Einde inhoudsopgave
Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015
Artikel 118
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2024
- Bronpublicatie:
19-06-2023, Stb. 2023, 236 (uitgifte: 30-06-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-04-2024, Stb. 2024, 120 (uitgifte: 30-04-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Algemeen
Volkshuisvesting en wonen / Algemeen
1.
Onze Minister kan ambtshalve of op verzoek van een toegelaten instelling de op grond van artikel 58, tweede lid, van de wet verschuldigde bijdrage kwijtschelden, indien die toegelaten instelling naar zijn oordeel niet over de financiële middelen beschikt om haar werkzaamheden te kunnen voortzetten.
2.
Onze Minister kan ambtshalve of op verzoek van een toegelaten instelling de op grond van artikel 58, tweede lid, van de wet verschuldigde bijdrage, of een deel daarvan, kwijtschelden, indien naar zijn oordeel de verzoekende toegelaten instelling na het uitbrengen van het advies, bedoeld in artikel 56a, tweede lid, van de wet of gedurende de periode, bedoeld in artikel 111, vierde lid, bij een andere toegelaten instelling betrokken is geweest door middel van:
- a.
het verwerven van woongelegenheden als bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen b en c, van de wet van die toegelaten instelling tegen ten minste de marktwaarde in verhuurde staat van die woongelegenheden op het tijdstip van die verwerving en onder het beding deze vanaf dat tijdstip ten minste zeven jaar te zullen verhuren;
- b.
het financieel bijdragen aan werkzaamheden van die toegelaten instelling, indien naar zijn oordeel zonder dat bijdragen aan die toegelaten instelling een subsidie als bedoeld in artikel 57, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de wet had kunnen worden verstrekt, of
- c.
het fuseren met die toegelaten instelling.
3.
De kwijtschelding betreft ten hoogste de verschuldigde bijdragen gedurende het jaar waarin het verzoek is ingediend en de vijf kalenderjaren die hier direct op volgen.
4.
Indien Onze Minister een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid inwilligt en de bijdrage in het jaar van het verzoek reeds door de toegelaten instelling voldaan is, betaalt hij een als gevolg daarvan ten onrechte betaald bedrag terug aan de toegelaten instelling, vermeerderd met de wettelijke rente van niet-handelstransacties vanaf het tijdstip van betaling van de bijdrage tot het tijdstip van terugbetaling van de onverschuldigd betaalde bijdrage.