Hof Arnhem-Leeuwarden, 01-04-2014, nr. 200.101.427/01
ECLI:NL:GHARL:2014:2717
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
01-04-2014
- Zaaknummer
200.101.427/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:2717, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 01‑04‑2014
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGRO:2011:BV1373, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 11 Burgerlijk Wetboek Boek 2
- Vindplaatsen
JIN 2014/111 met annotatie van F. Oostlander
JOR 2014/197 met annotatie van mr. J.M. Blanco Fernández
OR-Updates.nl 2014-0146
Uitspraak 01‑04‑2014
Inhoudsindicatie
De C.V. kent een afgescheiden vermogen, dat houdt in dat de vennootschappelijke goederengemeenschap zowel in als buiten faillissement van de vennootschap, zowel tijdens het bestaan van de vennootschap als na ontbinding daarvan, dient als verhaalsobject voor de crediteuren van de vennootschap en als zodanig is afgescheiden van het privévermogen van de vennoten. De vennootschappelijke goederengemeenschap vormt tevens een gebonden gemeenschap, dat wil zeggen dat over de in de gemeenschap gebrachte goederen voor de duur van de vennootschap uitsluitend ter verwezenlijking van haar doeleinden mag worden beschikt. Noch een afzonderlijke vennoot, noch een privé-crediteur van een vennoot kan tijdens het bestaan van de vennootschap een verdeling van de gemeenschap vorderen en evenmin kan een afzonderlijke vennoot over zijn aandeel in de onverdeelde gemeenschap beschikken noch over zijn onverdeelde aandeel in bepaalde onderdelen van de gemeenschap. Er is sprake van een beschikkingsgebondenheid van de vennoot, die zich ook uitstrekt tot de in de vennootschappelijke goederengemeenschap vallende rechten op genot van een goed en de vorderingsrechten van de vennootschap; dat is van de gezamenlijke vennoten als zodanig. De schade die de commanditaire vennoten door de (gestelde) wanprestatie van de beherend vennoot en in het verlengde daarvan het (gestelde) onrechtmatige handelen van de bestuurder van de beherend vennoot stellen te lijden, is schade die wordt geleden in het vermogen van de commanditaire vennootschap. De gebonden aard van het vennootschappelijke vermogen staat eraan in de weg dat een aantal commanditaire vennoten buiten de C.V. om hun aandeel in de schade van de beherend vennoot of haar bestuurder vorderen. Onweersproken is immers gesteld dat de C.V. niet is ontbonden. De vordering tot schadevergoeding is een vordering die aan de C.V. toekomt en niet aan de individuele commanditaire vennoten. De commanditaire vennoten hebben de vordering echter niet ten behoeve van de C.V. ingesteld. Hun vorderingen stuiten daarop af.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.101.427/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 112559 / HA ZA 09-792)
arrest van de tweede kamer van 1 april 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats ],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in de hoofdzaak en eiser in het bevoegdheidsincident,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudend te Leeuwarden,
voor wie heeft gepleit mr. M.J. Ubbens, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats ],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats ],
3. [geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats ],
4. [geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats ],
5. [geïntimeerde 5],
wonende te [woonplaats ],
6. [geïntimeerde 6],
wonende te [woonplaats ],
7. [geïntimeerde 7],
wonende te [woonplaats ],
8. [geïntimeerde 8],
wonende te [woonplaats ],
9. [geïntimeerde 9],
wonende te [woonplaats ],
10. [geïntimeerde 10],
wonende te [woonplaats ],
11. [geïntimeerde 11],
wonende te [woonplaats ],
12. [geïntimeerde 12],
wonende te [woonplaats ],
13. [geïntimeerde 13],
wonende te [woonplaats ],
14. [geïntimeerde 14],
wonende te [woonplaats ],
15. [geïntimeerde 15][geïntimeerde 15] en haar vennoten
a. Wiebe Otto Wassenaar,
wonende te [woonplaats ],
b. [2],
wonende te [woonplaats ],
c. [3],
wonende te [woonplaats ],
d. [4],
wonende te [woonplaats ],
16. de limited company [geïntimeerde 16],
gevestigd te [woonplaats ],
17. [geïntimeerde 17],
wonende te [woonplaats ],
18. [geïntimeerde 18],
wonende te [woonplaats ],
19. [geïntimeerde 19],
wonende te [woonplaats ],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers in de hoofdzaak en verweerders in het bevoegdheidsincident,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. J. Faas, kantoorhoudend te Groningen, die ook heeft gepleit.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van16 februari 2009, 20 januari 2010, 10 februari 2010 en 21 december 2011 van de rechtbank Groningen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 9 januari 2012,
- de memorie van grieven, tevens wijziging van eis (met producties),
- de memorie van antwoord,- het pleidooi waarbij pleitnotities zijn overgelegd.
2.2
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald op basis van het voor pleidooi door [appellant] overgelegde dossier.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"het vonnis van de rechtbank Groningen d.d. 16 december 2009, het herstelvonnis d.d. 20 januari 2010, het vonnis d.d. 10 februari 2010 en het vonnis d.d. 21 december 2011 (zaak- en rolnummer 112559/HA ZA 09-792) bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad te vernietigen en, opnieuw rechtdoende zich onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van de door [geïntimeerden] ingestelde vorderingen, althans [geïntimeerden] in hun vorderingen niet ontvankelijk te verklaren dan wel hen deze te ontzeggen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties".
3. Rechtsmacht Nederlandse rechter
Het onderhavige geschil heeft internationale aspecten, die meebrengen dat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is van de zaak kennis van te nemen. Dat is het geval: het geschil betreft een handelszaak als bedoeld in artikel 1 van de Verordening EG 44/2001 (Brussel I). Ingevolge artikel 2 van deze verordening heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht, nu [appellant] ten tijde van het aanhangig maken van het geding in eerste aanleg woonplaats had in [plaats], Nederland.
4. Wijziging van eis
[appellant], in eerste aanleg gedaagde in de hoofdzaak en eiser in het bevoegdheidsincident, heeft zijn incidentele vordering in hoger beroep bij memorie van grieven gewijzigd. [geïntimeerden] hebben tegen die wijziging geen bezwaar gemaakt. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Ter zake van de vordering van [appellant] zal derhalve recht worden gedaan op de gewijzigde eis.
5. Bevoegdheid gewone rechter - grieven I en II
5.1
Artikel 15 lid 1 van de oprichtingsakte houdt het volgende in:"1. Alle geschillen die ter zake van deze overeenkomst van de vennootschap of van nadere daarmee in verband staande overeenkomsten mochten opkomen, zullen, voorzover de beslissing niet bij een akte of een nadere daarmede in verband staande overeenkomst uitdrukkelijk aan anderen is opgedragen, tussen partijen en/of rechtverkrijgenden worden beslecht door drie arbiters of - indien alle partijen het erover eens zijn dat één arbiter voldoende is - door één arbiter. […]"
5.2
[appellant] heeft aangevoerd dat de gewone rechter niet bevoegd is vanwege de arbitrageclausule die is opgenomen in de oprichtingsakte van [de C.V.], de commanditaire vennootschap waarvan [geïntimeerden] commanditaire vennoten zijn en [GmbH 1] beherend vennoot is. [appellant] heeft benadrukt dat het onrechtmatig handelen dat [geïntimeerden] hem als bestuurder van de beherend vennoot verwijten enkel bestaat uit het door [GmbH 1] handelen in strijd met haar verplichtingen als beherend vennoot. [geïntimeerden] verwijten [appellant] immers onrechtmatig te hebben gehandeld door te bewerkstelligen dat de beherend vennoot haar verplichtingen uit de vennootschapsakte jegens de commanditaire vennoten niet nakwam. Aldus betreft het onderhavige geschil in wezen een vennootschapskwestie als bedoeld in artikel 15 van de oprichtingsakte, namelijk een geschil over de uitvoering van de vennootschapsovereenkomst, zo betoogt [appellant].
5.3
Het hof stelt voorop dat artikel 17 van de Grondwet bepaalt dat niemand tegen zijn wil kan worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent. Op grond van artikel 1020 Rv kunnen partijen bij overeenkomst geschillen die tussen hen uit een bepaalde, al dan niet uit een overeenkomst voortvloeiende, rechtsbetrekking zijn ontstaan dan wel zouden kunnen ontstaan, aan arbitrage onderwerpen.Gelet op het in artikel 17 Gw vervatte grondrecht dient een arbitraal beding in beginsel restrictief te worden uitgelegd.
5.4
Voor het antwoord op de vraag of de overheidsrechter bevoegd is, is de wijze waarop de vordering van de oorspronkelijke eisers is geformuleerd bepalend.[geïntimeerden] vorderen schadevergoeding wegens onrechtmatige daad van [appellant].[appellant] beroept zich op het arbitraal beding uit de vennootschapsakte, maar hij was in persoon geen partij bij die akte. [geïntimeerden] hebben hun vordering ingesteld tegen [appellant] en niet tegen de beherend vennoot, [GmbH 1].Bovendien vorderen [geïntimeerden] geen nakoming van de overeenkomst van vennootschap, maar schadevergoeding wegens onrechtmatige daad.Op een dergelijke vordering is het arbitraal beding uit de vennootschapsakte niet van toepassing. Het hof acht zich daarom bevoegd over de zaak te oordelen.De omstandigheid dat uit de stellingen die van [geïntimeerden] ter onderbouwing van hun vordering innemen blijkt dat het onrechtmatig handelen dat zij [appellant] verwijten daaruit bestaat dat hij heeft bewerkstelligd dat de beherend vennoot tekort is geschoten in de nakoming van haar uit de vennootschapsakte voortvloeiende verplichtingen, kan aan de bevoegdheid van de gewone rechter niet afdoen, maar speelt wel een rol bij de inhoudelijke beoordeling van de vordering, zoals uit het volgende zal blijken.
5.5
De grieven I en II falen.
6. De feiten - grieven III tot en met VI
6.1
De rechtbank heeft in haar vonnis van 21 december 2011 in rechtsoverweging 2(2.1. tot en met 2.9) een aantal feiten vastgesteld. [appellant] heeft tegen die vaststelling in de rechtsoverwegingen 2.4, 2.7 en 2.8 een aantal grieven ontwikkeld (III, IV, V en VI). Het hof zal hetgeen door die grieven wordt bestreden dan ook niet als vaststaand aanmerken.Voor het overige is niet van bezwaren gebleken, zodat ook in hoger beroep van de overige door de rechtbank vastgestelde feiten zal worden uitgegaan. Aangevuld met hetgeen in dit hoger beroep is komen vast te staan gaat het om het volgende.
6.2
[geïntimeerden] zijn commanditaire vennoten in de op 1 juni 2004 opgerichte
commanditaire vennootschap [de C.V.], statutair gevestigd te [plaats].De C.V. heeft blijkens artikel 2 van haar oprichtingsakte ten doel de aan- en verkoop van een industriebedrijf met bedrijfspanden in [Tsjechië], en voorts het verrichten van al hetgeen met vorenstaande rechtstreeks of zijdelings in verband kan staan, alles in de meest ruime zin genomen. Blijkens het uittreksel uit het Handelsregister heeft de C.V. 58 vennoten en bedraagt de inbreng € 2.273.500,-.
6.3
Beherend vennoot van de C.V. is de vennootschap naar Duits recht [GmbH 2]
[GmbH 2].
6.4
Door middel van een voorgedrukt formulier dat de commanditaire vennoten
hebben getekend ter inschrijving van hun deelname in de C.V. geeft de ondertekenaar
daarvan een onherroepelijke volmacht aan [Beheer B.V.] als gevolmachtigde van [GmbH 1] om namens de deelnemer in de oprichtingsakte te compareren en om datgene te doen wat noodzakelijk of wenselijk is ter uitvoering van de door de vennoten genomen besluiten en ter verzekering van het bereiken van het met die besluiten nagestreefde doel. Aangegeven
wordt dat het beding van de onherroepelijkheid van de volmacht in het bijzonder is
bedongen ten behoeve van de overige vennoten in de C.V. “met dien verstande dat door
toetreding tot de C.V. geen hoofdelijke aansprakelijkheid ontstaat”. De ondertekenaar heeft
zich middels dit formulier voorts verbonden tot betaling van de inbreng te vermeerderen met
3% plaatsingskosten op bankrekening 51.53.92.200 ten name van [de C.V.]
[de C.V.] te [plaats].
6.5
[geïntimeerden] hebben elk een inbreng groot € 50.000,- voldaan op de bankrekening met nummer 51.53.92.200. Blijkens de eerste bankafschriften van die rekening stond die rekening op naam van "[Beheer B.V.] O.H.O. [de C.V.]"
6.6
[appellant] is sedert de oprichting van [GmbH 1] haar “Geschaeftsfuhrer”/bestuurder.De door hem beheerste vennootschap [X] houdt 50% van de aandelen in het kapitaal van [GmbH 1]. [Management B.V.] houdt de overige 50% aandelen in [GmbH 1].
6.7 [GmbH 1] heeft op een rekening van de GE Capital Bank te Praag een bedrag ontvangen groot CZK 46.600.000,- (€ 1.456.250,-).
6.8 [GmbH 1] heeft een aanbetaling groot CZK 47.218.859,- (omgerekend per januari 2010 is dit ongeveer € 1.802.246,-) gedaan aan een vennootschap naar het recht van Tsjechië, [CZ sro] zonder van [CZ sro] hiervoor zekerheden te bedingen. [CZ sro] diende met de aanbetaling onroerend goed te [de C.V.] aan te kopen en te doen leveren aan [CZ sro]. De aandelen van laatstgenoemde vennootschap zouden worden geleverd aan [GmbH 1] die ze vervolgens zou onderbrengen in de (destijds nog op te richten) C.V.
6.9
[Management B.V.] heeft in 2004 een miljoenenschuld opgebouwd bij [CZ sro] en verkeert thans in staat van faillissement.
7. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
7.1
[geïntimeerden] hebben - samengevat - gevorderd veroordeling van [appellant] tot betaling van € 50.000,- te vermeerderen met een rendement van 43% daarover vanaf31 december 2005 aan ieder van hen en vermeerderd met de kosten van het geding, de beslagkosten daaronder begrepen.
7.2
[appellant] heeft verweer gevoerd en in het incident gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart.
7.3
De rechtbank heeft zich bevoegd verklaard en heeft [appellant] veroordeeld om aan[geïntimeerden] € 50.000,- per persoon te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2009.
8. Toepasselijk recht - grieven IX en X
8.1
De vraag welk recht van toepassing is, wordt beantwoord aan de hand van de grondslag van de vordering.[geïntimeerden] hebben het volgende aan hun vordering ten grondslag gelegd (mva sub 81):Het onrechtmatig handelen van [appellant] bestaat daaruit dat hij als bestuurder van de beherend vennoot [GmbH 1] zodanig heeft gehandeld dat de beherend vennoot wanprestatie heeft gepleegd jegens de commanditaire vennoten. Die handelingen bestonden onder meer daaruit dat [GmbH 1] de doelstelling van de C.V., zoals weergegeven in de vennootschapsakte niet is nagekomen, de gelden van de C.V. heeft aangewend voor andere doelstellingen dan de overeengekomen doelstelling, de gelden van de C.V. deels heeft geïnvesteerd zonder zekerheden te bedingen ten gunste van de C.V., jaarrekeningen van de C.V. niet heeft opgemaakt, en tenslotte in maart 2008 heeft toegestaan dat de vordering die de C.V. had op [CZ sro] verrekend werd met een schuld die [Management B.V.] op [CZ sro] had.
8.2 Gelet op de grondslag van de vordering dient eerst te worden beoordeeld of [GmbH 1] jegens [geïntimeerden] tekort is geschoten in de nakoming van haar uit de vennootschapsakte voortvloeiende verplichtingen. Dat is een kwestie die onder het toepassingsbereik van de Wet Conflictenrecht Corporaties (hierna: WCC) valt. Artikel 2 WCC houdt in dat een corporatie die ingevolge de akte van oprichting haar zetel heeft op het grondgebied van de staat naar welks recht zij is opgericht, wordt beheerst door het recht van die staat. [de C.V.] is een naar Nederlands recht opgerichte commanditaire vennootschap en zij heeft haar zetel in Nederland, zodat Nederlands recht van toepassing is. Zoals [appellant] in de toelichting op grief IX terecht heeft aangevoerd heeft de rechtbank ten onrechte art. 2:11 BW van toepassing geacht. Nu [de C.V.] een C.V. is, een vennootschap die geen rechtspersoonlijkheid bezit, valt zij niet onder het bereik van genoemde bepaling. [GmbH 1] is geen bestuurder, maar beherend vennoot van de C.V. en er vindt daarom geen doorbraak plaats naar [appellant], de natuurlijke persoon die bestuurder van [GmbH 1] is. De interne verhouding tussen [GmbH 1] en [appellant] als haar bestuurder wordt beheerst door Duits recht.
8.3
Voor het antwoord op de vraag of [appellant] naast [GmbH 1] jegens [geïntimeerden] aansprakelijk is, gaat het hier, gelet op hetgeen [geïntimeerden] aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd, om externe aansprakelijkheid wegens onrechtmatig handelen van de bestuurder ([appellant]) zèlf jegens een derde ([geïntimeerden]) die wederpartij is van [GmbH 1]. Die verbintenis vloeit niet voort uit het vennootschapsrecht en daarop is het incorporatierecht niet van toepassing. De aansprakelijkheid wordt dan beheerst door het recht dat van toepassing is op onrechtmatige daad (Hof Leeuwarden 11 juni 2008 ECLI:NL:GHLEE:2008:BF2830), de Wet Conflictenrecht Onrechtmatige Daad, hierna: WCOD. [geïntimeerden] halen de EG Verordening nr. 864/2007 (Rome II) aan, maar die Verordening is in casu niet van toepassing omdat de schadeveroorzakende gebeurtenissen voor de inwerkingtreding daarvan (op 11 januari 2009) hebben plaatsgehad (art 31 en 32 van de Verordening). Ook voor zover [geïntimeerden] [appellant] hebben verweten onrechtmatig te hebben gehandeld door daags na het sluiten van de overeenkomst tussen [GmbH 1] en [CZ sro], namens [X] een geldlening aan te gaan met [CZ sro], geldt dat de aansprakelijkheid wordt beheerst door de WCOD. Behoudens rechtskeuze is dat het recht van het land waar de onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden (lex loci delicti), dan wel het recht van het land waar alle betrokken partijen zijn gevestigd en waar de rechtsgevolgen zich geheel afspelen, dan wel het land met de nauwste band. In dit geval heeft de zaak raakvlakken met drie landen, te weten Nederland, Duitsland en Tsjechië. De zaak heeft de nauwste band met Nederland, nu de meeste van de in het geding betrokken partijen woonplaats hebben in Nederland, [de C.V.] in Nederland is opgericht en gevestigd en de gevolgen van de gestelde onrechtmatige daad zich hoofdzakelijk in Nederland doen voelen, nu [geïntimeerden] stellen schade in hun vermogen te hebben geleden en de meesten van hen woonplaats hebben in Nederland.
8.4
Grief IX slaagt ten dele, grief X faalt.
9. Komt de rechtsvordering [geïntimeerden] individueel toe? - grieven VII en VIII
9.1
De grieven VII en VIII zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 4.3 van het vonnis van 21 december 2011, inhoudende dat [geïntimeerden] gelet op art. 3:171 BW - dat iedere deelgenoot bevoegd maakt tot het instellen van rechtsvorderingen ter verkrijging van rechterlijke uitspraken ten behoeve van de gemeenschap - in hun vordering kunnen worden ontvangen en tegen het oordeel in r.o. 4.31 van dat vonnis dat als volgt luidt:
"De C.V. is naar geldend Nederlands recht geen zelfstandig drager van rechten en verplichtingen. Alhoewel de Hoge Raad inmiddels heeft aanvaard dat ook een C.V. met een beherende vennoot een afgescheiden vermogen kan hebben (HR 14-3-2003, NJ 2003, 327), zijn de vennoten in de vennootschapsakte in artikel 5 lid 2 overeengekomen dat het vermogen aan de vennootschap toebehoort, "doch geldt ten aanzien van derden als het onverdeeld eigendom van de vennoten". Anders gesteld valt de schade van de gezamenlijke vennoten geheel samen met de schade van de C.V., zodat ieder der commanditaire vennoten zijn aandeel in de schade kan vorderen."
9.2
[appellant] heeft terecht benadrukt dat er geen sprake is van het instellen van een rechtsvordering ten behoeve van de gemeenschap. [geïntimeerden], de betrokken commanditaire vennoten (niet alle commanditaire vennoten zijn partij in dit geding) hebben juist ieder voor zich een vordering ingesteld. Zij stellen dat hun inbreng door wanprestatie van de beherend vennoot niet besteed is aan het doel waarvoor het was bestemd en dat zij daardoor schade hebben geleden. Zij geven aan dat hun schade gelijk is aan de schade die de C.V. lijdt en zij stellen zich op het standpunt dat zij gerechtigd zijn ieder afzonderlijk hun aandeel in die schade te vorderen.
9.3
De grieven leggen naar de kern genomen de vraag voor of een dergelijke vordering aan de individuele vennoten toekomt. Het hof is van oordeel dat dat niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
9.4
De C.V. heeft niet alleen een afgescheiden vermogen maar het vennootschapsvermogen vormt ook een gebonden gemeenschap.Dat de C.V. een afgescheiden vermogen kent, houdt in dat de vennootschappelijke goederengemeenschap zowel in als buiten faillissement van de vennootschap, zowel tijdens het bestaan van de vennootschap als na ontbinding daarvan, dient als verhaalsobject voor de crediteuren van de vennootschap en als zodanig is afgescheiden van het privévermogen van de vennoten.Voor de beoordeling van deze grieven is evenwel van belang dat de vennootschappelijke goederengemeenschap tevens een gebonden gemeenschap vormt, dat wil zeggen dat over de in de gemeenschap gebrachte goederen voor de duur van de vennootschap uitsluitend ter verwezenlijking van haar doeleinden mag worden beschikt. Noch een afzonderlijke vennoot, noch een privé-crediteur van een vennoot kan tijdens het bestaan van de vennootschap een verdeling van de gemeenschap vorderen en evenmin kan een afzonderlijke vennoot over zijn aandeel in de onverdeelde gemeenschap beschikken noch over zijn onverdeelde aandeel in bepaalde onderdelen van de gemeenschap. Er is sprake van een beschikkingsgebondenheid van de vennoot, die zich ook uitstrekt tot de in de vennootschappelijke goederengemeenschap vallende rechten op genot van een goed en de vorderingsrechten van de vennootschap; dat is van de gezamenlijke vennoten als zodanig.
9.5
De schade die [geïntimeerden] door de (gestelde) wanprestatie van [GmbH 1] en in het verlengde daarvan het (gestelde) onrechtmatige handelen van [appellant] stellen te lijden, is schade die wordt geleden in het vermogen van de commanditaire vennootschap. [geïntimeerden] beamen dat ook waar zij aanvoeren dat de schade die de commanditaire vennoten lijden gelijk is aan de schade die de C.V. lijdt. Het gaat dan echter wel om alle vennoten gezamenlijk. De gebonden aard van het vennootschappelijke vermogen staat eraan in de weg dat [geïntimeerden] buiten de C.V. om hun aandeel in de schade van [GmbH 1] of [appellant] vorderen. [appellant] heeft immers onweersproken gesteld dat [de C.V.] niet is ontbonden (mvg noot 31). De vordering tot schadevergoeding is een vordering die aan de C.V. toekomt en niet aan de individuele commanditaire vennoten. [geïntimeerden] hebben de vordering echter niet ten behoeve van de C.V. ingesteld. Hun vorderingen stuiten daarop af.
9.6
De grieven VII en VIII slagen.
9.7
Dientengevolge behoeven de overige grieven geen bespreking meer.
9.8
In verband met het slagen van genoemde grieven overweegt het hof in het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep nog het volgende.[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg aangevoerd dat [appellant] ook onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door daags na het sluiten van de overeenkomst tussen [GmbH 1] en [CZ sro] namens [X] een geldlening met [CZ sro] aan te gaan.Zonder nadere toelichting, die in eerste aanleg noch in hoger beroep is gegeven, valt niet in te zien dat de schade die [geïntimeerden] stellen te hebben geleden, te weten het verloren gaan van hun inbreng in de C.V., in causaal verband staat met het aangaan van een overeenkomst van geldlening tussen [X] en [CZ sro]. Ook voor zover de vorderingen van[geïntimeerden] op deze grondslag zijn gebaseerd komen ze niet voor toewijzing in aanmerking.
Slotsom
9.9
Tegen het vonnis van 10 februari 2010 zijn geen grieven gericht, zodat [appellant] in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn hoger beroep. Het vonnis van de rechtbank van 16 december 2009 zoals dat is hersteld bij vonnis van 20 januari 2010 zal worden bekrachtigd. Het vonnis van 21 december 2011 zal worden vernietigd.Het hof zal, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de procedure in beide instanties, met dien verstande dat de kosten van het bevoegdheidsincident ten laste van [appellant] blijven.De kosten worden voor zover gevallen aan de zijde van [appellant] tot aan deze uitspraak wat betreft het geliquideerd salaris voor de advocaat begroot op € 9.030,- in eerste aanleg(3,5 pt tarief 2.580,-) en op € 11.685,- (3 pt tarief € 3.895,-) in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 10 februari 2010;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Groningen van 16 december 2009, zoals dat is hersteld bij vonnis van 20 januari 2010;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Groningen van 21 december 2011en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerden] af;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die kosten tot aan deze uitspraak voor zover gevallen aan de zijde van [appellant]in eerste aanleg op € 1.185,- aan verschotten en op € 9.030,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat en
in hoger beroep op € 1.603,64,- aan verschotten en op € 11.685,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M.A. Wind, mr. R.A. van der Pol en mr. G. van Rijssen en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 1 april 2014.