Hof Den Haag, 12-05-2022, nr. 2200295621
ECLI:NL:GHDHA:2022:2146
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
12-05-2022
- Zaaknummer
2200295621
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Jeugdstrafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2022:2146, Uitspraak, Hof Den Haag, 12‑05‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:555
Uitspraak 12‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Jeugd. Medeplegen zware mishandeling. Veroordeling voorwaardelijke taakstraf met een proeftijd van 1 jaar en schadevergoeding. Salduz.
Rolnummer: 22-002956-21
Parketnummer: 09-109951-21
Datum uitspraak: 12 mei 2022
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van
29 september 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 april 2019 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
genoemde [slachtoffer] naar de grond te duwen en/of trekken, waardoor hij viel en/of terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, hem meerdere malen met kracht en/of met geschoeide voet tegen het hoofd te schoppen en/of met kracht tegen het hoofd te slaan en/of te stompen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 april 2019 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer] naar de grond te duwen en/of trekken, waardoor hij viel en/of terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, hem meerdere malen met kracht en/of met geschoeide voet tegen het hoofd te schoppen en/of met kracht tegen het hoofd te slaan en/of te stompen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 (één) jaar.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 4 april 2019 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
genoemde [slachtoffer] naar de grond te duwen en/of trekken, waardoor hij viel en/of terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, hem meerdere malen met kracht en/of met geschoeide voet tegen het hoofd te schoppen en/of met kracht tegen het hoofd te slaan en/of te stompen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bespreking van het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Aan dit standpunt ligt de stelling ten grondslag dat de uitzonderlijke feiten en omstandigheden rondom het politieverhoor rechtvaardigen dat aan de niet-aangehouden verdachte hetzelfde recht behoorde toe te komen als aan een aangehouden minderjarige verdachte, aangezien de verdachte op het tijdstip van verhoor uit anderen hoofde gedetineerd was en het verhoor niet vooraf is aangekondigd en de voogd evenmin van het verhoor op de hoogte is gesteld. Het gaat dan in het bijzonder om het recht op (gefinancierde) consultatie- en verhoorbijstand door een raadsman.
Aangezien de verdachte van dat recht geen gebruik heeft kunnen maken, is er in de visie van de verdediging sprake van een onherstelbaar vormverzuim waardoor de verdachte in zijn recht op een eerlijk proces is geschaad. Gelet op de ernst van het vormverzuim dient de op 26 oktober 2019 tegenover de politie afgelegde (bekennende) verklaring van de verdachte van het bewijs te worden uitgesloten. Het bewijs dat resteert is onvoldoende om op grond daarvan tot een bewezenverklaring van het feit te kunnen komen, aldus de verdediging.
Met het oog op het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, stelt het hof op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, waaronder de stukken in het dossier, het volgende vast.
Feiten en omstandigheden
Op 4 april 2019 werd [slachtoffer] door twee jongens in de buurt van zijn woning te Den Haag mishandeld. De jongens duwden/trokken hem naar de grond. Terwijl [slachtoffer] op de grond lag, schopten zij hem meerdere malen met geschoeide voet tegen zijn hoofd. Ook sloegen zij hem met kracht tegen zijn hoofd. [slachtoffer] werd naar het ziekenhuis vervoerd. Daar constateerde men dat [slachtoffer] zwellingen in zijn gezicht en een gebroken neus had. Er was ook een stuk van zijn tand afgebroken.
Op 7 april 2019 heeft [slachtoffer] aangifte van de mishandeling gedaan, waarna op 10 april 2019 en 15 april 2019 respectievelijk de getuigen [getuige1] en [getuige2] zijn gehoord.
Op 10 september 2019 heeft TV West beelden uitgezonden die afkomstig waren van een bewakingscamera in de buurt van de plaats delict. Op die beelden waren twee jongens te zien die voldeden aan de signalementen die aangever [slachtoffer] van de respectievelijke daders had opgegeven. Tijdens die uitzending is aandacht gevraagd voor de twee jongens die [slachtoffer] mogelijk zwaar zouden hebben mishandeld.
Op 25 september 2019 heeft een medewerkster van Jeugdformaat aan verbalisant De Graaf een e-mailbericht verzonden, inhoudende de mededeling dat zij elkaar zojuist hadden gesproken over de vermissing van de verdachte, de melding was op 23 september 2019 gedaan. Voorts stond daarin het adres van de broer van de verdachte en een link naar bovengenoemde uitzending van TV West.
Op 8 oktober 2019 heeft verbalisant [verbalisant] telefonisch contact opgenomen met voornoemde medewerkster van Jeugdformaat. Laatstgenoemde deelde hem mede dat zij van een collega, de voogd van de verdachte, had gehoord dat de verdachte zichzelf op de beelden van TV West had herkend. De verdachte verbleef op dat moment in een Justitiële Jeugdinrichting (hierna: JJI), te weten Forensisch Centrum Teylingereind, vanwege een straatroof. Op 27 oktober 2019 om 09.00 uur zou de verdachte in vrijheid worden gesteld.
Op 26 oktober 2019 is verbalisant [verbalisant] naar Teylingereind gegaan om de verdachte te horen.
Het proces-verbaal van verhoor van de minderjarige verdachte houdt – voor zover van belang - het volgende in:
“”Op 26 oktober 2019 verhoorde ik de op de locatie Sassenheim, binnen de gemeente Teylingen de verdachte.
Gegevens ouders/gezagsdrager(s)
Geen ouders/voogd geregistreerd in BVH
“”Verhoorbijstand niet aangehouden minderjarige verdachte
Ik deelde de verdachte mee dat hij recht heeft op verhoorbijstand van een zelf te betalen advocaat tijdens het verhoor.
Ik deelde de verdachte mee dat hij afstand kan doen van het recht op verhoorbijstand van een advocaat. Ik heb de verdachte daarbij geïnformeerd dat het doen van afstand nadelige gevolgen kan hebben en dat hij altijd terug kan komen van zijn beslissing.
De verdachte verklaarde geen gebruik te willen maken van verhoorbijstand van een advocaat. Was niet nodig een personeelslid van het forensisch centrum was aanwezig bij het verhoor.
Ik deelde de verdachte mee dat hij altijd op zijn beslissing kan terugkomen.
Aanwezigheid advocaat
Verhoorbijstand
Tijdens het verhoor werd de verdachte bijgestaan door zijn vertrouwenspersoon, nn, medewerkster forensisch centrum.
Informeren verdachte
De verdachte bleek kennis te hebben genomen van de brochure “”Mededeling van rechten verdachte voor minderjarigen.””
O:= opmerking verbalisant
V:= vraag verbalisanten
A:= antwoord verdachte
O: voordat het verhoor begon heb ik de verdachte uitgelegd wat ik ga doen. Dat is als volgt gegaan:
Introductie
Ik ben [verbalisant] en ben rechercheur en ik ben belast met dit verhoor.
Je wordt verdachte van poging doodslag cq zware mishandeling.
V: ik wil jou eerst nog wijzen op het feit dat hij recht hebt om te overleggen met een advocaat, voordat ik met de vragen begin, Wat vind je daarvan?
A: Ik heb geen advocaat nodig. Er is een medewerkster van het forensisch centrum aanwezig bij het verhoor.
V: is het jou tot zover duidelijk?
A: Ja.
ZAAK
O: Ik ben hier omdat hij had aangegeven dat jij je zou herkennen naar aanleiding van een tv uitzending van TV WEST, betreffende een mishandeling gepleegd op 4 april 2019 te ’s-Gravenhage.
V: wat wil je over de zaak vertellen waarvoor ik hier ben.
A: Ik zag een uitzending van TV WEST en daarin herkende ik mij.
V: Wat wil je over deze zaak vertellen””
Vervolgens heeft verdachte uit zichzelf zijn verklaring afgelegd.
Het hof is van oordeel, dat de Salduz-jurisprudentie, zowel die van het EHRM als die van de Hoge Raad duidelijk is waar het gaat om verdachten ten aanzien van wie geen dwangmiddel is toegepast. Het recht op consultatiebijstand, voorafgaande aan het eerste politieverhoor, en – indien het om een minderjarige gaat zoals in casu - bijstand van een advocaat tijdens dat verhoor, is in beginsel beperkt tot een aangehouden verdachte.
In deze zaak is de verdachte niet aangehouden. De verdachte is gewezen op de mogelijkheid van consultatiebijstand en verhoorbijstand. Een pedagogisch medewerker van de justitiële jeugdinrichting was bij het verhoor aanwezig. De verdachte heeft geen gebruik willen maken van consultatie- en verhoorbijstand. Daarmee zijn de Salduz-regels niet geschonden. Het enkele feit, dat de verdachte vast zat voor een andere zaak en daarom op de plek is gehoord waar hij vast zat, doet daaraan niet af. Dat hij erop is gewezen dat hij - juist omdat hij niet is aangehouden – recht had op verhoorbijstand van een zelf te betalen advocaat, maakt dat niet anders. Voorts is van belang dat de verdachte is gehoord in het bijzijn van een medewerkster van de justitiële inrichting uit zich zelf een bekennende verklaring heeft afgelegd, terwijl hij daarvoor al aan zijn voogd had aangegeven dat hij zichzelf op de beelden van TV WEST had herkend. Bovendien had de verdachte al eerder met politie en justitie te maken gehad.
Gelet op die stand van zaken is het hof van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. De op 29 oktober 2019 afgelegde bekennende verklaring van de verdachte kan dan ook voor het bewijs worden gebruikt. Dit betekent dat het standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Het hof acht op grond van die verklaring, de aangifte van [slachtoffer], de verklaringen van de getuigen [getuige1] en [getuige2] en de medische informatie betreffende [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Hoewel er gaan sprake is geweest van schending van de Salduz-jurisprudentie is het hof wel van oordeel, dat het beter was geweest als de verbalisant de raadsman van verdachte – de verdachte zat immers vast voor een andere zaak en had in die zaak een raadsman – had gebeld met de mededeling, dat de verdachte in deze zaak zou worden gehoord. Hoewel er geen sprake is van een Salduz-schending, zal het hof daar rekening mee houden in de aard en omvang van de op te leggen straf.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte en zijn mededader hebben zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van
[slachtoffer]. Nadat [slachtoffer] de verdachte en zijn mededader had aangesproken op het feit dat zij vanaf de openbare weg vuurwerk naar zijn hondjes in zijn tuin hadden gegooid, hebben de verdachte en zijn mededader hem naar de grond geduwd/getrokken. Terwijl hij op de grond lag, hebben zij hem meerdere malen met geschoeide voet tegen zijn hoofd geschopt en hem met kracht tegen zijn hoofd geslagen. Als gevolg van het tegen hem gebruikte geweld heeft het slachtoffer (onder meer) een gebroken neus opgelopen. Uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding volgt dat de neus van het slachtoffer tot op heden asymmetrisch is, waardoor het slachtoffer iedere dag opnieuw aan het incident wordt herinnerd.
Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn mededader inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijke vormen van geweld, gepleegd op straat, versterken bovendien in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid.
Persoonlijke omstandigheden
Bij de beraadslaging heeft het hof acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
14 april 2022 voor het bewezen verklaarde feit niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Voorts heeft het hof bij de beraadslaging acht geslagen op de inhoud van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK d.d. 16 september 2021. Hieruit volgt dat de verdachte tussen 2019 en 2020 meerdere keren in aanraking is gekomen met de politie. Het delictgedrag van de verdachte lijkt met name verklaard te kunnen worden vanuit de situatie waarin hij destijds verkeerde en de invloed daarvan op zijn (psychisch) welzijn. Ten tijde van het tenlastegelegde had de moeder van de verdachte hem en zijn broer alleen achtergelaten in een woning zonder stroom, water en eten. Ook de jaren daaraan voorafgaand is de verdachte verwaarloosd. Hij is opgegroeid in een onveilige situatie. Uit het psychologisch onderzoek van het NIFP van 2020 komt naar voren dat de verdachte door alles wat hij heeft meegemaakt hechtingsproblematiek heeft ontwikkeld. Daarbij komt naar voren dat hij weinig in verbinding stond met gevoelens van agressie en dat hij deze moeilijk kon uiten. Zijn impulscontrole op dat gebied schoot dan ook tekort.
Het afgelopen jaar heeft de verdachte zich in positieve zin ontwikkeld. Hij heeft een intensieve behandeling gevolgd en met succes gewerkt aan zijn hechtingsproblematiek en het verwerken van traumatische gebeurtenissen. Hij heeft een schooldiploma gehaald, is een nieuwe opleiding gestart en durft meer te vertrouwen op anderen. De verdachte bevindt zich nu in een fase van zijn leven waarin hij een zelfstandig leven aan het opbouwen is. Hij accepteert hierbij de nodige hulpverlening. De verdachte lijkt er voldoende van doordrongen te zijn dat zijn delictgedrag destijds onacceptabel is geweest en neemt hiervoor voldoende verantwoordelijkheid.
De RvdK is van mening dat de verdachte met de huidige betrokken hulpverlening voldoende middelen heeft om zich verder positief te ontwikkelen. Er worden geen directe risico’s gezien die de kans op herhaling van delictgedrag vergroten. De RvdK ziet dan ook geen reden om een interventie zoals een leerstraf of jeugdreclasserings-begeleiding te adviseren. De huidige jeugdreclasserings-maatregel loopt immers ook tot medio 2023. Daarnaast ziet de RvdK geen pedagogische meerwaarde in afstraffen, omdat het tenlastegelegde te lang geleden is gebeurd. De RvdK adviseert aan de verdachte een voorwaardelijke werkstraf op te leggen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is mevrouw
S.J.F. Bosman, werkzaam bij de reclassering, als getuige-deskundige gehoord. Zij heeft verklaard dat de verdachte zelfstandig woont en daarbij begeleiding krijgt. Hij staat volgens Bosman open voor begeleiding en probeert alles wat hij in De Fjord heeft geleerd te implementeren in zijn leven. Dat is niet eenvoudig voor hem en dus gaat het wel eens mis. De verdachte vraagt op zo’n moment om hulp en neemt zijn verantwoordelijkheid. Hij loopt op dit moment stage.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het goed met hem gaat. Hij woont zelfstandig in Scheveningen en krijgt twee keer in de week begeleiding. Dit verloopt volgens hem soepel. De verdachte heeft een diploma op MBO 1 niveau gehaald en volgt nu een opleiding op MBO 2 niveau. In de toekomst hoopt hij een eigen onderneming te kunnen starten.
Afweging ten aanzien van de straf
De aard en ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigen in beginsel het opleggen van een al dan niet voorwaardelijke jeugddetentie.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof ook rekening gehouden met de gang van zaken rondom het politieverhoor, zoals hiervoor is overwogen. Voorts heeft het hof in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met de aannemelijk geworden omstandigheid dat het inmiddels goed met hem gaat. Ondanks de nare omstandigheden waarin de verdachte is opgegroeid, lijkt hij er vooralsnog in te zijn geslaagd zijn leven een positieve wending te geven.
In de in het voordeel van de verdachte wegende omstandigheden ziet het hof – evenals de advocaat-generaal – aanleiding aan hem een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Het hof zal die werkstraf geheel voorwaardelijk opleggen om de verdachte ervan te weerhouden dat hij zich opnieuw schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van in totaal € 7.371,78, bestaande uit een bedrag van € 371,78 aan materiële schade en een bedrag van € 7.000,- uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 4.871,78, te vermeerderen met de wettelijke rente, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering tot vergoeding van de gestelde immateriële schade te matigen.
Oordeel van het hof
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 371,78 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 3.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 3.371,78 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 3.371,78 (drieduizend driehonderdeenenzeventig euro en achtenzeventig cent) bestaande uit € 371,78 (driehonderdeenenzeventig euro en achtenzeventig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.371,78 (drieduizend driehonderdeenenzeventig euro en achtenzeventig cent) bestaande uit € 371,78 (driehonderdeenenzeventig euro en achtenzeventig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 4 april 2019.
Dit arrest is gewezen door
mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. H.M.D. de Jong en mr. O.E.M. Leinarts, in bijzijn van de griffier
mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 mei 2022.
Mr. O.E.M. Leinarts is buiten staat dit arrest te ondertekenen.