Vóór de inwerkingtreding van deze bepalingen werd het witwassen van opbrengsten van misdrijven vervolgd langs de weg van de helingbepalingen (artikelen 416–417bis Sr) bestreden, waarbij echter de heler-stelerregel roet in het eten kon gooien. Kamerstukken 1999–2000, 27159, nr. 3, p. 2.
HR, 18-01-2011, nr. 09/01760
ECLI:NL:HR:2011:BO4657
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-01-2011
- Zaaknummer
09/01760
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BO4657
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO4657, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑01‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO4657
ECLI:NL:PHR:2011:BO4657, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑11‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO4657
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 420bis Sr en art. 420ter Sr zijn per 14 december 2001 in werking getreden. Dat betekent dat de bewezenverklaarde gedragingen gepleegd voor die datum niet strafbaar zijn o.g.v. die bepalingen. Het Hof heeft het bewezenverklaarde voor zover het die periode betreft ten onrechte gekwalificeerd als het maken van een gewoonte van witwassen.
18 januari 2011
Strafkamer
nr. 09/01760
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 april 2009, nummer 23/002659-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte schuldig heeft verklaard aan het maken van een gewoonte van het plegen van witwassen in de periode vóór 14 december 2001.
2.2. Het Hof heeft met bevestiging van het vonnis van de Rechtbank ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 13 november 2007 te Zandvoort van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij verdachte meermalen geldbedragen en een personenauto, merk Chrysler, type PT Cruiser met het kenteken [AA-00-BB] en een personenauto, merk BMW, type 6ER Reihe, 645 met het kenteken [CC-00-DD] verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat boven omschreven geldbedragen en goederen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
2.3. Het Hof heeft, het vonnis van de Rechtbank ook in zoverre bevestigend, het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "gewoontewitwassen" en als toepasselijke wettelijke voorschriften de art. 420bis en art. 420ter Sr aangehaald.
2.4. De art. 420bis en art. 420ter Sr zijn bij wet van 6 december 2001 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven (Stb. 2001, 606) in het wetboek van Strafrecht opgenomen. De wet van 6 december 2001 is in werking getreden op 14 december 2001. Dit betekent dat de bewezenverklaarde gedragingen voor zover zij zijn gepleegd in de periode van 1 januari 2000 tot 14 december 2001 niet strafbaar zijn op grond van de art. 420bis en art. 420ter Sr. Het Hof heeft het bewezenverklaarde voor zover het die periode betreft ten onrechte gekwalificeerd als het maken van een gewoonte van witwassen.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 18 januari 2011.
Conclusie 16‑11‑2010
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 7 april 2009 een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem bevestigd, waarbij verzoeker wegens gewoontewitwassen is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met een proeftijd van twee jaar en waarbij de politierechter twee personenauto's en een zak met geld (€ 13.000) heeft verbeurdverklaard.
2.
Namens verzoeker heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte de uitspraak van de rechtbank Haarlem heeft bevestigd, nu bewezenverklaard is dat verzoeker zich in de periode van 1 januari 2000 tot en met 13 november 2007 schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, terwijl gewoontewitwassen pas sinds 14 december 2001 strafbaar is.
4.
Ten laste van verzoeker is bewezenverklaard dat:
‘hij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 13 november 2007 te Zandvoort van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij verdachte meermalen geldbedragen en een personenauto, merk Chrysler, type PT Cruiser met het kenteken [AA-00-BB] en een personenauto, merk BMW, type 6ER Reihe, 645 met het kenteken [CC-00-DD] verworven en voorhanden gehad,
terwijl hij wist dat boven omschreven geldbedragen en goederen — onmiddellijk of middellijk [—] afkomstig waren uit enig misdrijf.’
5.
De artikelen 420bis en 420ter zijn ingevoerd bij Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 606 en op 14 december 2001 in werking is getreden, hetgeen met zich mee brengt dat de bewezenverklaarde handelingen in de periode van 1 januari 2000 tot en met 13 december 2001 — aldus bijna twee jaar, zijnde een kwart van de totale bewezenverklaarde periode — niet op grond van de artikelen 420bis en 420ter Sr strafbaar waren.1. Aldus is het middel terecht voorgesteld.
6.
Het tweede middel klaagt dat de rechtbank — en in navolging daarvan het hof — ten onrechte heeft overwogen dat de stelling dat verzoekers erfdeel niet voldoende was voor de aanschaf van de BMW, in aanmerking genomen dat deze € 50.000,- heeft gekost, althans dat de verwerping van dit verweer onvoldoende met redenen is omkleed.
7.
De gebezigde bewijsmiddelen houden het volgende in:
- —
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte (pagina 21 en 23), inhoudende — zakelijk weergegeven — onder meer het navolgende:
‘Ik woon op het adres [adres].
Sinds begin 2000 verkoop ik als tussenpersoon weed aan coffeeshops.’
- —
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte (pagina 25–26), inhoudende — zakelijk weergegeven — onder meer het navolgende:
‘Ik word benaderd door kwekers. Ik ga dan naar ze toe om te kijken hoe de kwaliteit is. De kweker bepaalt de prijs en ik probeer voor ze door te verkopen. Mijn afnemers zitten voornamelijk in Haarlem. Per kilo wil ik er zelf € 100 aan verdienen. De prijzen van weed zijn de laatste jaren enorm gestegen. Er worden nu al prijzen van € 5.000 per kilo betaald.
Ik denk dat ik één of twee keer per week als tussenhandelaar optreed.
Het geld dat jullie in de woning hebben aangetroffen, is mijn spaargeld. Ik heb dat altijd thuis. Ik heb geen geld op de bank, omdat ik het niet officieel kan verantwoorden. Ik zou dat misschien moeten verantwoorden aan de uitkeringverstrekker UWV.
Die 27 bankbiljetten van € 50 was een soort handgeld. Ik heb altijd geld bij me voor als ik onderweg een handeltje tegenkom.
Dat ander geld bestond uit pakjes van € 1.000. Iedereen in de branche doet dat. Dat is mijn pensioen. Ik heb dat opgespaard van mijn tussenhandel.’
- —
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte (pagina 29 tot en met 32), inhoudende — zakelijk weergegeven — onder meer het navolgende:
‘Ik verkoop tussen de 1 en 5 kilogram weed. Ik breng de weed zelf in mijn auto naar de klant. Ik rijd dan in de PT Cruiser. Ik doe dat niet met m'n BMW, want ik weet dat als je met meer dan 1 kilo onderweg wordt gepakt, dat je dan je auto kwijt bent.
Dat geld dat in mijn woning is aangetroffen, heb ik sinds 2000 bij elkaar gespaard. Dus vanaf het moment dat ik met de tussenhandel begon.
Ik heb wel geld uit de wiethandel in de auto's gestoken.
[Betrokkene 1] en ik heb2. de PT Cruiser op 23 juli 2007 gekocht. Ik heb de auto contant betaald met geld dat ik in de plastic zak had zitten. Ik heb de auto dus betaald met geld uit de weedhandel. Ik heb de PT Cruiser gekocht om mijn handel te doen. De auto is op naam van [betrokkene 1] gezet, omdat ik niet wilde opvallen en de auto dan minder snel in beslag genomen zou worden. Ik betaal [betrokkene 1] € 50 per maand om de auto op zijn naam te hebben.’
- —
Het proces-verbaal van bevindingen, bevattende het verhoor van de moeder van verdachte, [betrokkene 2] (pagina 33), inhoudende — zakelijk weergegeven — onder meer het navolgende:
‘Zij deelde ons mede dat [verdachte] met zijn verjaardag een geldbedrag kreeg van rond de € 100 en dat hij tussendoor ook wel eens wat geld kreeg. Dit zou niet meer zijn dan € 100 per keer en zeker niet een vast bedrag per maand.’
- —
Het proces-verbaal van doorzoeking rechter-commissaris met lijst van in beslag genomen zaken (pagina 116), inhoudende — zakelijk weergegeven — onder meer het navolgende:
‘Tijdens de doorzoeking werden onder andere de volgende zaken in beslag genomen: 27 bankbiljetten van € 50 (totaal € 1.350), 15 bundeltjes met euro bankbiljetten met een totale waarde van € 13.000.’
- —
Het proces-verbaal van bevindingen inbeslagname auto's (pagina 131–132), inhoudende — zakelijk weergegeven — onder meer het navolgende:
‘Op 13 november 2007 is verdachte in zijn woning aangehouden. Aldaar werden de sleutels aangetroffen behorende bij een personenauto, merk Chrysler, type PT Cruiser, en een personenauto, merk BMW. Daarnaar gevraagd antwoordde verdachte dat de BMW in garagebox [001] op [A] stond en dat de Chrysler op de parkeerplaats naast de woning stond. Op een gereserveerde parkeerplaats werd een personenauto, merk Chrysler, type PT Cruiser, voorzien van het kenteken [AA-00-BB], aangetroffen. In de garagebox stond een personenauto van het merk BMW, type 645C1, voorzien van het kenteken [CC-00-DD]. Beide personenauto's werden in beslag genomen.’
- —
Het proces-verbaal van bevindingen ING betreffende de bankrekening van [verdachte] met onderliggende stukken (pagina 142–143), inhoudende — zakelijk weergegeven — als volgt:
‘De dagafschriften van de rekening van [verdachte] zijn opgevraagd over de periode vanaf 1 januari 2004 tot 13 juni 2007. Vanuit de dagafschriften blijkt dat verdachte een WAO-uitkering ontvangt van het UWV van € 1.016,77 per maand en dat dit geld voornamelijk wordt aangewend voor vaste lasten, zoals huur woning, huur parkeerplaats, ziektekostenverzekering, energierekening, water, KPN, Vodafone, KPN breedband, Kazemat, diverse loterijen, De Telegraaf, Uitvaartverzekering en Amazone kinderen. Deze vaste lasten bedragen in totaal € 866,44. Naast deze betalingen zijn er een aantal sporadische betalingen te zien. Op de dagafschriften zijn geen uitgaven te zien aan zaken als boodschappen en benzine. Wel zijn er een aantal contante opnamen te zien, maar deze zijn te weinig voor eerdergenoemde3. vaste lasten.’
8.
De rechtbank heeft voorts voor zover van belang het volgende overwogen:
‘De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, aangezien niet is te bewijzen dat het bij verdachte in beslag genomen geld, de BMW cabrio en de Chrysler PT Cruiser afkomstig zijn van enig misdrijf.
De politierechter volgt de raadsman niet in zijn betoog en overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de politierechter kan het niet anders zijn dan dat verdachte geweten moet hebben dat het bij hem aangetroffen geld, de BMW cabrio en de Chrysler PT Cruiser — onmiddellijk of middellijk — afkomstig zijn uit enig misdrijf als bedoeld in artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht, in aanmerking genomen, dat:
- —
verdachte heeft verklaard dat hij sinds 2000 als tussenpersoon wiet verkoopt aan coffeeshops;
- —
in de woning van verdachte een grote hoeveelheid contant geld werd aangetroffen, te weten 27 bankbiljetten van € 50,- en 15 bundeltjes met euro bankbiljetten met een totale waarde van € 13.000,- en verdachte ten aanzien daarvan ten tijde van zijn aanhouding heeft verklaard dat het aangetroffen geld niet zijn eigendom was en dat hij tijdens de daaropvolgende verhoren heeft verklaard dat het spaargeld is, dat hij heeft opgespaard van zijn tussenhandel in wiet;
- —
verdachte niet alleen ten aanzien van het in beslag genomen geld, maar ook met betrekking tot de bij hem in beslag genomen Chrysler PT Cruiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd door in eerste instantie te verklaren dat deze auto toebehoorde aan een zekere [betrokkene 1] uit Haarlem en dat hij van hem de auto mocht gebruiken, en later te verklaren dat hij deze auto heeft betaald met geld dat afkomstig is uit zijn wiethandel.
- —
verdachte heeft verklaard dat hij geld uit zijn wiethandel in de auto's heeft gestoken;
- —
verdachte bovendien heeft verklaard dat hij de Chrysler PT Cruiser tegen betaling op naam van [betrokkene 1] heeft gezet, omdat hij niet wilde opvallen en de auto dan minder snel bij hem in beslag zou worden genomen;
- —
de verklaring van verdachte dat zijn moeder hem elke maand € 350,- geeft ongeloofwaardig is, aangezien zijn moeder heeft verklaard dat zij haar zoon af en toe geld geeft en dan niet meer dan € 100,- en dat zij haar zoon zeker geen vast bedrag per maand geeft;
- —
verdachte blijkens de gegevens van de ING bank en zijn eigen verklaring een WAO-uitkering ontvangt van ongeveer € 1.016,77 per maand (in 2000 bedroeg deze uitkering ongeveer € 960,-) tegenover maandelijkse uitgaven vaste lasten van ongeveer € 866,44. Daarbij komt nog een bedrag van € 678,- (staatsloten € 108, boodschappen € 150, GSM prepaid € 80, huur garage € 90, benzine € 200 en [betrokkene 1] € 50). Derhalve bedragen zijn uitgaven minstens € 1.544,44. Hierdoor resulteert er maandelijks een tekort van ongeveer € 527,67 voor dagelijks levensonderhoud;
- —
verdachte tijdens het verhoor bij de politie heeft verklaard dat hij op zijn inkomsten aangiftebiljet alleen zijn inkomsten uit de WAO-uitkering vermeldt en dat hij het niet nodig vindt iets te vermelden over zijn neveninkomsten of over de erfenis van zijn vader, aangezien hij daar dan ook nog belasting over zou moeten betalen;
- —
gesteld dat verdachte de erfenis van zijn vader in de BMW heeft gestoken, dan is dat nog niet voldoende voor de aanschaf van de BMW, in aanmerking genomen de verklaring van verdachte dat hij ongeveer € 50.000,- aan de auto heeft uitgegeven.’
9.
Uit verzoekers in eerste aanleg afgelegde verklaring dat hij ongeveer € 50.000,- van zijn moeder heeft gekregen en daar de BMW van heeft gekocht heeft de rechtbank kennelijk afgeleid dat hij € 50.000,- in de BMW heeft gestoken. Door de raadsman is betoogd dat uit de bankafschriften volgt dat verzoeker minimaal € 37.636,- van zijn moeder heeft ontvangen. In zoverre is de overweging van de rechtbank dat — gesteld dat verzoeker de erfenis van zijn vader in de BMW heeft gestoken — dit nog niet voldoende is voor de aanschaf van de BMW, niet onbegrijpelijk.4. Daaraan doet niet af hetgeen verzoeker in hoger beroep heeft verklaard, namelijk dat hij de BMW deels heeft gefinancierd met de winst van het doorverkopen van auto's en deels met de ontvangen erfenis waarbij hij een bedrag tussen de € 35.000,- en € 40.000,- noemt: kennelijk heeft het hof dit in navolging van de rechtbank niet aannemelijk geacht, gelet op de door het hof in stand gelaten overweging dat verzoeker heeft verklaard dat hij sinds 2000 als tussenpersoon wiet verkoopt en dat hij geld uit zijn wiethandel in de auto's heeft gestoken.
10.
Het derde middel klaagt over de motivering van de verbeurdverklaring, nu ten onrechte is overwogen dat de auto's en het geldbedrag door middel van het bewezenverklaarde feit zijn verkregen.
11.
De rechtbank heeft op dit punt het volgende overwogen:
‘Verdachte heeft een grote hoeveelheid geld en twee dure auto's verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit geld en deze auto's — onmiddellijk of middellijk — van misdrijf afkomstig waren. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie en de fiscus te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen, wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer ernstig aangetast. Het reguliere handels- en betalingsverkeer wordt daardoor ondermijnd en de maatschappij wordt veel schade toegebracht.
Bovendien bevordert het handelen van verdachte het plegen van delicten, omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden, het genereren van illegale winsten minder lucratief zou zijn.’
12.
Aldus is de rechtbank — en in navolging daarvan ook het hof — kennelijk van oordeel dat uit de processtukken en het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde witwassen is begaan door middel van het verwerven en voorhanden hebben van een grote hoeveelheid geld en dure auto's. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk gelet op de gebezigde bewijsmiddelen (zie onder punt 7), met name het proces-verbaal van verhoor van verzoeker (pagina 29 tot en met 32), waaruit volgt dat het geld dat in de plastic zak in zijn woning is aangetroffen geld betreft dat verzoeker vanaf het moment dat hij als tussenhandelaar in wiethandel begon, bij elkaar heeft gespaard; dat hij geld uit de wiethandel in de auto's heeft gestoken; en dat verzoeker de Chrysler PT Cruiser contant heeft betaald met geld dat hij in de plastic zak had zitten. Hieruit kan immers worden afgeleid dat verzoeker heeft witgewassen door auto's te kopen van geld afkomstig uit het illegale circuit en deze voorwerpen aldus stuk voor stuk voorwerpen betreffen waarmee verzoeker het witwassen heeft begaan. Daarmee is komen vast te staan dat verzoeker méér heeft gedaan dan het enkele voorhanden hebben van geld uit een door hemzelf begaan misdrijf (wiethandel):5. van dat verdiende geld heeft hij een deel omgezet in auto's. Daarbij is het dan verder niet van belang dat in de aangetroffen plastic zak ook nog niet-omgezet misdaadgeld zat. Aldus is de verbeurdverklaring van de BMW, de Chrysler PT Cruiser en de plastic zak met geld toereikend gemotiveerd.
13.
Het eerste middel is terecht voorgesteld. De overige middelen falen en zouden kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering, maar kunnen onbesproken blijven indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het bestreden arrest wegens het slagen van het eerste middel niet in stand kan blijven en dient te worden teruggewezen. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
14.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het aangevallen arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑11‑2010
Niet alleen taalkundig is dit een onbegrijpelijke passage, gelet op het vervolg, inhoudende dat verzoeker de auto heeft gekocht maar op naam van [betrokkene 1] heeft gezet.
Dit is eveneens een onbegrijpelijke passage, in aanmerking genomen dat de eerder genoemde vaste lasten op de bankafschriften voorkomen en dus niet contant werden betaald.
Indien de raadsman in zijn pleitnotitie had volstaan met de mededeling dat verzoeker minimaal € 37.636 van zijn moeder had ontvangen zou ik het in strijd met HR 15 december 2009 (LJN BK2129, NJ 2010, 26) achten om van die mededeling voor het bewijs gebruik te maken; nu de raadsman blijkens zijn pleitnotitie bankafschriften heeft overgelegd komt dit anders te liggen. Overigens is er ook niet over geklaagd.
Cf. HR 26 oktober 2010, LJN BM4440.