Hof Amsterdam, 14-07-2009, nr. 106.006.669/01 SKG
ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ7370, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-07-2009
- Magistraten
Mrs. M.A. Goslings, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, M.M.M. Tillema
- Zaaknummer
106.006.669/01 SKG
- LJN
BJ7370
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ7370, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑07‑2009
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BO9629
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBALK:2007:AZ8637, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BO9629, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 14‑07‑2009
Mrs. M.A. Goslings, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, M.M.M. Tillema
Partij(en)
ARREST
in de zaak van:
X,
wonende te Z,
APPELLANT,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,
tegen
- 1.
de STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie),
zetelend te Den Haag,
advocaat: mr. P.N. van Regteren Altena te Amsterdam,
- 2.
A,
wonende te B,
niet verschenen,
GE?NTIMEERDEN.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna ook X, de Staat en A genoemd.
Bij dagvaarding van 14 maart 2007 is X in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank te Alkmaar in het kort geding tussen partijen (X als eiser en — voor zover nog van belang — de Staat en A als gedaagden) onder KG nummer 93012/KG ZA 07-22 heeft gewezen en dat is uitgesproken op 15 februari 2007.
X heeft bij memorie twee grieven voorgesteld, zijn eis vermeerderd, bescheiden in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en — kort gezegd — primair het door de Staat op 6 december 2006 gelegde executoriale beslag op de onroerende zaak aan de […]dijk [nummer1] te F zal opheffen en subsidiair de Staat zal bevelen de executie van voormelde onroerende zaak te staken en gestaakt te houden totdat in de ter zake aanhangig gemaakte bodemprocedure onherroepelijk zal zijn beslist, althans een zodanige voorziening zal treffen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van geïntimeerden, althans de Staat, in de kosten van beiden instanties.
Daarop heeft de Staat bij memorie van antwoord de grieven bestreden, eveneens bescheiden in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en X zal veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten, en met wettelijke rente over de proceskosten met ingang van veertien dagen na het te wijzen arrest.
Partijen hebben de zaak doen bepleiten op 4 maart 2009, X door mr. Th. C.J. Kaandorp, advocaat te Alkmaar, en de Staat door mr. A. Th. M. ten Broeke, advocaat te Den Haag, aan de hand van door ieder van hen overgelegde pleitnotities. X is ter zitting tevens bijgestaan door mr. C. F. Korvinus, advocaat te Amsterdam. X en de Staat hebben bij gelegenheid van de pleidooien nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte hebben X en de Staat arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Grieven
Voor de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
3. Feiten
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 tot en met 2.7) een aantal feiten tot uitgangspunt genomen. Daaromtrent bestaat tussen partijen geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1.
- a)
X is eigenaar van de boerderij met erf en tuin aan de […]dijk [nummer1] te F (hierna: de boerderij). Deze boerderij is hem geleverd bij notariële akte van 6 april 1999.
- b)
Bij onherroepelijk arrest van dit hof van 26 mei 1993 is A, in het kader van een strafzaak, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel verplicht een bedrag van fl. 8.341.789,-- aan de Staat te betalen. Op 8 februari 2002 heeft de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden, handelend als (plaats-vervangend) advocaat-generaal in het ressort Amsterdam voor het toen nog resterende bedrag van (in Euro's) € 1.291.373,10 op de voet van artikel 575 Sv een dwangbevel uitgevaardigd. Dit dwangbevel is op 15 februari 2002 aan A betekend, met bevel tot betaling van een bedrag van € 1.291.620,63 (de hoofdsom met nog enkele kosten) en aanzegging dat bij gebreke van voldoening aan dit bevel op alle mogelijke wijzen tot verdere executie zal worden overgegaan.
- c)
Op 13 november 2006 is op verzoek van de officier van justitie in het arrondissement Alkmaar op de voet van artikel 94a Sv de boerderij ten laste van A in conservatoir beslag genomen. Het beslag is op 15 november 2006 betekend aan X. De strafzaak tegen A in het kader waarvan de ontnemingsvordering — tot bewaring van het recht van verhaal waarvan de boerderij in conservatoir beslag is genomen — zal worden behandeld, is aanhangig bij de rechtbank Alkmaar. Ook tegen X is inmiddels een strafzaak aanhangig.
- d)
Op 6 december 2006 is op verzoek van de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden, handelend als (plaatsvervangend) advocaat-generaal in het ressort Amsterdam, de boerderij uit kracht van het in executoriale vorm uitgegeven dwangbevel van 8 februari 2002 ten laste van A in executoriaal beslag genomen. Dit beslag is op 7 december 2006 aan X betekend.
- e)
Bij dagvaarding van 11 mei 2007 heeft X bij de rechtbank Den Haag een bodemprocedure met betrekking tot de onderhavige kwestie aanhangig gemaakt jegens de Staat en A.
4.2.
In de onderhavige procedure vordert X opheffing van het onder 4.1 sub d vermelde executoriale beslag. In hoger beroep heeft hij aan deze vordering een subsidiaire vordering tot schorsing van de executie toegevoegd, totdat in de aanhangig gemaakte bodemprocedure onherroepelijk zal zijn beslist. De voorzieningenrechter heeft de vordering van X tot opheffing van het executoriale beslag afgewezen. Hij overwoog daartoe dat de regeling van artikel 94a lid 3 Sv — betreffende conservatoir beslag op voorwerpen die, kort gezegd, door middel van een schijnconstructie aan anderen dan de verdachte zijn gaan toebehoren (het zogenoemde anderbeslag) ook van toepassing is op het leggen van executoriaal beslag. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldaan aan de criteria van artikel 94a lid 3 Sv. Nadien heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag bij vonnis van 20 juni 2007 de executie geschorst tot de uitspraak in de onderhavige appelprocedure.
4.3.
De stelling dat niet X maar A eigenaar is van de boerderij heeft de Staat in hoger beroep niet gehandhaafd. De Staat baseert zijn bevoegdheid tot executie uitsluitend op de stelling dat sprake is van een geval als bedoeld in artikel 94a lid 3 Sv.
4.4.
Met zijn eerste grief betoogt X dat het bepaalde in artikel 94a lid 3 Sv, anders dan de voorzieningenrechter heeft aangenomen, niet van toepassing is op het leggen van executoriaal beslag.
4.5.
Artikel 94 a lid 3 Sv bevat een regeling voor het leggen van conservatoir beslag op voorwerpen van een ander dan de verdachte met het oog op het verhaal voor een aan de verdachte op te leggen voordeelsontnemingsmaatregel in de zin van artikel 36e Sr. Ingevolge artikel 574 jo. artikel 577b Sv geschiedt het verhaal op voorwerpen die op grond van artikel 94a Sv in beslag zijn genomen op de wijze als voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) krachtens de onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is opgelegd. De uitspraak waarin deze beslissing is vastgelegd geldt als de titel bedoeld in artikel 704 lid 1 Rv. Het Wetboek van Strafvordering bevat geen bepaling op grond waarvan voorwerpen van een ander dan de veroordeelde voor een aan de veroordeelde opgelegde ontnemingsmaatregel in executoriaal beslag kunnen worden genomen. Artikel 575 Sv, dat handelt over verhaal op niet op grond van artikel 94a Sv in (conservatoir) beslag genomen voorwerpen, betreft naar de letter van dat artikel uitsluitend voorwerpen van de veroordeelde zelf.
4.6.
De voorzieningenrechter heeft executoriaal beslag op voorwerpen van een ander (in casu X) desalniettemin mogelijk geacht, en wel op grond van de ratio van artikel 94a lid 3 Sv: het mogelijk maken dat beslag kan worden gelegd bij derden die te kwader trouw voorwerpen onder zich hebben genomen of vervreemd. Bovendien zal indien aan de veroordeelde een ontnemingsmaatregel worden opgelegd, het conservatoire beslag overgaan in executoriaal beslag en hiertegen kan dan een executiegeschil aanhangig worden gemaakt bij de civiele rechter, die zal dienen te toetsen aan de hand van de criteria van artikel 94a lid 3 Sv, aldus de voorzieningenrechter.
4.7.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Uit hetgeen hiervoor onder 4.5 is uiteengezet volgt dat de wet niet, althans niet uitdrukkelijk, voorziet in de mogelijkheid van executoriaal anderbeslag zonder voorafgaand conservatoir beslag op de voet van artikel 94a lid 3 Sv.
4.8.
Wordt een dergelijk strafvorderlijk conservatoir beslag op voorwerpen van een ander gelegd, dan zal deze ander ingevolge artikel 94c aanhef en onder f Sv (naar valt aan te nemen valt hier onder het begrip ‘derde’ ook ‘de ander’) van het aanhangig maken van de hoofdzaak ter terechtzitting in kennis worden gesteld. Hoewel de wet er niet uitdrukkelijk in voorziet dat het handelen van de ander op grond waarvan een schijnconstructie wordt vermoed wordt getoetst in een strafzaak waarbij hij zelf is betrokken — in een bijzondere positie van de ander in het kader van de hoofdzaak is niet voorzien en toetsing aan de criteria van artikel 94a lid 3 Sv in een strafzaak tegen die ander wordt door de wet niet geëist — ligt het voor de hand dat in het kader van de ontnemingsmaatregel de schijnconstructie aan de orde komt. Voorts zal de ander zijn positie in ieder geval aan de strafrechter (summier) ter beoordeling kunnen voorleggen door het indienen van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv.
4.9.
Indien zou moeten worden aangenomen dat executoriaal anderbeslag zonder conservatoire voorfase mogelijk is (en artikel 575 lid 1 Sv derhalve in die zin aangevuld zou moeten worden gelezen) geldt dat de ander door de verwijzing in artikel 575 lid 4 Sv (waar in dat geval ook hier weer valt aan te nemen dat de ander onder ‘derden’ moet worden begrepen) naar de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor zijn rechts-bescherming is aangewezen op de burgerlijke rechter.
4.10.
Aannemelijk is echter dat de wetgever de beoordeling van de vraag of aan de vereisten van artikel 94a lid 3 Sv is voldaan in de eerste plaats in handen van de strafrechter heeft willen laten. Wat er zij van de positie van de ander in dat verband (zie hetgeen daarover is opgemerkt onder 4.8), voor deze gedachte is met name een aanknopingspunt te vinden in de parlementaire geschiedenis van genoemd artikel. In de nota naar aanleiding van het verslag (kamerstukken II, 2002–2002, 28079, nr.6), valt onder 5 te lezen: ‘(…) De derde die stelt te goeder trouw te zijn kan zich tegen het beslag verzetten op grond van artikel 552ab Sv. Voordat er sprake kan zijn van definitieve uitwinning moet de grondslag van de vordering zijn vastgesteld door de rechter die immers de omvang van het genoten voordeel moet vaststellen. In dat kader zal hij ook de aannemelijkheid van de schijnconstructie moeten beoordelen. Er is dus geen reden voor beduchtheid dat derden te goeder trouw plotseling zullen worden geconfronteerd met een beslissing die ertoe strekt dat zij eigendom verliezen aan de Staat zonder dat de rechter zich over de deugdelijkheid van die aanspraak heeft kunnen uitspreken. (…)’ Als het executoriaal anderbeslag zonder een conservatoire voorfase mogelijk wordt geacht, komt de strafrechter er niet aan te pas. Overigens speelt in dit geval de bijzonderheid dat de beweerde schijnconstructie zich eerst zes jaar na de (uitspraak in de) strafzaak heeft voltrokken.
4.11.
Naast de (letterlijke) tekst van de artikelen 574 en 575 Sv, leidt het hiervoor overwogene tot de conclusie dat er naar geldend recht geen ruimte is voor een strafvorderlijk executoriaal anderbeslag zonder dat daaraan een conservatoire fase is vooraf gegaan. Het door de Staat gelegde executoriale beslag moet om deze reden worden opgeheven. Grief I is derhalve gegrond.
4.12.
Daarbij komt dat ook los van het onder 4.11 overwogene het door de Staat gelegde executoriale beslag, indien dit is bedoeld als een verhaalsbeslag op een zaak van een ander op de grond zoals deze is opgenomen in art. 94a lid 3 Sv, niet als rechtsgeldig kan worden aangemerkt. Immers, aan een dergelijk beslag moet — mede gelet op de in artikel 435 Rv vervatte regeling — in ieder geval de eis worden gesteld dat het karakter daarvan voor de ander duidelijk is. In het onderhavige geval blijkt uit het — aan X betekende — beslagexploot niet, althans niet voldoende duidelijk, dat het de bedoeling was om daarmee een executoriaal anderbeslag te leggen. De formulering in dat exploot — waarbij het beslag ten laste van A wordt gelegd op een op naam van X staande onroerende zaak — kan er ook op duiden dat is beoogd beslag te leggen op een vermogensbestanddeel dat weliswaar op naam stond van X maar ten aanzien waarvan de beslaglegger het standpunt innam dat dit in feite eigendom was van A (een standpunt dat de Staat in eerste aanleg ook primair heeft ingenomen). Grief 1, waarin ook een klacht van dien aard besloten ligt, slaagt derhalve ook in zoverre.
5. Slotsom
Grief 1 is gegrond. Dit leidt ertoe dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de primaire vordering van X alsnog zal toewijzen. Bij behandeling van grief 2 heeft X geen belang meer. Als de in het ongelijk gestelde partij dient de Staat te worden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
6. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
heft op het door de staat bij proces-verbaal van beslaglegging van 6 december 2006 gelegde executoriale beslag op de daar omschreven onroerende zaak te B, gemeente F, aan de […]dijk [nummer1];
verwijst de Staat in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van X in eerste aanleg begroot op € 406,16 aan verschotten en € 816,-- voor salaris en in hoger beroep tot op heden begroot op € 526,01 aan verschotten en € 2.682,-- voor salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Goslings, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en M.M.M. Tillema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2009.