragen om het gehele emailverkeer dat plaatsvindt middels de in de rapportage aangehaalde computer ter beschikking te stellen (brief van 26 augustus 2005 en brief van 17 november 2005) en te vragen om in de gelegenheid te worden gesteld om in ieder geval, zo daarvan al sprake zou zijn, in de gelegenheid te worden gesteld om vast te stellen of de e-mail op de computer van belanghebbende (deels) zakelijk dan wel niet-zakelijk is, in voldoende mate heeft geconcretiseerd op welke bestanden zijn verzoek betrekking had. Belanghebbende had dit uit de gevoerde correspondentie duidelijk kunnen zijn.
4.14.5. Dat belanghebbende zelf van mening is dat de
e-mailbestanden op haar computer niet zakelijk zijn, ontslaat haar niet van de verplichting deze e-mailbestanden ter inzage te verstrekken aan de Inspecteur. Het Hof is met de Inspecteur van oordeel dat belanghebbende de Inspecteur ten minste in de gelegenheid had moeten stellen om te toetsen of de e-mailbestanden zakelijk zijn of niet. Nu belanghebbende dit niet heeft toegestaan, heeft belanghebbende verwijtbaar niet voldaan aan de verplichting die is neergelegd in artikel 47 van de AWR. Van een pleitbaar standpunt is gelet op het voorgaande geen sprake.
4.14.6. Het Hof is van oordeel dat het verzuim van belanghebbende zodanig ernstig is dat omkering en verzwaring van de bewijslast is gerechtvaardigd. Artikel 27e van de AWR bepaalt dat alsdan de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. De Inspecteur heeft gelet op het onder 4.13 overwogene de winst die belanghebbende heeft genoten in redelijkheid bepaald. Belanghebbende heeft niet doen blijken dat de aldus bepaalde winst te hoog is.
4.14.7. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 8 juli 1998, nr. 32.417, onder meer gepubliceerd in BNB 1998/326, is de uit artikel 29, lid 2, van de AWR (thans artikel 27e van de AWR) voortvloeiende omkering en verzwaring van de bewijslast geen strafsanctie in de zin van artikel 6 EVRM. Naar het oordeel van het Hof heeft dit eveneens te gelden in het geval van belanghebbende. De op dit punt door belanghebbende aangevoerde stelling moet worden verworpen.
4.14.8. Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank belanghebbende in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op de in de uitspraak op bezwaar en in het rechtbankverweerschrift ingenomen stelling van de Inspecteur dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Voorts verplicht geen rechtsregel de Rechtbank om belanghebbende vóór de uitspraak te informeren omtrent haar voorlopig oordeel met betrekking tot deze door de Inspecteur ingenomen stelling. Van een schending van de goede procesorde is derhalve geen sprake. De grief van belanghebbende moet worden verworpen.
Vertrouwensbeginsel
4.15.1. De Rechtbank heeft ten aanzien van de stelling van belanghebbende dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, naar het oordeel van het Hof met juistheid het volgende overwogen:
"Van een schending van het vertrouwensbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De enkele omstandigheid dat de inspecteur de aangiften van belanghebbende wel heeft geaccepteerd in de jaren dat contracten werden gesloten met E kan naar het oordeel van de rechtbank bij belanghebbende in redelijkheid niet de indruk hebben gewekt dat sprake was van een bewuste standpuntbepaling met betrekking tot alle contracten waarin oogst op stam aan een Poolse vennootschap werd verkocht."
Het Hof maakt deze overwegingen tot de zijne.
4.15.2. Belanghebbende heeft voortdurend verklaard en gesteld dat sprake is van een reële verkoop van oogst op stam in een zakelijke samenwerking met J. Gelet op het onder 4.12 weergegeven oordeel van het Hof dat sprake is van een schijnhandeling nu de op papier vermelde afspraken in werkelijkheid niet bestaan, heeft belanghebbende aan de Inspecteur opzettelijk de juiste gegevens onthouden. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende ten tijde van de aangifte wist dat indien deze aangifte zou worden gevolgd, de aanslag tot een te laag bedrag zou worden opgelegd. Het Hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat belanghebbende niet te goeder trouw is. Ook deze omstandigheid staat aan een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in de weg.
Aanslag ter behoud van recht
4.16. Belanghebbende heeft gesteld dat de Inspecteur met het opleggen van een aanslag ter behoud van recht, de aanslagtermijn heeft opgerekt. De Rechtbank heeft dienaangaande als volgt overwogen en het Hof maakt die overwegingen tot de zijne:
"De stelling van belanghebbende dat de aanslagtermijn is opgerekt doordat een aanslag tot behoud van rechten is opgelegd, snijdt geen hout. Vaststaat dat de wettelijke termijn in acht is genomen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 oktober 1992 (BNB 1993/36) overwogen dat de opvatting dat een onzorgvuldige vaststelling van een aanslag onder omstandigheden tot nietigheid daarvan moet leiden niet als juist kan worden aanvaard, aangezien de mogelijk uit die onzorgvuldigheid ten nadele van de belastingplichtige voortvloeiende onjuistheden in bezwaar of beroep kunnen worden hersteld."
Schending algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.17. Belanghebbende heeft zich in een brief van 3 oktober 2011 op het standpunt gesteld dat de aanslagen beide zijn vastgesteld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, aangezien de aanslag voor het jaar 2000 gelijktijdig met de aankondiging is opgelegd en dat de aanslag voor het jaar 2001 veertien dagen na de aankondiging is opgelegd, in beide gevallen zonder dat belanghebbende een termijn is gegeven om op de respectievelijke aankondigingen te reageren. Belanghebbende heeft in dit kader eveneens verwezen naar artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest).
De bepalingen van het Handvest zijn enkel tot de lidstaten gericht wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen.
Aangezien in deze zaak sprake is van een zuivere interne aangelegenheid, is het Hof van oordeel dat toetsing aan artikel 41 van het Handvest hier niet aan de orde is. Het Hof is voorts van oordeel dat geen beginsel van behoorlijk bestuur de Inspecteur verplicht om belanghebbende te horen alvorens de aanslagen op te leggen. Het Hof verwerpt dan ook deze stelling van belanghebbende.
Dubbele heffing
4.18. Belanghebbende stelt dat de Inspecteur handelt in strijd met het verbod van détournement de pouvoir door voor dezelfde feiten zowel aan belanghebbende als aan J belastingaanslagen op te leggen. Het Hof is van oordeel dat geen rechtsregel de Inspecteur verhindert om voor hetzelfde feitencomplex aanslagen op te leggen aan verschillende belastingplichtigen. Aangezien het Hof van oordeel is dat belanghebbende het belang bij de oogst heeft behouden en de via de veiling gerealiseerde omzet tot de winst van belanghebbende behoort, kan evenmin worden gezegd dat het handelen van de Inspecteur berust op een verkapte invorderingsmaatregel ter zake van een belastingschuld van J.
Slotsom
4.19. Al hetgeen belanghebbende overigens nog heeft gesteld doet aan het vorenoverwogene niet af. Conform de conclusie van de Inspecteur moet de aanslag voor het jaar 2000 worden verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 980.155 (€ 444.775) en de aanslag voor het jaar 2001 worden verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van € 1.418.070.
Boete
4.20. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur met de door hem gestelde feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende het belang bij de oogst heeft behouden, dat de overeenkomsten en de bijlagen berusten op een schijnhandeling en dat deze slechts dienen om de indruk te wekken, dat in afwijking van de werkelijk door partijen gemaakte afspraken wél sprake is van verkoop en levering van de producten die belanghebbende teelt. Door in de aangifte uitsluitend de omzet te vermelden die voortvloeit uit de opgestelde bijlagen, terwijl belanghebbende wist dat deze overeenkomsten en bijlagen niet de in werkelijkheid met de verkoop van haar producten door haar gerealiseerde omzet weergaven, heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof opzettelijk een onjuiste aangifte gedaan als bedoeld in artikel 67d van de AWR.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende, door op papier een fictieve ondernemingsactiviteit te construeren die niet overeenstemt met de werkelijkheid en waardoor substantieel te weinig belasting is geheven, een zodanig vergrijp heeft begaan dat een boete van 100% van het bedrag van de aanslagen passend en geboden is.
4.21. Het Hof is van oordeel dat het de Inspecteur vrij staat om in de bezwaarfase nader onderzoek te doen, ook in het geval dat onderzoek in de aanslagregelende fase niet of in beperkte mate heeft plaatsgevonden en verwerpt de door belanghebbende op dit punt aangevoerde grief.
4.22.1. Tussen het moment dat de boete voor het jaar 2000 belanghebbende is bekend geworden, te weten bij ontvangst van de op de voet van artikel 67g van de AWR gedane mededeling van 18 december 2003, en de uitspraak van de Rechtbank, die is verzonden op 19 februari 2008, zijn vier jaren en twee maanden verstreken. Tussen het moment dat de boete voor het jaar 2001 belanghebbende is bekend geworden, te weten bij ontvangst van de op de voet van artikel 67g van de AWR gedane mededeling van 17 december 2004, en de uitspraak van de Rechtbank, die is verzonden op 19 februari 2008, zijn drie jaren en twee maanden verstreken. Tussen het moment van de uitspraak van de Rechtbank en de datum waarop de onderhavige uitspraak is gedaan, 7 november 2012, zijn vier jaren en negen maanden verstreken.
4.22.2. Bij de beantwoording van de vraag of de redelijke termijn van twee jaren voor de behandeling van het bezwaar en beroep, alsmede de redelijke termijn van twee jaren voor de behandeling van het hoger beroep is overschreden, dienen volgens vaste jurisprudentie de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de beboete en/of zijn raadsman op het procesverloop, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan is behandeld en de wijze waarop de zaak door de rechter is behandeld in aanmerking worden genomen.
4.22.3. De Inspecteur heeft op 15 maart 2004 een boekenonderzoek aangekondigd. Het inleidend gesprek heeft plaatsgevonden op 26 april 2004 en een volgende bespreking heeft plaatsgevonden op 26 november 2004 en 24 februari 2005. Bij brieven van 27 juli 2004, 2 augustus 2004, 24 februari 2005, 25 februari 2005, 8 april 2005 en 11 april 2005 heeft een correspondentie plaatsgevonden tussen belanghebbende en de Inspecteur. Het controlerapport is uitgebracht op 29 april 2005. Vervolgens heeft op 31 mei 2005, 26 augustus 2005, 9 september 2005, 13 oktober 2005, 24 oktober 2005, 17 november 2005, 29 november 2005 en 19 december 2005 een correspondentie plaatsgevonden tussen belanghebbende en de Inspecteur.
De uitspraken op bezwaar zijn gedaan op 23 december 2005.
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur, mede gelet op de ingewikkeldheid en de omvang van de zaak voor beide jaren voldoende voortvarendheid heeft betracht bij het uitvoeren van dit onderzoek en het doen van de uitspraken op bezwaar.
4.22.4. Belanghebbende heeft op 2 februari 2006 pro-forma beroep ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van 23 december 2005 en dit beroep van de gronden voorzien op 13 maart 2006.
Het verweerschrift van de Inspecteur is op 9 augustus 2006 ingekomen bij de Rechtbank. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd op 1 augustus 2007. De Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd op 12 september 2007. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8, 9 en 15 oktober 2007 en op 15 oktober 2007. De uitspraak is verzonden op 19 februari 2008.
Het Hof is van oordeel dat de zaak, gelet op de omvang en ingewikkeldheid van de zaak, de regiezitting die met instemming van partijen werd gehouden en de correspondentie over de wijze waarop de beschikbare stukken in het geding moesten worden gebracht, door de Rechtbank met voldoende voortvarendheid is behandeld.
4.22.5. Het pro-forma hoger beroep van de Inspecteur, kenmerk 08/00226, is ingekomen op 21 maart 2008. De motivering van het hoger beroep is ingekomen op 20 juni 2008. Belanghebbende heeft op 9 december 2008 een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft op 29 mei 2009 gerepliceerd en belanghebbende heeft op 28 december 2009 gedupliceerd.
Het pro-forma hoger beroep van belanghebbende, kenmerk 08/00271, is ingekomen op 31 maart 2008. De motivering van het hoger beroep is ingekomen op 26 juni 2008. De Inspecteur heeft op 28 november 2008 een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 28 december 2009 gerepliceerd en de Inspecteur heeft op 14 juni 2010 gedupliceerd.
Het Hof is van oordeel dat, gelet op de omvang en ingewikkeldheid van de zaak, in de periode gelegen tussen de binnenkomst van de hoger beroepschriften en de datum waarop de conclusies van dupliek in deze zaken zijn ingekomen, door het Hof en door partijen voldoende voortvarend is gehandeld.
4.22.6. De duur van de periode gelegen tussen de binnenkomst van de conclusie van dupliek op 14 juni 2010, en de datum van de, met instemming van partijen, gehouden inlichtingencomparitie op 30 mei 2011 is te wijten aan de werkwijze van het Hof.
De duur van de periode gelegen tussen 30 mei 2011 en de datum van de onderhavige uitspraak is naar het oordeel van het Hof veroorzaakt door de ingewikkeldheid en omvang van de zaak en door de wens van partijen tot het voeren van nadere correspondentie met derden.
Gelet op het voorgaande is de redelijke termijn in hoger beroep overschreden met elf maanden.
4.22.7. Het Hof hanteert een richtlijn bij de bepaling van de mate waarin de boete moet worden verminderd in het geval de redelijke termijn is overschreden. Deze richtlijn luidt als volgt:
1. Geen vermindering wordt verleend indien de boete minder bedraagt dan € 200. In dat geval wordt volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
2. De vermindering bij een hogere boete verloopt als volgt:
0 tot 6 maanden: 5% met een maximum van € 2.500
6 tot 12 maanden: 10% met een maximum van € 5.000
1 tot 2 jaar: 15% met een maximum van € 10.000
2 jaren en meer: 20% met een maximum € 20.000
4.22.8. De aan belanghebbende opgelegde boete voor het jaar 2000 dient naar aanleiding van de vermindering van de aanslag op grond van het in aanmerking nemen van 1% provisie ten behoeve van D, in ieder geval te worden verminderd tot € 285.891. Gelet op de hiervoor weergegeven richtlijn dient de boete in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep worden verminderd met het maximum van € 5.000 tot € 280.891.
4.22.9. De aan belanghebbende opgelegde boete voor het jaar 2001 dient naar aanleiding van de vermindering van de aanslag op grond van het in aanmerking nemen van 1% provisie ten behoeve van D, in ieder geval te worden verminderd tot € 405.059. Gelet op de hiervoor weergegeven richtlijn dient de boete in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep worden verminderd met het maximum van € 5.000 tot € 400.059.
Heffingsrente
4.23. Nu geen inhoudelijke grieven tegen de heffingsrente zijn aangevoerd, gaat het Hof er van uit dat geen bezwaar bestaat tegen de heffingsrente zoals deze volgt uit het systeem van de wet. De beschikkingen heffingsrente dienen voor beide jaren te worden verminderd in overeenstemming met de vermindering van de respectievelijke aanslagen.
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding
4.24 Belanghebbende verzoekt om vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Naar het Hof begrijpt klaagt belanghebbende zowel over de duur van de bezwaarfase als over de duur van de gerechtelijke procedure en verzoekt zij zowel om vergoeding van schade geleden door de duur van de bezwaarprocedure als om vergoeding van schade geleden door de duur van de gerechtelijke procedure. Het Hof bepaalt dat het onderzoek na de hierna vermelde datum van de beslissing zal worden heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de verzoeken van belanghebbende. Het Hof zal alsdan de Minister van Veiligheid en Justitie in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen, voor zover dit het verzoek betreft tot vergoeding van schade als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn in de gerechtelijke procedure.
Ten aanzien van het griffierecht
4.25.1. Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Inspecteur inzake het hoger beroep geen plaats.
4.25.2. Nu het beroep bij de Rechtbank gegrond is, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht ten bedrage van € 276 te vergoeden.
4.27.3. Het Hof zal omtrent de vergoeding aan belanghebbende van het door haar ter zake van de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht beslissen in de onder 4.24 bedoelde nadere uitspraak.
Ten aanzien van de proceskosten
4.26.1. Nu het Hof aanleiding ziet tot vermindering van de aanslagen, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep bij de Rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.26.2. De Rechtbank heeft in rechtsoverweging 5. van de bestreden uitspraak de tegemoetkoming voor de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar en van de behandeling van het beroep gesteld op € 1.610. Het Hof ziet geen aanleiding om van dit, door partijen niet betwiste bedrag, af te wijken.
4.26.3. Belanghebbende heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om vergoeding van de werkelijk door haar gemaakt kosten, maar heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan dit verzoek voor toewijzing vatbaar zou kunnen zijn. Belanghebbende heeft evenmin een specificatie van de door haar gemaakte werkelijke kosten overgelegd. Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat geen plaats is voor vergoeding van de werkelijk door belanghebbende gemaakte kosten.
4.26.4. Het Hof zal op het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van de in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten beslissen in de onder 4.24 bedoelde nadere uitspraak.
4.26.5. Gelet op het voorgaande bedragen de voor vergoeding in aanmerking komende kosten in totaal € 1.610.
5. Beslissing
Het Hof
- -
verklaart het hoger beroep met kenmerk 08/00271 ongegrond,
- -
verklaart het hoger beroep met kenmerk 08/00226 gegrond,
- -
verklaart het incidenteel hoger beroep met kenmerk 08/00226 ongegrond,
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- -
verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur op het bezwaar ingestelde beroep gegrond,
- -
vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
- -
vermindert de aanslag voor het jaar 2000 tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 980.155 (€ 444.775),
- -
vermindert de voor het jaar 2000 bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig,
- -
vermindert de boete voor het jaar 2000 tot een bedrag van
€ 280.891,
- -
vermindert de aanslag voor het jaar 2001 tot een naar een belastbaar bedrag van € 1.418.070,
- -
vermindert de voor het jaar 2001 bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig,
- -
vermindert de boete voor het jaar 2001 tot een bedrag van
€ 400.059,
- -
gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht ten bedrage van € 276 vergoedt,
- -
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding in de bezwaarfase en bij de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.610, en
- -
bepaalt dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek om schadevergoeding van belanghebbende met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn en merkt de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedure.
Aldus gedaan op 7 november 2012 door G.J. van Muijen, voorzitter, T.A. Gladpootjes en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
- 1.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- 2.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a)
de naam en het adres van de indiener;
- b)
een dagtekening;
- c)
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d)
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.