HR, 16-09-2016, nr. 15/02193
15/02193, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-09-2016
- Zaaknummer
15/02193
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2082, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑09‑2016; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2015:1182, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑09‑2016
- Wetingang
art. 1 Besluit proceskosten bestuursrecht
- Vindplaatsen
NLF 2016/0239 met annotatie van Wendy Nent
V-N 2016/46.9 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2016/448 met annotatie van J.P. Kruimel
FED 2016/119 met annotatie van E. POELMANN
BNB 2016/215 met annotatie van F.J.P.M. Haas
USZ 2016/358
JB 2016/201
NLF 2017/0303 met annotatie van
NTFR 2016/2332 met annotatie van Mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Uitspraak 16‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Proceskostenvergoeding. Vergoeding verletkosten voor bijwonen taxatie.
Partij(en)
16 september 2016
nr. 15/02193
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de erven van [A] te [Z] (hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 2 april 2015, nr. 13/00266, op het hoger beroep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank Oost‑Brabant (nr. AWB 12/159) betreffende de ten aanzien van belanghebbenden gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten voor het jaar 2011 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbenden hebben tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van de middelen en de klacht
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning) bij de WOZ‑beschikking voor het jaar 2011 vastgesteld op € 350.000. Belanghebbenden hebben tegen de WOZ‑beschikking een bezwaarschrift ingediend.
2.1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak op bezwaar hebben belanghebbenden beroep ingesteld.
2.1.3.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben belanghebbenden een rapport ingebracht van een op hun initiatief door een deskundige ingesteld bouwkundig onderzoek (hierna: het bouwkundig onderzoek).
2.1.4.
Gedurende de procedure in hoger beroep hebben belanghebbenden twee maal overleg gehad met de heffingsambtenaar teneinde een compromis te bereiken (hierna: de compromissoire besprekingen).
2.1.5.
Naar aanleiding van het onderzoek ter zitting van het Hof op 12 december 2013 heeft op 3 januari 2014 een inpandige taxatie van de woning plaatsgevonden, uitgevoerd door een door beide partijen aangewezen taxateur (hierna: de taxatie). Belanghebbenden zijn hierbij aanwezig geweest.
2.1.6.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het beroep gegrond verklaard.
2.1.7.
Het Hof heeft geoordeeld dat de door belanghebbenden verzochte vergoeding voor het bijwonen van het bouwkundig onderzoek, de taxatie en de compromissoire besprekingen niet voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien deze kosten geen kosten zijn als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
2.1.8.
Voorts is het Hof voor de verletkosten van belanghebbenden in de hogerberoepsfase uitgegaan van uurtarieven van € 60 en € 65.
2.2.
Het beroep in cassatie richt zich tegen ’s Hofs uitspraak met een klacht en twee middelen.
2.2.1.
Het eerste middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen het hiervoor in 2.1.7 weergegeven oordeel van het Hof.
Bij de beoordeling van dit middel wordt vooropgesteld dat in het Besluit het begrip ‘verletkosten’ niet nader is gespecificeerd. Blijkens de Nota van toelichting bij het Besluit (Stb. 1993, 763) worden tot de verletkosten in de zin van het Besluit gerekend kosten van tijdverzuim voor bijvoorbeeld het bijwonen van een zitting. Tijdverzuim door bijvoorbeeld het lezen van stukken valt, zo blijkt uit de Nota van toelichting, niet onder de verletkosten die op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen. In de Nota van toelichting bij het Besluit is aldus geen limitatieve opsomming van ‘verletkosten’ opgenomen, maar wordt slechts een voorbeeld gegeven van kosten van tijdverzuim die tot de verletkosten worden gerekend. Behalve de kosten in verband met het persoonlijk bijwonen van de zitting, komen als verletkosten voor de fase van (hoger) beroep tevens in aanmerking de kosten van tijdverzuim die een belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met onderzoekshandelingen (i) die plaatsvinden op initiatief van de rechter, zoals het instellen van een onderzoek ter plaatse door de rechter, of (ii) tot het verrichten waarvan de rechter een partij of de partijen uitdrukkelijk in de gelegenheid heeft gesteld, zoals het doen instellen van een onderzoek door een deskundige.
2.2.2.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat belanghebbenden aanspraak kunnen maken op vergoeding van verletkosten in verband met de taxatie. Weliswaar vond de taxatie plaats door een taxateur die door partijen was aangewezen, maar partijen werden, blijkens het proces‑verbaal van de zitting van het Hof, door de voorzitter uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld om een zodanige taxatie te laten uitbrengen. Het middel slaagt derhalve in zoverre. Voor het in aanmerking nemen van verletkosten in samenhang met het bouwkundig onderzoek en de compromissoire besprekingen is geen plaats. Deze handelingen vonden niet plaats op initiatief van de rechter; evenmin gaat het om handelingen die partijen hebben verricht na uitdrukkelijk daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld door de rechter. In zoverre faalt het middel.
2.2.3.
Het tweede middel, dat zich richt tegen het hiervoor onder 2.1.8 weergegeven oordeel van het Hof, slaagt eveneens. Uit de stukken van het geding en de processen-verbaal van de zittingen blijkt dat tussen partijen voor het Hof buiten geschil was dat de uurtarieven van belanghebbenden voor verlet € 75 en € 85 bedroegen. Het Hof is derhalve buiten de grenzen van het geschil getreden door desalniettemin de uurtarieven op € 60 en € 65 vast te stellen.
2.3.
De klacht en het eerste middel voor het overige falen. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klacht en het middel in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.4.
Gelet op het hiervoor in 2.2.1 tot en met 2.2.3 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De door belanghebbenden in hoger beroep gemaakte verletkosten betreffende de taxatie dienen te worden vergoed. Voorts dienen uurtarieven voor verlet gehanteerd te worden tot bedragen van € 75 en € 78 respectievelijk € 80 (naar het in 2013 en 2014 geldende maximum uurtarief in artikel 2, lid 1, aanhef en letter d, van het Besluit). Voor de door belanghebbenden in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten leidt dit tot een vergoeding van in totaal € 902,30. Dit betekent dat de door de heffingsambtenaar te vergoeden kosten in totaal € 1113,40 bedragen.
3. Proceskosten
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover het betreft de beslissing omtrent de proceskosten,
veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten in de kosten van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep aan de zijde van belanghebbenden, vastgesteld op € 1113,40,
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten aan belanghebbenden vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 123, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbenden, vastgesteld op € 992 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2016.
Beroepschrift 16‑09‑2016
Edelhoogachtbaar college,
Bij brief van 13 mei 2015 heb ik ingediend een beroepschrift in cassatie betreffende de uitspraak van hof 's‑Hertogenbosch (hierna: het Hof) van 2 april 2015, zaaknummer BK-SHE 13/00266, inzake de aan de erven [A] (hierna: belanghebbenden) opgelegde WOZ-beschikking voor het belastingjaar 2011 betreffende het object [A-STRAAT 1] te [Z].
Bij brief van 26 mei 2015 is de gelegenheid geboden het op 13 mei 2015 ingediende beroepschrift te motiveren. Hierbij treft u de motivering van het beroepschrift aan. Deze motivering bestaat uit een klacht en twee cassatiemiddelen.
1. Klacht
Het Hof weigert ten onrechte kopieën te verstrekken van de tijdens de zittingen gemaakte aantekeningen in de zin van art. 8:61, lid 2, Awb.
Toelichting
Vaste jurisprudentie van uw Raad is dat de uitspraak en het proces-verbaal voor uw Raad de enige kenbronnen zijn van hetgeen ter zitting is voorgevallen. Klachten over de inhoud daarvan falen in cassatie bij gebrek aan feitelijke grondslag. Wel is het mogelijk dat uw Raad kennis neemt van een aanvullend- of herstelproces-verbaal.
Belanghebbenden zijn zeer stellig dat het weergegevene in het proces-verbaal van de zitting van 12 december 2013 omtrent de te verrichten taxatie niet correct is. In r.o. 4.7 van de uitspraak oordeelt het Hof dat partijen zich tijdens de zitting hebben verbonden aan de uitkomsten van de te verrichten taxatie. Het gestelde in het proces-verbaal is daarbij van cruciaal belang.
De eerste hofzitting was op 12 december 2013. De behandeling ter zitting is toen geschorst om een taxateur een taxatierapport te laten opmaken. Vrij snel daarna is tussen partijen discussie ontstaan over de gang van zaken daarbij, de wijze van uitvoering van de door de gemeente gegeven opdracht tot taxatie en het feit dat de gemeente het dossier met daarin het namens belanghebbenden opgemaakte bouwkundige rapport niet had verstrekt aan de taxateur.
De heffingsambtenaar heeft begin 2014 verzocht om toezending van het proces-verbaal van de zitting 12 december 2013. Blijkens pagina 1 van het proces-verbaal van de zitting van 3 september 2014 was in september 2014 het proces-verbaal nog niet opgemaakt. Kennelijk is dit proces-verbaal pas opgemaakt op of omstreeks 2 april 2015.
Aangezien het behandelde ter zitting op 12 december 2013 cruciaal is in het licht van r.o. 4.7 en het proces-verbaal pas minimaal negen — en waarschijnlijk zelfs vijftien — maanden ná de zitting is opgemaakt, heb ik het Hof gevraagd de op grond van art. 8:61, lid 2, Awb tijdens de zitting gemaakte aantekeningen te verstrekken (bijlage 1). Bij brief van 30 april 2015 is dit door het Hof geweigerd (bijlage 2). Bij brief van 6 mei 2015 heb ik expliciet aangegeven dat voor uw Raad het proces-verbaal de enige kenbron is van hetgeen ter zitting is voorgevallen, maar dat uw Raad wel kennis neemt van een aanvullend- of herstelproces-verbaal. Ik heb daarbij toegelicht dat ik ter beoordeling van de kans op succes van een in te dienen verzoek om een aanvullend- of herstelproces-verbaal, kopieën wens te ontvangen van de tijdens de zitting gemaakte aantekeningen in de zin van art. 8:61, lid 2, Awb (bijlage 3). Dit verzoek is door het Hof bij brief van 13 mei 2015 ongemotiveerd afgewezen (bijlage 4).
Als uit de oorspronkelijke zittingsaantekeningen iets anders blijkt dan uiteindelijk een groot aantal maanden later in het proces-verbaal is vermeld, dan zou dat een grond kunnen zijn voor het indienen van een verzoek bij het Hof om een aanvullend- of herstelproces-verbaal, van welk stuk uw Raad wel kennis zou kunnen nemen.
Door te weigeren de oorspronkelijke zittingsaantekeningen te verstrekken, onthoudt het Hof mij ten onrechte de mogelijkheid om dit te beoordelen.
2. Cassatiemiddel 1
Het Hof heeft het recht geschonden — in het bijzonder art. 1, onder d, Besluit proceskosten bestuursrecht — door in r.o. 4.15 te oordelen dat de overige verletkosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Althans het oordeel van het Hof is onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd.
Toelichting
Tijdens de zitting van 3 september 2014 is door belanghebbenden een proceskostenoverzicht overgelegd met een specificatie van de kosten tot 16 juli 2014.
Daarbij is ook verzocht om verletkosten wegens
- (1)
het bijwonen van het bouwkundig onderzoek op 18 mei 2013,
- (2)
het compromisoverleg op 19 december 2013 na de eerste hofzitting,
- (3)
de gezamenlijke taxatie, op 3 januari 2014 die het Hof had bevolen en
- (4)
het compromisoverleg op 16 juli 2014.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 3 september 2014 pag. 2 onderaan en pag. 3 bovenaan is namens de heffingsambtenaar over het proceskostenoverzicht gesteld:
‘Over de proceskosten kan ik kort zijn. Bij gegrondbevinding van het beroep hebben belanghebbenden recht op vergoeding van verletkosten ten behoeve van het bijwonen van de zitting en van reiskosten en daar houdt het mee op. Ik kan niets met de rest. Het staat niet in verhouding tot het Besluit proceskosten bestuursrecht.’
In r.o. 4.15 heeft het Hof overwogen dat de door belanghebbenden verzochte vergoeding voor deze verletkosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu het volgens het Hof geen kosten zijn als bedoeld in art. 1 Besluit proceskosten bestuursrecht.
Naar aanleiding daarvan merk ik het volgende op.
Art. 1 Besluit proceskosten bestuursrecht somt limitatief op welke kostenposten onder de kostenveroordeling kunnen worden vervat (Stb. 1993, 763, pag. 6). Omtrent onderdeel a ‘beroepsmatige rechtsbijstand’ vermeldt de Nota van Toelichting, pag. 7:
‘De door een interne juridische dienst van een bedrijf of van een tot dezelfde groep behorend bedrijf aan een procedure bestede tijd kan niet worden aangemerkt als door een derde verleende rechtsbijstand en komt derhalve niet voor vergoeding in aanmerking. Een zelf procederende particulier, kan immers ook uitsluitend zijn verletkosten, zijn ‘zichtbaar’ door de procedure veroorzaakte tijdverzuim wegens bij voorbeeld het bijwonen van een zitting, vergoed krijgen.’
Omtrent onderdeel d ‘verletkosten’ vermeldt de Nota van Toelichting, pag. 7:
‘De rechter kan in de kostenveroordeling een vergoeding voor verletkosten opnemen, uiteraard voor zover men deze redelijkerwijs heeft moeten maken. Verletkosten zijn kosten van tijdverzuim voor bij voorbeeld het persoonlijk bijwonen van een zitting. Het gaat dus niet om tijdverzuim door bij voorbeeld het lezen van stukken; dergelijke kosten moeten voor rekening van partijen zelf blijven.’
In het arrest van 21 maart 2001, V-N 2001/24.8 heeft uw Raad in r.o. 3.1 geoordeeld dat het hofoordeel dat de verletkosten in verband met de tweede taxatie en het overleg met de heffingsambtenaar voor vergoeding in aanmerking komen, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
Onder verwijzing naar uw arrest van 2001 heeft hof Arnhem geoordeeld dat de verletkosten in verband met de taxatie en het overleg met de taxateur ook voor vergoeding in aanmerking komen (Hof Arnhem 6 oktober 2009, Belastingblad 2010/52, no. 4.4).
Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat de in de Nota van Toelichting opgenomen passage omtrent het persoonlijk bijwonen van een zitting slechts een niet limitatief bedoeld voorbeeld betreft. Onder verwijzing naar uw arrest van 2001 oordeelt dat hof dat van voor vergoeding in aanmerking komende verletkosten ook sprake kan zijn als zij samenhangen met een deugdelijke motivering van het beroepschrift dan wel met een taxatie in verband met een beroepsprocedure. Naar het oordeel van hof Amsterdam komen verletkosten voor overleg met een taxateur en het bijwonen van de taxatie wel voor vergoeding in aanmerking (Hof Amsterdam 10 juni 2010, Belastingblad 2010/195, r.o. 4.7.3).
Omtrent de door belanghebbenden geclaimde verletkosten wegens
- (1)
het bijwonen van het bouwkundig onderzoek op 18 mei 2013,
- (2)
het compromisoverleg op 19 december 2013 na de eerste hofzitting,
- (3)
de gezamenlijke taxatie op 3 januari 2014 die het Hof had bevolen en
- (4)
het compromisoverleg op 16 juli 2014, heeft het Hof in r.o. 4.15 geoordeeld dat dit geen kosten zijn als bedoeld in art. 1 Besluit proceskosten bestuursrecht.
Dit is onjuist in het licht van bovenstaande jurisprudentie, althans onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd door het Hof.
3. Cassatiemiddel 2
Het Hof heeft het recht geschonden door te treden buiten de rechtsstrijd tussen partijen door in r.o. 4.14 de hoogte van het uurtarief voor de verletkosten te beperken.
Toelichting
Tijdens de zitting van 3 september 2014 is door belanghebbenden een proceskostenoverzicht overgelegd met een specificatie van de kosten tot 16 juli 2014.
Daarin is te zien dat na de zomer van 2013 de uurtarieven van belanghebbenden zijn verhoogd naar € 75 per uur voor [X-Y] en € 85 per uur voor [X].
Op grond van art. 2, lid 1, onder d, Besluit proceskosten bestuursrecht bedraagt het maximumtarief voor verletkosten € 81 per uur.
Het Hof heeft in r.o. 4.14 het uurtarief voor de verletkosten beperkt tot € 60 per uur voor [X-Y] en € 65 per uur voor [X]
Naar aanleiding daarvan merk ik het volgende op.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 3 september 2014 pag. 2 onderaan en pag. 3 bovenaan is namens de heffingsambtenaar over het proceskostenoverzicht echter gesteld:
‘Over de proceskosten kan ik kort zijn. Bij gegrondbevinding van het beroep hebben belanghebbenden recht op vergoeding van verletkosten ten behoeve van het bijwonen van de zitting eh van reiskosten en daar houdt het mee op.’
Uit het proces-verbaal en de uitspraak blijkt niet dat de heffingsambtenaar de passages betreffende de hoogte van de verletkosten zou hebben weersproken, of dat hij daarover opmerkingen zou hebben gemaakt.
Nu de hoogte van de uurtarieven tussen partijen niet in geschil was, had het Hof voor [X-Y] een uurtarief van € 75 per uur moeten hanteren en had het Hof voor [X] een uurtarief van € 81 per uur moeten hanteren.
Door in r.o. 4.14 lagere uurtarieven te hanteren, is het Hof ten onrechte buiten de rechtsstrijd tussen partijen getreden.
4. Conclusie
Op grond van het voorgaande verzoek ik uw Raad:
- •
het Hof opdracht te geven de tijdens de zitting gemaakte aantekeningen in de zin van art. 8:61, lid 2, Awb te verstrekken en mij in de gelegenheid te stellen dit beroepschrift aan te vullen;
- •
de uitspraak van het Hof inzake de proceskostenveroordeling betreffende de hofzaak in zoverre te vernietigen dat de door het Hof geweigerde verletkosten alsnog worden toegekend (cassatiemiddel 1) en de door het Hof toegepaste verlaging van de uurtarieven wordt teruggedraaid (cassatiemiddel 2) en aldus alsnog een aanvullende vergoeding toe te kennen van € 1.105,50;
- •
gemeente Nuenen te gelasten het door belanghebbenden bij de Hoge Raad betaalde griffierecht ad € 115 te vergoeden;
- •
het college van gemeente Nuenen op grond van art. 1, onder a, Besluit proceskosten bestuursrecht te veroordelen in de kosten van dit geding en de gemeente Nuenen aan te wijzen als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.