Het arrest vermeldt zittingsplaats Zwolle, in de aanzegging ingevolge artikel 435, eerste lid, Sv wordt zittingsplaats Leeuwarden vermeld. Leeuwarden is een hoflocatie.
HR, 28-09-2021, nr. 18/05078
ECLI:NL:HR:2021:1275
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-09-2021
- Zaaknummer
18/05078
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1275, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑09‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:861
ECLI:NL:PHR:2021:861, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑06‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1275
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0295
Uitspraak 28‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen valsheid in geschrift, meermalen gepleegd (art. 225.2 Sr) en medeplegen witwassen (art. 420bis.1.b Sr) door bij verkrijging hypotheek gebruik te maken van valse werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten. Redelijke termijn in feitelijke aanleg. Heeft hof nagelaten overschrijding van redelijke termijn in eerste aanleg bij strafoplegging te betrekken? Gelet op wat raadsman ttz. in h.b. heeft aangevoerd over overschrijding van redelijke termijn in e.a., had hof er blijk van moeten geven te hebben onderzocht of sprake is van overschrijding van redelijke termijn in e.a. en zo ja, welk rechtsgevolg hieraan dient te worden verbonden. Nu hof dat heeft nagelaten, is strafoplegging ontoereikend gemotiveerd. Geen cassatie, nu de aan verdachte opgelegde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden meebrengt dat ook als wordt aangenomen dat redelijke termijn in e.a. is overschreden, hof had kunnen volstaan met constatering van die overschrijding. Volgt verwerping. Samenhang met 18/05077 P, 19/00168 P en 19/00231.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/05078
Datum 28 september 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 november 2018, nummer 21-001381-13, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het derde en het vierde cassatiemiddel
3.1
Het derde cassatiemiddel klaagt dat het hof heeft nagelaten de schending van de redelijke termijn in eerste aanleg bij de strafoplegging te betrekken. Het vierde cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2.1
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2018 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Eind-conclusies:
- (...) Niet ontvankelijkheid, enorme overschrijding van de redelijke termijn, feiten uit 2000, vonnis/beslissing uit juli 2012, inhoudelijke behandeling in november 2018.
- Concrete benadeling van de verdediging door het moeten cq mogen horen van getuigen bijna 10 jaren en meer na de feiten.
- Iedere getuige had zichtbaar en hoorbaar moeite met zijn herinnering en de verdediging is daardoor ernstig benadeeld... zo ernstig dat het artikel 6 EVRM raakt en een eerlijk proces heeft aangetast.
- Enige juiste sanctie zou dan ook moeten zijn: Niet ontvankelijk verklaring van het OM.”
3.2.2
De uitspraak van het hof houdt onder meer in:
“Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting van het gerechtshof van 14 november 2018 aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte op grond van overschrijding van de redelijke termijn en/of strijd met artikel 6 van het Europees verdrag inzake de fundamentele vrijheden en de rechten van de mens (EVRM).
Het gerechtshof overweegt hierover het volgende.
Redelijke termijn -
De raadsman heeft niet aangegeven in welke fase(n) van het strafproces tegen de verdachte en in welke mate volgens de raadsman sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Evenmin is door de verdediging aangeduid welk moment in het strafproces als de start van de redelijke termijn dient te worden beschouwd. Waarom hier sprake is van een zodanig uitzonderlijk geval van overschrijding van de redelijke termijn dat dit moet leiden tot de nietontvankelijkheid van het openbaar ministerie, is evenmin gesteld. Aldus voldoet het verweer van de raadsman niet aan de daaraan te stellen eisen.
Naar het oordeel van het gerechtshof is hier in ieder geval geen sprake van een zodanig uitzonderlijk geval van overschrijding van de redelijke termijn dat dit moet leiden tot de nietontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het gerechtshof ziet wel aanleiding om in de strafoplegging rekening te houden met deze overschrijding.
(...)
Oplegging van straf
(...)
Het gerechtshof stelt echter vast dat de zaak in hoger beroep in het algemeen behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld, hetgeen in dit geval inhoudt dat de zaak op 16 juli 2014 behoorde te zijn afgerond. Nu dit niet het geval is, is er gerekend vanaf die datum dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim vier jaren, welke overschrijding grotendeels toe te schrijven is aan het gerechtshof. Van enige andere reden die deze mate van vertraging van de berechting zou verklaren en rechtvaardigen is niet gebleken.
Gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn in de fase van de behandeling van het hoger beroep, ziet het gerechtshof aanleiding de gevangenisstraf voor de duur van drie maanden die het gerechtshof voornemens was op te leggen, op te leggen in de vorm van een voorwaardelijke straf van gelijke duur, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft het gerechtshof ook rekening gehouden met de termijnoverschrijding in de gelijktijdig in hoger beroep aanhangige ontnemingszaak tegen verdachte.”
3.3
Gelet op wat de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd over de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg, had het hof er blijk van moeten geven te hebben onderzocht of sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en zo ja, welk rechtsgevolg hieraan dient te worden verbonden. Nu het hof dat heeft nagelaten, is de strafoplegging ontoereikend gemotiveerd. Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht.Dat leidt echter niet tot cassatie nu de aan de verdachte opgelegde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden meebrengt dat ook als wordt aangenomen dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden, het hof had kunnen volstaan met de constatering van die overschrijding.
3.4
Ook het vierde cassatiemiddel is terecht voorgesteld. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden zal de Hoge Raad volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2021.
Conclusie 29‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen valsheid in geschrift, meermalen gepleegd (art. 225.2 Sr) en medeplegen witwassen (art. 420bis.1.b Sr) door bij verkrijging hypotheek gebruik te maken van valse werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten. Redelijke termijn in feitelijke aanleg. Heeft hof nagelaten overschrijding van redelijke termijn in eerste aanleg bij strafoplegging te betrekken? Gelet op wat raadsman ttz. in h.b. heeft aangevoerd over overschrijding van redelijke termijn in e.a., had hof er blijk van moeten geven te hebben onderzocht of sprake is van overschrijding van redelijke termijn in e.a. en zo ja, welk rechtsgevolg hieraan dient te worden verbonden. Nu hof dat heeft nagelaten, is strafoplegging ontoereikend gemotiveerd. Geen cassatie, nu de aan verdachte opgelegde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden meebrengt dat ook als wordt aangenomen dat redelijke termijn in e.a. is overschreden, hof had kunnen volstaan met constatering van die overschrijding. Volgt verwerping. Samenhang met 18/05077 P, 19/00168 P en 19/00231.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer18/05078
Zitting 29 juni 2021 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij arrest van 28 november 2018 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden1., wegens 1. ‘medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst’; 2. ‘medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst’ en 3. ‘medeplegen van witwassen’ veroordeeld tot 3 maanden gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27 Sr.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 18/05077, 19/00168 en 19/00231. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben vier middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste en het tweede middel behelzen bewijsklachten. Voordat ik deze middelen bespreek, geef ik de bewezenverklaring en de bewijsmiddelen weer.
Bewezenverklaring en bewijsmiddelen
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘1. hij in de periode van 31 oktober 2000 tot en met 9 april 2001 in de gemeenten 's-Hertogenbosch en/of ‘s-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander meermalen telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste geschriften, te weten:
A - arbeidsovereenkomst op naam van [medeverdachte] , gedateerd 31 oktober 2000;
B - arbeidsovereenkomst op naam van [verdachte] , gedateerd 31 oktober 2000;
C - werkgeversverklaring op naam van [medeverdachte] , gedateerd 15 februari 2001;
D - werkgeversverklaring op naam van [verdachte] , gedateerd 15 februari 2001,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst -, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en zijn mededader deze arbeidsovereenkomsten en werkgeversverklaringen door tussenkomst van Makelaardij [H] te Enkhuizen hebben afgegeven en/of overhandigd aan SNS Bank (Overijssel) en aan [L], Advocaten en Notarissen te s-Hertogenbosch en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid
A en B - op die arbeidsovereenkomsten onder meer stond vermeld dat [I] uitzendbureau te 's-Gravenhage de werkgever was van verdachte en zijn mededader en dat de arbeidsovereenkomsten zijn aangegaan voor onbepaalde tijd
C.en D - op die werkgeversverklaringen stond vermeld dat er geen voornemens zijn het dienstverband binnenkort te beëindigen en als datum van indiensttreding 6 november 2000 en als bruto jaarsalaris 34.517,21 gulden en als vakantietoeslag 2.761,38 gulden.
2. hij in de periode van 1 maart 2003 tot 16 april 2003 in de gemeenten 's-Hertogenbosch en/of ‘s-Gravenhage en/of Tilburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander meermalen telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste geschriften, te weten:
E - werkgeversverklaringen op naam van [verdachte] en [medeverdachte] , gedateerd 15 april 2003
F - intentieverklaringen op naam van [verdachte] en [medeverdachte] , gedateerd 15 april 2003;
G - salarisspecificaties op naam van [verdachte] en [medeverdachte] ,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst -, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en zijn mededader deze werkgeversverklaringen en intentieverklaringen en salarisspecificaties door tussenkomst van [betrokkene 11] en/of intermediair [J] , hebben opgestuurd en/of overhandigd aan de ABN-AMRO bank N.V. en [M] Notarissen en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid
E - op die werkgeversverklaringen gedateerd 15 april 2003 waarop is ingevuld of vermeld dat de werkgever [K] niet voornemens is binnenkort het dienstverband van die [verdachte] en [medeverdachte] te beëindigen en “dat [K] de werkgever was”;
F - op die intentieverklaringen onder meer stond vermeld de datum 15 april 2003 en dat [verdachte] en/of [medeverdachte] bij werkgever [K] vanaf 02-03-01 in dienst zijn op basis van een dienstverband voor bepaalde tijd en dat dit contract eindigt op 02-01-04;
G- op die salarisspecificaties is ingevuld en/of vermeld dat die [verdachte] van werkgever [K] een netto loon ontvangt van 1350,- euro en wordt uitbetaald op rekening [006] .
3. hij in de periode van 14 december 2001 tot en met 14 november 2007 te ’s-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal 42.495,64 euro heeft verworven, voorhanden gehad en omgezet, terwijl hij en zijn mededader wisten dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.’
6. Deze bewezenverklaringen steunen op in de aanvulling, inclusief bijlagen, opgenomen bewijsmiddelen. De aanvulling exclusief bijlagen luidt als volgt (met weglating van verwijzingen):
‘Feit 1 -
1 Een schriftelijk stuk, houdende een afrekeningsnota, opgenomen in (…) het proces-verbaal van het onderzoek van de Regiopolitie IJsselland met (…) sluitingsdatum 17 december 2008, welk schriftelijk stuk als bijlage 1A bij deze aanvulling is gevoegd.
2 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een koopakte (..), welk schriftelijk stuk als bijlage 1B bij deze aanvulling is gevoegd.
3 Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte [verdachte] , op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt op 10 juni 2008, door [verbalisant 1] , inspecteur van de politieregio IJsselland, en [verbalisant 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar van de politieregio IJsselland, (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas & vraag van de verbalisanten -
In 2001 heb jij samen met [medeverdachte] het pand [a-straat 1] te [plaats] gekocht. Wat was het (...)bedrag?
als verklaring van de verdachte -
Het klopt dat wij in 2001 dat pand gekocht hebben. (...) Ik denk dat het totale bedrag ongeveer Fl. 570.000,- was.
(...)
Als u zegt dat de totale prijs afgerond Fl. 624.000,- bedroeg dan zal dat wel zo zijn.
(...)
[medeverdachte] en ik hebben een hypotheek genomen bij de SNS Bank.
(...)
Ik ben naar een hypotheekadviseur gegaan. Deze man vertelde mij dat ik een arbeidsovereenkomst, werkgeversverklaring en salarisstrook moest geven. Hij heeft het opgestuurd naar de SNS Bank.
4 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een arbeidsovereenkomst, tussen [medeverdachte] en [betrokkene 15] namens [I] uitzendbureau (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 1C bij deze aanvulling is gevoegd.
5 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een arbeidsovereenkomst, tussen [verdachte] en [betrokkene 15] namens [I] uitzendbureau (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 1D bij deze aanvulling is gevoegd.
6 Twee schriftelijke stukken, houdende afschriften van een werkgeversverklaring betreffende [medeverdachte] (…), welk schriftelijke stukken als bijlage 1E bij deze aanvulling zijn gevoegd.
7 Twee schriftelijke stukken, houdende afschriften van een werkgeversverklaring betreffende [verdachte] (…), welk schriftelijke stukken als bijlage 1F bij deze aanvulling zijn gevoegd.
8 Een proces-verbaal van verhoor van aangifte, op ambtsbelofte opgemaakt op 25 juni 2008, door [verbalisant 1] voornoemd (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 16] -
Ik ben als adviseur veiligheidszaken werkzaam bij de SNS Bank, gevestigd te 's-Hertogenbosch.
Het aanvragen van een hypothecaire lening verloopt als volgt. Je doet een aanvraag bij de bank dan wel tussenpersoon voor een hypothecaire geldlening. Bij deze aanvraag dien je inkomensgegevens te overleggen en gegevens van het onderpand. De aanvraag wordt beoordeeld door de bank. Indien alles conform de voorwaarden van de bank is, met name het inkomen moet voldoende zijn voor de te verstrekken lening, brengt de bank een offerte uit. Indien de offerte wordt geaccepteerd, wordt de lening verstrekt. In de offerte staan de stukken vermeld die de bank wil hebben. Het belangrijkste hierin is dat er stukken worden aangeleverd waaruit blijkt dat er betaald kan worden.
(…)
Om aan te tonen dat aanvragers in staat zijn om aan hun financiële verplichtingen te kunnen voldoen wordt door SNS Bank gevraagd bescheiden/stukken aan te leveren waaruit blijkt dat aanvragers (vast) werk hebben en over een inkomen beschikken. Veelal worden hiervoor aangeleverd arbeidsovereenkomsten, werkgeversverklaringen, salarisstroken, intentieverklaringen en, eventueel, dagafschriften, waaruit blijkt dat er salaris/loon is uitbetaald door de werkgever. Dit zijn dus stukken die dienen als bewijs dat de aanvragers beschikken over (vast) werk en een inkomen en dus in staat zijn hun financiële verplichtingen ten opzichte van de bank te voldoen.
In principe wordt een aanvraag beoordeeld op grond van de aangeleverde stukken en vindt er geen verdere controle van deze stukken plaats. Indien er echter twijfels ontstaan dan worden er bijvoorbeeld aanvullende inkomensgegevens opgevraagd of wordt er wel het een en ander geverifieerd.
Op grond van de door [verdachte] en [medeverdachte] bij hun aanvraag aangeleverde stukken is destijds besloten om een hypothecaire lening te verstrekken. Kennelijk gaven de aangeleverde stukken geen reden om de aanvraag af te wijzen en is hen een hypothecaire lening verstrekt van Fl. 304.000,-. Als zekerheidsstelling werd het recht van hypotheek gevestigd met als onderpand het perceel [a-straat 1] te [plaats] .
(…)
In het dossier kan ik geen aantekening zien waaruit blijkt dat [verdachte] en/of [medeverdachte] gemeld hebben dat zij na 23-1-2001 geen werk meer hadden.
Als destijds bij SNS bank bekend dan wel onderkend was wat volgens u uit uw strafrechtelijk onderzoek is gebleken, dan was de aanvraag voor de hypothecaire lening afgewezen en niet verstrekt. Hoewel de aangeleverde arbeidsovereenkomsten, werkgeversverklaringen en loonafrekeningen anders deden voorkomen beschikten [verdachte] en [medeverdachte] destijds niet over (vast) werk en een inkomen. Dit was reden genoeg geweest om de aanvraag af te wijzen. Ik doe dan ook, namens SNS bank, aangifte van valsheid in geschrifte.
9 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een offerte hypothecaire lening van SNS Bank aan [verdachte] en [medeverdachte] (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 1G bij deze aanvulling is gevoegd.
10 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een hypotheekakte (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 1H bij deze aanvulling is gevoegd.
11 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een afrekening betreffende de aankoop van het pand [a-straat 1] te [plaats] (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 1I bij deze aanvulling is gevoegd.
12 Een proces-verbaal van verhoor getuige, op ambtseed opgemaakt op 21 april 2008, door [verbalisant 3] , brigadier van de politieregio IJsselland, en [verbalisant 4] , brigadier van de politieregio IJsselland (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 15] :
Vanaf 1998 of 1999 ben ik eigenaar geweest van uitzendbureau [I] . Mijn broer en ik werkten er. (...)
De arbeidsovereenkomsten van [medeverdachte] en [verdachte] zijn door mij gemaakt en getekend.
13 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een proces-verbaal (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 1J bij deze aanvulling is gevoegd.
14 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een verzamelloonstaat (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 1K bij deze aanvulling is gevoegd.
15 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een uittreksel uit het handelsregister (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 1L bij deze aanvulling is gevoegd.
16 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een proces-verbaal ontvangst stukken UWV (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 1M bij deze aanvulling is gevoegd.
17 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een brief van het UWV uit 2007 met bijlagen (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 1N bij deze aanvulling is gevoegd.
18 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een brief van het UWV met bijlage (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 1O bij deze aanvulling is gevoegd (noot: het gerechtshof constateert dat de bijlage met arbeidsverleden teruggaat tot 1998 in tegenstelling tot wat de begeleidende brief doet vermoeden).
Bewijsoverweging: uit deze stukken van het UWV in combinatie met andere bewijsmiddelen leidt het gerechtshof af dat geen sprake is geweest van daadwerkelijke dienstverbanden, maar dat slechts rond de datum van het opstellen van de arbeidsovereenkomsten/aanvraag hypothecaire lening [verdachte] en [medeverdachte] als werknemer zijn geregistreerd. Zo eindigt de registratie van arbeidsverleden bij [I] uitzendbureau op 23 februari 2001, de datum waarop door SNS Bank een hypotheek is geoffreerd.
19 Een proces-verbaal van verhoor getuige, op ambtseed opgemaakt op 9 april 2008, door [verbalisant 5] , inspecteur van de politieregio IJsselland, en [verbalisant 6] , buitengewoon opsporingsambtenaar van de politieregio IJsselland (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas van de verbalisanten:
Op 9 april 2008 hoorden wij [betrokkene 17] , geboren op [geboortedatum] 1982.
als verklaring van [betrokkene 17] :
Ik heb zes jaren, van mijn dertiende tot mijn negentiende jaar, verkering gehad met [verdachte] .
als relaas van de verbalisanten:
Ik toon je nu een foto, nummer 2 (…). Herken je die persoon?
als verklaring van [betrokkene 17] :
Dat is [verdachte] . (...) Ik wist niet eens dat hij [verdachte] heette, dat is volgens mij de naam van zijn moeder. Zijn vader heette [betrokkene 18] .
(...)
In die tijd dat wij een relatie hadden had hij geen werk.
Feit 2 -
20 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een brief van [M] Notarissen (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 2B bij deze aanvulling is gevoegd.
21 Een proces-verbaal van bevindingen, op ambtseed opgemaakt op 25 juni 2008, door [verbalisant 5] voornoemd (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas van de verbalisant:
Op 24 juni 2008 werd door mij als getuige gehoord [betrokkene 11] , die als volgt verklaarde.
Ik ben als financieel adviseur / erkend hypotheekadviseur werkzaam bij [J] B.V. in Den Bosch. (...)
Ik ben op huisbezoek gegaan bij [verdachte] en [medeverdachte] op het adres [a-straat 1] te [plaats] . (...) Het gesprek ging over een verbouwing waar men € 40.000,- voor nodig had. Ik heb gevraagd naar het eigendomsbewijs van de woning [a-straat 1] te [plaats] , maar dit had men niet voorhanden. Wel had men een hypotheekakte van de SNS bank die men aan mij overhandigde. (...)
Uit het bij ons op kantoor bijgehouden dossier blijkt dat de hypotheekaanvraag op 2 april 2003 verzonden is naar de ABN AMRO bank. Het huisbezoek moet in de week daaraan voorafgaand zijn geweest. Later ben ik nog een keer op huisbezoek geweest. Dit was nadat wij de offerte van de ABN AMRO bank binnen hadden gekregen. Het is dan gebruikelijk dat deze met de cliënt wordt doorgesproken. Ik heb toen weer met [verdachte] en [medeverdachte] gesproken. Ze hebben ook beiden moeten tekenen voor de hypotheekofferte.
Uit het bij ons op kantoor bijgehouden dossier kan ik zien dat wij de documenten die nodig zijn voor de hypotheek, zoals werkgeversverklaringen, salarisstroken, intentieverklaringen, op 25 april 2003 hebben verzonden naar de ABN AMRO bank. In de periode tussen 2 april 2003 en 25 april 2003 moeten de hierboven genoemde documenten dus op ons kantoor zijn ontvangen. Op 1 juli 2003 is de hypotheekakte gepasseerd bij de notaris.
Door [betrokkene 11] werden mij onderstaande kopieën uit het beschikbare dossier overhandigd:
* arbeidsovereenkomst voor een jaar werkgever [K] voor [medeverdachte] ;
* arbeidsovereenkomst voor een jaar werkgever [K] voor [verdachte] ;
* werkgeversverklaringen [K] voor [verdachte] en [medeverdachte] ;
* intentieverklaringen vast dienstverband [K] voor [verdachte] en [medeverdachte] ;
* salarisoverzichten maart 2003 van [K] [verdachte] en [medeverdachte] .
Uit het afrekenoverzicht van [M] Notarissen van 30 juni 2003 blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte] door het accepteren van deze hypotheek bij de ABN AMRO bank en het aflossen van hun oude hypotheek een bedrag ontvangen van € 42.495,64.
22 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een werkgeversverklaring (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 2C bij deze aanvulling is gevoegd.
23 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een werkgeversverklaring (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 2D bij deze aanvulling is gevoegd.
24 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een intentieverklaring (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 2E bij deze aanvulling is gevoegd.
25 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een intentieverklaring (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 2F bij deze aanvulling is gevoegd.
26 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een salarisspecificatie (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 2G bij deze aanvulling is gevoegd.
27 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een salarisspecificatie (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 2H bij deze aanvulling is gevoegd.
28 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een arbeidsovereenkomst (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 2I bij deze aanvulling is gevoegd.
29 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een arbeidsovereenkomst (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 2J bij deze aanvulling is gevoegd.
30 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een aanvraag woninghypotheek (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 2K bij deze aanvulling is gevoegd.
31 De bewijsmiddelen 16 t/m 18, zoals hierboven opgenomen.
32 Een proces-verbaal, op ambtseed opgemaakt op 29 november 2007, door [verbalisant 3] voornoemd (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas van de verbalisant:
Uit bij de Belastingdienst opgevraagde en verstrekte gegevens bleek dat geen inkomensgegevens aanwezig waren van [medeverdachte] over de jaren 2003 tot en met 2005 en van [verdachte] over de jaren 2003 tot en met 2006.
33 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van informatie FIOD ECD (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 2L bij deze aanvulling is gevoegd.
34 Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte [betrokkene 19] , op ambtseed opgemaakt op 12 maart 2008, door [verbalisant 7] , brigadier van de politieregio IJsselland, en [verbalisant 1] voornoemd (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 19] :
Het bedrijf [K] is in 2003 opgericht en heeft één of twee jaar bestaan. Het bedrijf is failliet gegaan. (...)
Er zijn maximaal drie mensen in dienst geweest bij [K] . (...)
Ik werkte alleen in het bedrijf en ik deed alle werkzaamheden. (...)
Het aanmelden van personeel bij UWV en de belastingdienst, dat deed ik. (...)
als vraag van de verbalisanten:
Als u bedragen opschrijft, tot hoeveel cijfers achter de komma schrijft u dan?
als verklaring van [betrokkene 19] :
Ik schrijf altijd tot twee cijfers achter de komma. (...)
als relaas en vraag van de verbalisanten:
PL0490-226b-359-005 (gerechtshof: bedoeld is 024 in plaats van 005) en 006 (gerechtshof: bedoeld is 027 in plaats van 006)
Wij tonen u nu kopieën van twee intentieverklaringen (het gerechtshof begrijpt: betrekking hebbende op [medeverdachte] en [verdachte] ). Wat kunt u hierover zeggen?
als verklaring van [betrokkene 19] :
Ik weet niet wat een intentieverklaring is. Dit zegt mij niets. (...)
Het handschrift is niet van mij. (...)
Zoals de datering is gedaan, zal ik zelf niet op die manier hebben gedaan. De tijdstippen van indiensttreding en datering liggen te ver uit elkaar. Een paar weken zou nog wel kunnen, maar dit niet. Iemand die in de maanden januari, februari en maart bij mij werkt zou niet een dergelijke intentieverklaring van mij krijgen, die op 15 april is ondertekend. Met de intentieverklaring zoals omschreven op het formulier wordt volgens mij bedoeld dat iemand van 2 januari 2003 tot 2 januari 2004 bij [K] heeft gewerkt. Hiermee wordt bedoeld dat iemand het hele jaar bij [K] daadwerkelijk in 2003 heeft gewerkt. Dit houdt in dat hij dan ook voor het hele jaar bij het UWV en de belastingdienst wordt aangemeld. (…)
De ondertekening is van mij. Het geschrevene daarboven is niet van mij.
als relaas en vraag van de verbalisanten:
PL0490-226b-359-007 (gerechtshof: bedoeld is 025 in plaats van 007)
Wij tonen u nu een kopie van een salarisspecificatie (het gerechtshof begrijpt: betrekking hebbende op [medeverdachte] ). Wat kunt u hierover zeggen?
als verklaring van [betrokkene 19] :
Dit betreft een loonstrook van [K] . Althans, het lijkt er op. (...)
Het betreft de maand maart 2003. (...)
Betaald op rekeningnummer [004] : Op dat nummer kan het loon betaald worden. Het kan ook contant. Op dit afschrift is het gestort, anders had er "contant" op gestaan. (...)
als relaas en vraag van de verbalisanten:
PL0490-226b-359-023
Wij tonen u nu een volledig ingevulde werkgeversverklaring op naam van [medeverdachte] . Wat kunt u hierover zeggen?
als verklaring van [betrokkene 19] :
De jongen ken ik. Die heeft een tijdje bij mij gewerkt. (...)
De papieren zijn bij ons weggehaald. Deze formulieren lagen blanco en met stempel voorzien bij ons klaar. De ondertekening is wel van mij, maar zoals het formulier is ingevuld zou ik het zelf niet gedaan hebben. (...)
Een werkgeversverklaring werd door mijzelf ingevuld. Dit formulier is door een ander ingevuld. Ik herken het schrift op het formulier niet. (...)
Hij (het gerechtshof begrijpt: [medeverdachte] ) heeft hooguit een maand gewerkt.
als relaas en vraag van de verbalisanten:
PL0490-226b-359-026
Wij tonen u nu een werkgeversverklaring op naam van [verdachte] . Wat kunt u hierover zeggen?
als verklaring van [betrokkene 19] :
Hierover kan ik hetzelfde verklaren. Deze persoon is volgens mij een broer van de ander (het gerechtshof begrijpt: [medeverdachte] ). [verdachte] heeft hooguit vier weken gewerkt.
Dit formulier is niet door mij ingevuld, maar door een ander. (...)
als relaas en vraag van de verbalisanten:
PL0490-226b-359-028
Wij tonen u nu een kopie van een salarisspecificatie op naam van [verdachte] . Wat kunt u hierover zeggen?
als verklaring van [betrokkene 19] :
Dit is hetzelfde als [medeverdachte] . Hij (het gerechtshof begrijpt: [verdachte] ) heeft een bedrag ontvangen op zijn rekening nummer. De betaling geschiedde via de bankrekening van mijn bedrijf. (...)
De intentieverklaringen waarover is gesproken zijn niet van mij. Mijn handtekening staat er wel onder, maar de rest is niet van mij. Dit geldt ook voor de werkgeversverklaringen.
35 Een proces-verbaal, op ambtsbelofte opgemaakt op 28 december 2007 door [verbalisant 1] voornoemd (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas van de verbalisant:
Betreft: ontvangst dagafschriften rekening [004] [medeverdachte] Postbank (...)
Uit de verstrekte dagafschriften bleek dat deze de periode van 16 september 2003 tot en met 21 september 2007 omvatten (...), dat het eerste dagafschrift van deze rekening gedateerd was op 19 september 2003, dat het vorig saldo € 0,- betrof en dat op geen van de dagafschriften, ook niet in de maand maart 2003, een bijschrijving heeft plaatsgevonden welke te herleiden is naar het bedrijf [K] .
36 Een negentiental schriftelijke stukken, telkens houdende een afschrift van een bankafschrift (…), welke schriftelijke stukken als bijlage 2M bij deze aanvulling zijn gevoegd.
37 Een schriftelijk stuk, houdende een afschrift van een proces-verbaal (…), welk schriftelijk stuk als bijlage 2N bij deze aanvulling is gevoegd.
38 Een tweetal schriftelijke stukken, telkens houdende een afschrift van een bankafschrift (…), welke schriftelijke stukken als bijlage 2O bij deze aanvulling zijn gevoegd.
39 Een proces-verbaal van verhoor van getuige, op ambtseed opgemaakt op 7 maart 2008, door [verbalisant 2] voornoemd (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas van de verbalisant:
Op 22 februari 2008 heb ik telefonisch [betrokkene 20] , de vader van [betrokkene 21] , als getuige gehoord. Hij verklaarde dat rekeningnummer [006] toebehoorde aan zijn dochter, geboren in 1992. (...)
De getuige verklaarde:
De rekening is op 11 maart 2003 geopend en is op 21 november 2007 opgezegd. (...)
Er werden klein bedragjes op gestort, hooguit een paar honderd euro. (...)
V: Volgens onze gegevens is er omstreeks 31 maart 2003 een bedrag van € 1350,- overgemaakt naar deze rekening door het bedrijf [K] . Wat kunt u hierover vertellen?
A: Toen we de rekening net hadden geopend gebeurden er dingen die niet klopten. (...)
Dertienhonderdvijftig euro lijkt me wel een erg groot bedrag. Volgens mij betrof het alleen kleine bedragen.
40 Een proces-verbaal, op ambtsbelofte opgemaakt op 8 april 2008 door [verbalisant 1] voornoemd (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas van de verbalisant:
Betreft: ontvangst dagafschriften rekening [003] Postbank (...)
Uit de verstrekte dagafschriften bleek dat deze de periode van 16 juli 2003 tot en met 14 november 2007 omvatten (...), dat er in 2003 op geen van de dagafschriften een bijschrijving heeft plaatsgevonden welke te herleiden is naar het bedrijf [K] (...) en dat de eerste mutatie op deze rekening op 2 juli 2003 een bijschrijving bedroeg ter grootte van € 42.295,64, met als omschrijving "Spoedopdracht [001] [verdachte] ".
Rekening [001] betreft een privé-rekening van de SNS bank welke op naam stond van [verdachte] en [medeverdachte] , beiden woonachtig [a-straat 1] te [plaats] .
41 Honderdnegenentwintig schriftelijke stukken, telkens houdende een afschrift van een bankafschrift (…), welke schriftelijke stukken als bijlage 2P bij deze aanvulling zijn gevoegd.
42 Een tweetal schriftelijke stukken, telkens houdende een afschrift van een salarisspecificatie (…), welke schriftelijke stukken als bijlage 2Q bij deze aanvulling zijn gevoegd.
Feit 3 -
43 De bewijsmiddelen 1 t/m 42, zoals hierboven opgenomen.
44 Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte [verdachte] , op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt op 12 juni 2008, door [verbalisant 1] voornoemd en [verbalisant 2] voornoemd (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas & vraag van de verbalisanten -
In 2001 heb jij samen met [medeverdachte] het perceel [a-straat 1] te [plaats] gekocht. Wat kun jij hierover zeggen?
als verklaring van de verdachte:
Ik ben in 2006 begonnen te verbouwen. (...)
Ik denk dat ik tot nu toe in totaal zo'n 65.000 euro heb betaald voor deze verbouwing. (...)
Ik betaalde altijd contant van mijn spaargeld. Ik betaal ook wel eens via de bank. Ik stort het geld dan contant op de Postbankrekening en dan wordt de rekening betaald. (...)
Met mijn spaargeld bedoel ik het geld van de hypotheek van de ABN-AMRO (...)
als relaas & vraag van de verbalisanten -
Uit het onderzoek is gebleken dat het bedrijf [D] te Gemert voor in totaal € 16.344,- aan kozijnen en dergelijke heeft geleverd. (...)
als verklaring van de verdachte:
Dit geld is inderdaad contant betaald. [medeverdachte] heeft dit geregeld. (...) [medeverdachte] kreeg het geld van mij. Ik beheer het geld van [medeverdachte] en mij.
als relaas & vraag van de verbalisanten -
Uit het onderzoek is gebleken dat het bedrijf [C] te [plaats] voor ongeveer € 20.000,- aan bouwmaterialen heeft geleverd. (...)
als verklaring van de verdachte:
[C] is een bouwbedrijf in [plaats] . (...) Als wij iets nodig hadden dan gingen wij naar [C] toe, betaalden hem contant of stortten het geld op de rekening. (...) Ik haalde daar bakstenen, dakpannen en dat soort dingen. (...)
De kleinere bedragen werden contant betaald. Dit werd altijd door mij of [medeverdachte] geregeld. (...)
45 Een elftal schriftelijke stukken, telkens houdende een afschrift van een bevestiging van de ontvangst van een betaling (…), welke schriftelijke stukken als bijlage 2P bij deze aanvulling zijn gevoegd.
46 Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte [medeverdachte] , op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt op 10 juni 2008, door [verbalisant 8] , hoofdagent van de politieregio IJsselland, en [verbalisant 4] voornoemd (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas en vraag van de verbalisanten:
Uit onderzoek blijkt dat jullie de volgende contante uitgaven hebben gedaan.
[D] te Gemert € 16.344,-
[C] te [plaats] € 23.950,- (...)
Hoe ben je aan het geld gekomen om deze uitgaven te kunnen doen?
als verklaring van de verdachte:
We (het gerechtshof begrijpt: [medeverdachte] en [verdachte] ) hebben daarvoor de tweede hypotheek gebruikt (het gerechtshof begrijpt: de hypotheek van ABN-AMRO).’
Het eerste middel
7. Het eerste middel behelst de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet (zonder meer) kan volgen dat de verdachte en de medeverdachte destijds niet over (vast) werk en een inkomen beschikten en dat de verdachte opzet heeft gehad op het tenlastegelegde gebruik maken van valse geschriften en witwassen. De verwerping van een gevoerd verweer en/of de bewezenverklaringen zou(den) daardoor onvoldoende met redenen zijn omkleed.
8. Het hof heeft onder 1 bewezenverklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander in de periode van 31 oktober 2000 tot en met 9 april 2001 telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste geschriften, te weten arbeidsovereenkomsten op naam van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gedateerd 31 oktober 2000 en werkgeversverklaringen op beider naam gedateerd 15 februari 2001. De valsheid bestond erin dat op de arbeidsovereenkomsten vermeld stond dat [I] uitzendbureau de werkgever was van de verdachte en de medeverdachte en dat de arbeidsovereenkomsten zijn aangegaan voor onbepaalde tijd. De valsheid bestond er voorts in dat op de werkgeversverklaringen vermeld stond dat er geen voornemens waren het dienstverband binnenkort te beëindigen, dat 6 november 2000 de datum van indiensttreding was, alsmede dat het bruto jaarsalaris fl. 34.517,21 en de vakantietoeslag fl. 2.761,38 was.
9. Dat de arbeidsovereenkomst en de werkgeversverklaring op naam van de verdachte vals waren heeft het hof in het bijzonder kunnen afleiden uit de verklaring van [betrokkene 17] (bewijsmiddel 19). Deze getuige, geboren op [geboortedatum] 1982, verklaart dat zij van haar dertiende tot haar negentiende2., en derhalve in de bewezenverklaarde periode, verkering heeft gehad met de verdachte, en dat deze in die tijd geen werk had.
10. Het hof heeft voorts een proces-verbaal ontvangst stukken UWV naar aanleiding van een vordering ex art. 126nd Sv alsmede afschriften van brieven van het UWV met bijlagen tot het bewijs gebezigd (bewijsmiddelen 16, 17 en 18 met bijlagen 1M, 1N en 1O). Het proces-verbaal houdt in dat de verdachte ‘bij de UWV staat geregistreerd over de jaren 1998 tot en met 2005’ en dat op zijn naam ‘162 werkdagen en 2 werkgevers bij het UWV geregistreerd’ staan over deze jaren. Uit bijlage 1N blijkt dat van 6 november 2000 tot en met 23 februari 2001 [betrokkene 15] als werkgever geregistreerd staat. [betrokkene 15] heeft verklaard dat hij vanaf 1998 of 1999 eigenaar is geweest van uitzendbureau [I] en dat de arbeidsovereenkomsten van de verdachte en de medeverdachte door hem zijn ‘gemaakt en getekend’ (bewijsmiddel 12). Het hof leidt uit de stukken van het UWV in combinatie met andere bewijsmiddelen af dat geen sprake is geweest van daadwerkelijke dienstverbanden, maar dat de verdachte en de medeverdachte slechts rond de datum van het opstellen van de arbeidsovereenkomsten en de aanvraag van de hypothecaire geldlening als werknemer zijn geregistreerd. Daarbij wijst het hof erop dat de registratie van arbeidsverleden bij [I] eindigt op de datum waarop door SNS Bank een hypotheek is geoffreerd.
11. In cassatie kan niet worden onderzocht of de door de feitenrechter vastgestelde feiten en omstandigheden juist zijn. Dat geldt ook voor conclusies van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die (in de bewijsmiddelen) zijn vastgesteld. Dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht.3.Mede in het licht van de verklaring van [betrokkene 17] komt het mij voor dat het hof ook uit de stukken van het UWV, in combinatie met de andere bewijsmiddelen, heeft kunnen afleiden dat niet alleen de arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring op naam van de verdachte maar ook de arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring op naam van de medeverdachte vals waren.
12. De stellers van het middel klagen ook dat het hof ten onrechte een aangifte van de SNS Bank voor het bewijs heeft gebruikt (bewijsmiddel 8). Dit bewijsmiddel zou slechts door verbalisanten getrokken conclusies bevatten, te weten dat uit het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat de verdachte en de medeverdachte destijds niet over vast werk en een inkomen beschikten.
13. Uit de bewijsconstructie in zijn geheel beschouwd kan worden afgeleid dat het hof de aangifte van ( [betrokkene 16] namens) de SNS Bank niet redengevend heeft geacht voor het bewijs van de valsheid van de in de bewezenverklaring genoemde stukken maar voor het bewijs van het gebruik maken van deze stukken. Dat deze aangifte – niet voor het bewijs toegelaten – conclusies van verbalisanten zou bevatten, wordt door de stellers van het middel niet nader onderbouwd, en kan uit de inhoud van de aangifte naar het mij voorkomt niet worden afgeleid. [betrokkene 16] verklaart slechts dat de SNS Bank de aanvraag zou hebben afgewezen als destijds bekend was geweest wat volgens verbalisanten uit het strafrechtelijk onderzoek is gebleken.
14. De stellers van het middel voeren voorts aan dat door en namens de verdachte het verweer is gevoerd dat hij geen wetenschap heeft gehad van de omstandigheid dat de geschriften vals zouden zijn. En dat daartoe is aangevoerd dat de verdachte wel heeft gewerkt, dat de stukken door de in de overeenkomsten genoemde werkgever zijn opgesteld en getekend en aan hem verstrekt, dat professionele partijen zoals de notaris en bancaire medewerker akkoord zijn gegaan met de stukken, die niet door de verdachte zelf zijn opgesteld, en dat de verdachte destijds 18 jaar was en niet van de hoed en de rand wist met betrekking tot hypotheekaanvragen.
15. Deze omstandigheden staan er evenwel niet aan in de weg dat het hof uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat de verdachte opzet had op de valsheid van de in de bewezenverklaring vermelde geschriften. Die valsheid bestond erin dat in de geschriften melding wordt gemaakt van arbeidsverhoudingen die in werkelijkheid niet bestonden. En het hof heeft uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte daarvan op de hoogte was. Ik neem daarbij in aanmerking dat de verdachte heeft verklaard dat hij in 2001 samen met de medeverdachte een pand heeft gekocht voor afgerond fl. 624.000, dat hij en de medeverdachte daarvoor een hypotheek hebben genomen bij de SNS Bank en dat hij naar een hypotheekadviseur is gegaan die hem heeft verteld dat hij een arbeidsovereenkomst, een werkgeversverklaring en een salarisstrook moest geven, die deze vervolgens heeft opgestuurd naar de SNS Bank (bewijsmiddel 3).
16. Al met al heeft het hof de bewezenverklaring onder 1 uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden. In die bewijsmiddelen ligt voorts besloten dat en waarom het hof het verweer dat de verdachte niet met het vereiste opzet heeft gehandeld heeft verworpen. Ik merk daarbij nog op dat de stellers van het middel het gevoerde verweer niet aanmerken als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.
17. Het hof heeft onder 2 bewezenverklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander in de periode van 1 maart 2003 tot 16 april 2003 telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste geschriften, te weten werkgeversverklaringen op naam van de verdachte en de medeverdachte gedateerd 15 april 2003, intentieverklaringen op beider naam die op dezelfde datum gedateerd zijn en salarisspecificaties op beider naam. De valsheid bestond erin dat op de werkgeversverklaringen vermeld stond dat de werkgever [K] niet voornemens was het dienstverband binnenkort te beëindigen en dat [K] de werkgever was, dat op de intentieverklaringen vermeld stond dat de verdachte en/of de medeverdachte bij [K] in dienst waren vanaf 2 maart 2001 (BFK: dat moet zijn 2 januari 2003)4.op basis van een dienstverband voor bepaalde tijd en dat dit contract eindigde op 2 januari 2004, en dat op de salarisspecificaties was vermeld dat de verdachte van [K] een netto loon ontving van € 1350,-, uitbetaald op rekening [006] .
18. Het hof noemt onder de bewijsmiddelen bij feit 2 de stukken van het UWV die ook bij feit 1 tot het bewijs zijn gebezigd (bewijsmiddel 31). Zoals hiervoor onder randnummer 10 genoemd houdt het proces-verbaal ontvangst stukken UWV naar aanleiding van een vordering ex art. 126nd Sv in dat de verdachte ‘bij de UWV staat geregistreerd over de jaren 1998 tot en met 2005’ en dat op zijn naam ‘162 werkdagen en 2 werkgevers bij het UWV geregistreerd’ staan over deze jaren. Uit bijlage 1N blijkt dat van 2 januari 2003 tot en met 25 maart 2003 [betrokkene 19] als werkgever geregistreerd staat.5.Bij de Belastingdienst zijn evenwel geen inkomensgegevens over het jaar 2003 bekend van de verdachte en de medeverdachte (bewijsmiddel 32). [betrokkene 19] , die bij [K] werkzaam was en daar ‘alle werkzaamheden’ deed, verklaart onder meer dat de verdachte en de medeverdachte hooguit een maand bij [K] gewerkt hebben, en dat de intentieverklaringen en de werkgeversverklaringen niet van hem zijn, alleen de ondertekening (bewijsmiddel 34). Uit de dagafschriften van de rekening die de medeverdachte in de salarisspecificatie vermeldt (bijlage 2G, rekeningnummer [004] ) blijkt niet dat een bijschrijving heeft plaatsgevonden die naar [K] te herleiden is (bewijsmiddel 35). Uit een verklaring van [betrokkene 20] kan worden afgeleid dat het rekeningnummer dat de verdachte in de salarisspecificatie heeft opgegeven (bijlage 2H, rekeningnummer [006] ) niet op naam van de verdachte is gesteld maar op naam van de dochter van [betrokkene 20] . Uit die verklaring kan voorts worden afgeleid dat op die rekening in 2003 niet een bedrag ter grootte van het gestelde salaris door [K] is gestort (bewijsmiddel 39). Uit een onderzoek naar de dagafschriften van een Postbankrekening waarvan één cijfer met dat van de door de verdachte in de salarisspecificatie opgegeven rekening verschilt, blijkt dat daarop in 2003 geen bijschrijving heeft plaatsgevonden die tot [K] te herleiden is (bewijsmiddel 40, bijlage 2P). Het hof heeft kennelijk uit deze stukken afgeleid en ook kunnen afleiden dat geen sprake is geweest van een daadwerkelijk dienstverband, en dat de werkgeversverklaringen, de intentieverklaringen en de salarisspecificaties op naam van de verdachte en de medeverdachte vals waren.
19. Voor zover de stellers van het middel er ook in verband met de bewezenverklaring onder 2 op hebben willen wijzen dat in feitelijke aanleg het verweer is gevoerd dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de omstandigheid dat de geschriften vals zouden zijn, geldt eveneens dat de gestelde omstandigheden er niet aan in de weg staan dat het hof uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat de verdachte opzet had op de valsheid van de in de bewezenverklaring vermelde geschriften. In verband met de verwijzing naar de leeftijd en onervarenheid van de verdachte wijs ik erop dat de verdachte ten tijde van de onder 2 tenlastegelegde feiten 21 jaar oud was, en dat het hof heeft kunnen aannemen dat de verdachte na de eerdere aanvraag en verlening van een hypotheek inmiddels van de hoed en de rand wist.
20. Al met al heeft het hof ook de bewezenverklaring onder 2 uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden. In die bewijsmiddelen ligt voorts besloten dat en waarom het hof het verweer dat de verdachte niet met het vereiste opzet heeft gehandeld heeft verworpen. Ik merk daarbij nog op dat de stellers van het middel het gevoerde verweer ook met betrekking tot de bewezenverklaring onder 2 niet aanmerken als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.
21. Het middel faalt.
22. Het tweede middel behelst de klacht dat uit het arrest en de bewijsmiddelen niet (zonder meer) kan volgen op welk bedrag of welke bedragen het onder 3 bewezenverklaarde ziet.
23. Het hof heeft onder 3 bewezenverklaard dat de verdachte in de periode van 14 december 2001 tot en met 14 november 2007 tezamen en in vereniging met een ander een geldbedrag van € 42.495,64 heeft verworven, voorhanden gehad en omgezet, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat dit (on)middellijk afkomstig was uit enig misdrijf. In de bewijsmiddelen die op feit 3 betrekking hebben zijn de bewijsmiddelen 1 t/m 42, die bij de feiten 1 en 2 zijn opgenomen, overgenomen (bewijsmiddel 43). Daartoe behoort ook bewijsmiddel 21, een proces-verbaal opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] , waarin hij relateert dat uit het afrekenoverzicht van [M] Notarissen van 30 juni 2003 blijkt dat de verdachte en de medeverdachte door het accepteren van de hypotheek bij de ABN-AMRO bank en het aflossen van hun oude hypotheek een bedrag ontvangen van € 42.495,64. Bewijsmiddel 20 betreft dit afrekenoverzicht, welk stuk als bijlage 2B bij de aanvulling is gevoegd. Bewijsmiddel 41, met bijlage 2P, betreft voorts onder meer een dagafschrift van rekening [003] op naam van de verdachte, waaruit blijkt dat dit bedrag op 2 juli 2003 op deze rekening is bijgeschreven, afkomstig van [M] Notarissen.6.Dat is kennelijk het bedrag waarop de bewezenverklaring van feit 3 ziet.
24. De stellers van het middel wijzen in de context van het tweede middel op de motivering waarmee het hof de door de advocaat-generaal gevorderde verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 42.495,64 heeft afgewezen: ‘Weliswaar hebben de verdachte en zijn medeverdachte door misdrijf de beschikking gekregen over een bepaald geldbedrag, maar niet is duidelijk op welk voorwerp (in de zin van het Wetboek van Strafrecht) de verbeurdverklaring betrekking zou moeten hebben.’ Het oordeel van het hof dat niet duidelijk is op welk voorwerp de verbeurdverklaring ziet, zou in strijd zijn met de bewezenverklaring.
25. Met de stellers van het middel kunnen vraagtekens worden geplaatst bij de motivering waarmee het hof de gevorderde verbeurdverklaring heeft afgewezen. Die motivering maakt de bewezenverklaring van feit 3 en de bewijsconstructie evenwel niet onbegrijpelijk. Het bewezenverklaarde bedrag is één op één te herleiden tot het bedrag dat op 2 juli 2003 op een rekening op naam van de verdachte is bijgeschreven en afkomstig was van [M] Notarissen. Uit de dagafschriften van deze rekening die in bijlage 2P bij bewijsmiddel 41 zijn opgenomen volgt dat daarna op 7 juli € 5,- is afgeschreven voor administratiekosten en dat vrijwel het gehele restant van het bedrag, namelijk € 42.490,- in delen is opgenomen tussen 21 juli 2003 en 30 juli 2003. De verdachte heeft verklaard dat hij de kosten van de verbouwing van het pand [a-straat 1] te [plaats] in 2006 contant betaalde van zijn spaargeld, en dat hij met zijn spaargeld het geld van de hypotheek van de ABN-AMRO bedoelde (bewijsmiddel 44). Ook de medeverdachte heeft over de contante uitgaven in verband met de verbouwing verklaard dat hij en de verdachte daarvoor ‘de tweede hypotheek’ hebben gebruikt (bewijsmiddel 46). Die contante uitgaven bestonden uit een bedrag van € 16.344 ( [D] ) en € 23.950,- ( [C] ). In de bewijsconstructie ligt daarmee besloten dat het van [M] Notarissen verkregen bedrag eerst is opgenomen, en dat het leeuwendeel van dat bedrag vervolgens is besteed aan de verbouwing. Daaruit volgt dat van ‘omzetten’ van het in de bewezenverklaring vermelde geldbedrag sprake is.
26. Het tweede middel faalt.
27. Het derde middel klaagt dat het hof heeft nagelaten de schending van de redelijke termijn in eerste aanleg bij de strafoplegging te betrekken.
28. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2018 blijkt dat de raadsman van de verdachte het woord tot verdediging heeft gevoerd aan de hand van een overgelegde pleitnota. Deze houdt onder meer in:
‘- Primair: Niet ontvankelijkheid, enorme overschrijding van de redelijke termijn, feiten uit 2000, vonnis/beslissing uit juli 2012, inhoudelijke behandeling in november 2018.
- Concrete benadeling van de verdediging door het moeten cq mogen horen van getuigen bijna 10 jaren en meer na de feiten.
- Iedere getuige had zichtbaar en hoorbaar moeite met zijn herinnering en de verdediging is daardoor ernstig benadeeld...zo ernstig dat het artikel 6 EVRM raakt en een eerlijk proces heeft aangetast.
- Enige juiste sanctie zou dan ook moeten zijn: Niet ontvankelijk verklaring van het OM.’
29. Het hof heeft in het bestreden arrest onder meer het volgende overwogen:
‘Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting van het gerechtshof van 14 november 2018 aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte op grond van overschrijding van de redelijke termijn en/of strijd met artikel 6 van het Europees verdrag inzake de fundamentele vrijheden en de rechten van de mens (EVRM).
Het gerechtshof overweegt hierover het volgende.
Redelijke termijn -
De raadsman heeft niet aangegeven in welke fase(n) van het strafproces tegen de verdachte en in welke mate volgens de raadsman sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Evenmin is door de verdediging aangeduid welk moment in het strafproces als de start van de redelijke termijn dient te worden beschouwd. Waarom hier sprake is van een zodanig uitzonderlijk geval van overschrijding van de redelijke termijn dat dit moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, is evenmin gesteld. Aldus voldoet het verweer van de raadsman niet aan de daaraan te stellen eisen.
Naar het oordeel van het gerechtshof is hier in ieder geval geen sprake van een zodanig uitzonderlijk geval van overschrijding van de redelijke termijn dat dit moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het gerechtshof ziet wel aanleiding om in de strafoplegging rekening te houden met deze overschrijding.
6 EVRM -
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdediging concreet is benadeeld doordat getuigen eerst in een zeer laat stadium (bijna tien jaren en meer nadien) zijn gehoord, dat iedere getuige zichtbaar en hoorbaar moeite had met zijn herinnering en dat deze gang van zaken een aantasting is van het recht op een eerlijk proces. Ook dit verweer voldoet naar het oordeel van het gerechtshof niet aan de daaraan te stellen eisen, wegens gebrek aan enige (nadere) onderbouwing. Allereerst is de verdachte in een eerder stadium met de verdenkingen tegen hem geconfronteerd. De verdediging heeft middelen getuigen in een eerder stadium dan in hoger beroep te horen.
Dat het geheugen van getuigen na verloop van tijd minder betrouwbaar wordt of dat het moeilijker is om getuigen te vinden, speelt in bijna elke strafzaak. Dat maakt niet dat geen sprake meer is van een eerlijk proces. De rechter kan bij de waardering van de bewijsmiddelen met deze omstandigheden rekening houden.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het verweer van de raadsman met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.’
(…)
Oplegging van straf
(…)
Het gerechtshof stelt echter vast dat de zaak in hoger beroep in het algemeen behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld, hetgeen in dit geval inhoudt dat de zaak op 16 juli 2014 behoorde te zijn afgerond. Nu dit niet het geval is, is er gerekend vanaf die datum dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim vier jaren, welke overschrijding grotendeels toe te schrijven is aan het gerechtshof. Van enige andere reden die deze mate van vertraging van de berechting zou verklaren en rechtvaardigen is niet gebleken.
Gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn in de fase van de behandeling van het hoger beroep, ziet het gerechtshof aanleiding de gevangenisstraf voor de duur van drie maanden die het gerechtshof voornemens was op te leggen, op te leggen in de vorm van een voorwaardelijke straf van gelijke duur, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft het gerechtshof ook rekening gehouden met de termijnoverschrijding in de gelijktijdig in hoger beroep aanhangige ontnemingszaak tegen verdachte.’
30. De stellers van het middel voeren aan dat uit het verhandelde op de terechtzitting volgt dat de verdachte op 10 juni 2008 in verzekering is gesteld, dat de rechtbank pas op 12 juli 2012 vonnis heeft gewezen, dat de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd dat ook in eerste aanleg de redelijke termijn is geschonden en dat de verdediging in hoger beroep heeft aangevoerd dat de redelijke termijn in zeer aanzienlijke mate is geschonden zodat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. In dat licht menen zij dat het hof – ten onrechte – heeft nagelaten de schending van de redelijke termijn in eerste aanleg bij de strafoplegging te betrekken.
31. In aanmerking genomen dat de raadsman een beroep heeft gedaan op schending van het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn, en er in dat kader op heeft gewezen dat de feiten uit 2000 dateren en het vonnis uit juli 2012, meen ik met de stellers van het middel dat het hof het verweer niet aldus heeft kunnen opvatten dat het alleen op de schending van bedoeld vereiste in de fase van het hoger beroep betrekking had. Dat brengt mee dat het middel slaagt.
32. Het derde middel slaagt. Uw Raad kan de zaak zelf afdoen.
33. Het vierde middel klaagt over schending van het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn in cassatie, in het bijzonder de inzendingstermijn.
34. Namens de verdachte is op 29 november 2018 cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 27 november 2020 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dat brengt mee dat de inzendingstermijn van acht maanden met bijna zestien maanden is overschreden. Ambtshalve merk ik op dat Uw Raad meer dan twee jaren nadat het cassatieberoep is ingesteld uitspraak zal doen.
35. Het vierde middel slaagt.
36. Het eerste en tweede middel falen en kunnen met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering worden afgedaan. Het derde en vierde middel slagen. Nu het hof een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf heeft opgelegd, meen ik dat Uw Raad met die vaststelling kan volstaan. Ambtshalve heb ik, behoudens hetgeen ik over het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn heb opgemerkt, geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
37. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑06‑2021
Oftewel: grofweg vanaf 12 oktober 1995 tot in elk geval 12 oktober 2001.
Vgl. HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530, rov. 3.3.
De datum 2 januari 2003 komt naar voren uit de bij bewijsmiddelen 24 en 25 behorende bijlagen 2E en 2F alsmede de registratie van de UWV (zie randnummer 18).
Deze periode ligt voor de aanvraag van de hypothecaire geldlening en de verstrekking van de valse of vervalste geschriften (bewijsmiddel 21), die ook op een latere datum gedateerd zijn.
Als bewijsmiddel 40 is een proces-verbaal opgenomen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , betreffende dagafschriften van rekening [003] , waarin onder meer is gerelateerd dat de eerste mutatie op deze rekening op 2 juli 2003 een bijschrijving bedroeg ter grootte van € 42.295,64, met als omschrijving “spoedopdracht [001] [verdachte] ”. Gelet op het in de hoofdtekst beschrevene ga ik ervan uit dat dit een onjuiste weergave betreft.