Regeling DNA-onderzoek in strafzaken
Artikel 8
Geldend
Geldend vanaf 27-02-2018. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2017
- Bronpublicatie:
12-02-2018, Stcrt. 2018, 10151 (uitgifte: 26-02-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
27-02-2018, terugwerkend tot: 01-01-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-02-2018, Stcrt. 2018, 10151 (uitgifte: 26-02-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Bijzondere onderwerpen
Strafprocesrecht / Voorfase
1.
De opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 2, zevende lid, en 3, tweede en derde lid, van het besluit, dient:
- a.
met goed gevolg de door de Politieacademie verzorgde opleiding ‘Afname celmateriaal van personen ten behoeve van DNA-onderzoek’ te hebben afgelegd, en
- b.
niet betrokken te zijn bij het opsporingsonderzoek in het kader waarvan het celmateriaal wordt afgenomen.
2.
De door de directeur van de inrichting of instelling aangewezen persoon als bedoeld in artikel 3, derde lid, van het besluit, dient met goed gevolg de door het Opleidingsinstituut DJI verzorgde en door de Stichting CEDEO erkende opleiding ‘DNA-afname bij veroordeelden’ te hebben afgelegd.