Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/6.3
6.3 Motivatie van de wetgever voor invoering art. 10a
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS590956:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie MvT, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 14.
Vergelijk ook Nota navv, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 7.
Zie MvT, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 2 en Nota navv, TK, 1995-1996, blz. 4.
Zie MvT, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 15-16.
Nota navv, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 11.
Vergelijk MvT, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 15-16.
Na de Nota van wijziging staat op dit gebied evenwel ook tegenbewijs open in de zin dat aannemelijk kan worden gemaakt dat aan de schuldigerkenning in overwegende mate zakelijk overwegingen ten grondslag liggen. Na de Besluiten van de staatssecretaris van 6 augustus 2002, nr. CPP2002/737, BNB 2002/389, V-N 2002/39.16 en 8 april 2004, nr. CPP2004/545M, V-N 2004/21.13 geldt voor schuldigerkenningen ex art. 10a, lid 1 ook compenserende heffing als tegenbewijs, zij het dat het een strenge vorm van compenserende heffing betreft. Het Besluit van 8 april 2004, nr. CPP2004/545M, V-N 2004/21.13 is vervangen door het Besluit van 23 december 2005, nr. CPP 2005/2662M, BNB 2006/90. De compenserende heffing voor lid 1 is opgenomen in paragraaf 1.5.
Vergelijk MvT, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 15.
MvT, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 22.
MvT, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 15-16. Vergelijk BNB 1996/5 (Plc-arrest).
In gelijke zin Lier: ‘Het is spijtig dat een zo belangrijke en fundamentele ingreep in de Wet op de vennootschapsbelasting ten dele wordt gebaseerd op vage geruchten en oppervlakkige inschattingen zonder dat daar een nadere kwalificatie aan ten grondslag wordt gelegd’. Lier, A.P.; Enige kritische kanttekeningen bij de voorgestelde beperkingen in de renteaftrek: Uitholling of opbolling van de belastinggrondslag, WFR 1996/1449.
Opgemerkt zij dat de Europese Commissie in een beschikking van 17 februari 2003 (Pb EG van 18 juli 2003 nr. L 180/52, C 2003/568) heeft beslist dat art. 15b onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, dat Nederland deze regeling dient af te schaffen en dat er een overgangsregeling geldt voor vóór 12 juli 2001 bestaande situaties tot uiterlijk 31 december 2010. Daaraan heeft de staatssecretaris de conclusie verbonden geen nieuwe verzoeken tot toepassing van art. 15b in behandeling te nemen.
De motivatie van de wetgever om te komen tot art. 10a is van tweeërlei aard.1 Met de invoering van deze bepaling wilde hij in de eerste plaats de winstdrainagejurisprudentie op het gebied van kasrondjes en verhangingen binnen concernverband voor een deel codificeren, ten gunste van de duidelijkheid en rechtszekerheid.2 Ten tweede wilde hij de winstdrainagejurisprudentie op bepaalde punten aanscherpen, vooral ook op het gebied van het tegenbewijs. De invoering van art. 10a beoogde met name het tegengaan van gekunstelde belastingbesparende constructies.3
De wetgever was bepaald niet gelukkig met de uitkomst van BNB 1996/5, waarin de Hoge Raad bepaalde dat als ‘een naar Nederlandse maatstaven redelijke heffing’ mede buitenlandse (redelijke) heffingen kunnen worden beschouwd, ook al leidt deze heffing niet (direct) tot feitelijke betaling van belasting vanwege de aanwezigheid van buitenlandse voorheffingen, tax-credits en/of verliezen. Hij was bevreesd dat de uitkomst van BNB 1996/5 zou leiden tot erosie van de Nederlandse belastinggrondslag.4 Voorts was de wetgever in zijn algemeenheid gekant tegen kasrondjes, ongeacht of in dit verband sprake was van een naar Nederlandse maatstaven redelijke heffing. Hij meent dat door middel van kasrondjes op elk willekeurig moment een rentelast kan worden opgeroepen, waardoor de Nederlandse heffingsgrondslag naar willekeur zou kunnen worden geërodeerd.5
Met de invoering van art. 10a beoogt de wetgever dus de lijn van de arresten van de Hoge Raad van augustus en september 1996 te volgen, waarbij hij voor zowel binnenlandse als buitenlandse situaties het doel en de strekking van de wet wijzigt:6
de schuldigerkenning van een winstuitdeling, teruggaaf van gestort kapitaal en kapitaalstorting (behoudens bepaalde solvabiliteitsgaranties) komt altijd in strijd met het doel en de strekking van de wet (dus geen renteaftrek);7
bij rentebetalingen aan gelieerde lichamen of natuurlijke personen, die verband houden met bepaalde rechtshandelingen, is in beginsel sprake van strijd met het doel en de strekking van de wet (dus geen renteaftrek), tenzij sprake is van een compenserende heffing (of zakelijke overwegingen). Van compenserende heffing is geen sprake indien:
de rente bij de crediteur wordt afgezet tegen oude compensabele verliezen; of
de lening is aangegaan om toekomstige verliezen te verrekenen.
Samengevat brengt art. 10a – naast codificatie van jurisprudentie – volgens de wetgever met zich dat een wijziging wordt aangebracht in de aftrekbaarheid van de rente naar aanleiding van de arresten BNB 1993/196 en BNB 1996/3-6.8 Daarnaast is de verdeling van de bewijslast een zeer belangrijk verschil ten opzichte van de situatie voor de invoering van art. 10a. Deze is – bewust – verschoven ten nadele van belastingplichtige.9
Zeker na BNB 1996/5 is de vrees van de wetgever voor uitholling van de Nederlandse belastinggrondslag enigszins te rechtvaardigen, toch acht ik zijn motivatie niet bijzonder sterk.
Getuige de MvT komt de reparatiewetgeving voor een belangrijk deel voort uit de vrees voor de ACT-miljarden.10 Het is inderdaad zeer wel mogelijk, dat Britse multinationals voor miljarden onverrekende ACT-surplussen hebben. Dat betekent echter niet per definitie dat al deze concerns één of meer dochtervennootschappen in Nederland hebben, die allen dusdanige jaarwinsten laten zien dat het creëren van een rentestroom door een interne verhanging fiscaal zijn vruchten afwerpt. Immers, om winst te draineren moet er in eerste instantie wel winst zijn. Dat neemt echter niet weg dat het gevaar van winstdrainage zich ook zou kunnen voordoen bij andere landen, in het bijzonder wanneer multinationals buitenlandse compensabele verliezen hebben. Desalniettemin was een meer gefundeerde opvatting van de wetgever op zijn plaats geweest.11 Tegelijk met de invoering van art. 10a, heeft de wetgever ter versterking van de fiscale infrastructuur ook voor belastingplichtigen gunstige bepalingen ingevoerd zoals art. 7, lid 5 (regeling functionele valuta) en art. 15b (concernfinancieringregime).12