Rb. Maastricht, 10-12-2008, nr. 03/008003-04 (Ontneming)
ECLI:NL:RBMAA:2008:BG6374, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Maastricht
- Datum
10-12-2008
- Zaaknummer
03/008003-04 (Ontneming)
- LJN
BG6374
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMAA:2008:BG6374, Uitspraak, Rechtbank Maastricht, 10‑12‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2011:BR5773, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 10‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter zake van de exploitatie van hennepkwekerijen en van de verkoop van hennep. De rechtbank schat het voordeel verkregen met de teelt en de verkoop van hennep op een bedrag van € 2.750.896,69 en legt de verplichting op tot betaling aan de staat van ditzelfde bedrag.
Partij(en)
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/008003-04 (Ontneming)
Datum uitspraak: 10 december 2008
Beslissing inzake de vordering van de officier van justitie in het arron¬dissement Maastricht onder voormeld parketnummer, gedateerd 18 oktober 2005 en bij deze rechtbank ter terechtzitting van 4 november 2005 aanhangig gemaakt, daartoe strekkende dat de rechtbank ten laste van
[naam ver[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
hierna te noemen: [verdachte],
het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en [verdachte] de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel.
De vordering is gericht op de ontneming van het voordeel verkregen door middel van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden en soortgelijke feiten, ter zake waarvan voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de verdachte zijn begaan.
De officier van justitie heeft deze vordering ingesteld naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank van 8 juni 2004, gewezen in de door de officier van justitie tegen [verdachte] onder opgemeld parketnummer aangebrachte strafzaak. Bij dit vonnis is [verdachte] onder meer veroordeeld ter zake van de bewezenverklaarde feiten dat:
hij op 17 februari 2004 in de gemeente Kerkrade opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 9880 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en ongeveer 8042 gram hennep, zijnde hashish en hennep middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
en
hij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 17 maart 2004 in het arrondissement Maastricht in de uitoefening van een beroep of bedrijf, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
en
hij op 4 maart 2004 in de gemeente Kerkrade opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres pand 2]) ongeveer 372 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
en
hij op 5 maart 2002 in de gemeente Heerlen opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres pand 3] ongeveer 410 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De procesgang
De vordering is gedateerd 18 oktober 2005. De aan deze vordering ten grondslag liggende uitspraak is op 8 juni 2004 door de rechtbank gedaan. De officier van justitie heeft de vordering derhalve aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
De rechtbank heeft gezien de inhoud van het aan voormeld vonnis ten grondslag liggend dossier en gelet op de behandeling van de vordering ter terechtzitting van 4 november 2005, 12 januari 2007, 17 juni 2008 en 29 oktober 2008, bij gelegenheid waarvan de officier van justitie, [verdachte] en zijn raadsman zijn gehoord.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de stukken met betrekking tot de schriftelijke voorbereiding, als bedoeld in artikel 511d, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, te weten:
- -
de conclusie van antwoord, ingekomen ter griffie d.d. 23 oktober 2007;
- -
de conclusie van repliek, ingekomen ter griffie d.d. 23 november 2007;
- -
de conclusie van dupliek, ingekomen ter griffie d.d. 24 december 2007.
De officier van justitie heeft gevorderd vorenbedoeld voordeel vast te stellen op € 2.953.385,07.
De overwegingen van de rechtbank
[verdachte] is op 8 juni 2004 door de rechtbank veroordeeld ter zake (onder meer) medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod en ter zake het meermalen opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten. Het voordeel verkregen door middel van voornoemde strafbare feiten en van soortgelijke feiten, wordt door de rechtbank geschat op een bedrag van
€ 2.750.896,69.
Deze schatting is gebaseerd op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, vervat in het aan deze vordering ten grondslag liggende procesdossier. De rechtbank heeft bij de voordeelberekening de gegegevens vervat in het dossier met betrekking tot het Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (hierna: SFO) tot uitgangspunt genomen.
De rechtbank acht een berekening op basis van de bewezenverklaarde strafbare feiten en soortgelijke feiten het meest betrouwbaar, nu bij deze methode direct wordt aangesloten bij de feiten waarvoor [verdachte] is veroordeeld. De rechtbank neemt, net als in de berekening van het SFO, de drie hennepplantages, te weten aan het [adres pand 1], aan de [adres pand 2] en aan het [adres pand 3], als uitgangspunt. De rechtbank hanteert eveneens de vermenigvuldigingsfactor drie, nu op basis van de genoemde onderzoeksgegevens aannemelijk is geworden dat [verdachte] gedurende de onderzoeksperiode nog veel meer hennepplantages heeft gehad. In het vonnis van de rechtbank van 8 juni 2004 in de hoofdzaak is dit tot uitdrukking gebracht in de overweging ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde feit, dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] een groot aantal hennepplantages had uitstaan bij derden.
De rechtbank neemt in het voordeel van [verdachte] de in het proces-verbaal van het SFO gehanteerde verkoopprijs van hennep à € 5,25 per gram en de gehanteerde gemiddelde opbrengst van 22 gram per hennepplant over. Bij de gemiddelde opbrengst is ten voordele van [verdachte] gebruik gemaakt van de oude opbrengstnorm welke blijkt uit het “Rapport inzake de opbrengst van hennepplanten bij binnenkweek” van het Gerechtelijk Laboratorium d.d. 16 maart 1995.
De raadsman heeft betoogd dat rekening moet worden gehouden met de tijd die het inrichten van een kwekerij vergt. De rechtbank overweegt hieromtrent dat bij de SFO berekening reeds rekening is gehouden met de tijdsduur gemoeid met het inrichten van een hennepplantage. Bij de berekening van het aantal oogsten hanteert de rechtbank evenals het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (hierna: BOOM) een periode van 10 weken als zijnde de tijdsduur benodigd voor één oogst. Een dergelijke periode is op basis van ervaringsgegevens vastgesteld.
De rechtbank brengt het door [verdachte] aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen betaalde bedrag op de vordering in mindering. Deze kosten betreffen aftrekposten. Indien de belastingheffing niet in mindering op de ontnemingsvordering zou worden gebracht, dan zou dit tot de onwenselijke situatie leiden dat [verdachte] door betaling van belasting zwaarder zou worden getroffen dan degene die niet tot belastingbetaling zou zijn overgegaan.
De rechtbank stelt de kosten van de hennepplanten vast op € 4,40. Dit bedrag is op ervaringscijfers gebaseerd en wordt ook gehanteerd in het rapport van het BOOM van april 2005. De door de raadsman gestelde knipkosten, onderhoudskosten en afschrijvingskosten worden niet in mindering gebracht op de ontnemingsvordering, nu de raadsman deze kosten niet (nader) heeft onderbouwd. De aan [H.]betaalde geldbedragen worden eveneens niet in mindering worden gebracht, nu deze geldbedragen niet in verband staan met de onderhavige ontnemingsvordering.
De voordeelberekening
Hennepplantage 1: [adres pand 1]
Uit de verklaring van [S.] blijkt dat [verdachte] in de periode van juni 1999 tot en met 31 juli 2000 een hennepplantage van 75 planten heeft gehad in de woning van [S.] aan het [adres pand 1]. [S.] ontving hiervoor van [verdachte] elke maand
Fl. 500,- (€ 226,89).
Uitgaande van de door [S.] genoemde periode, namelijk 61 weken, en rekening houdend met de productiecyclus van 10 weken voor één hennepoogst, wordt uitgegaan van in totaal 6 oogsten (61 / 10 weken = 6,1 = 1 week overschot). Het aantal hennepplanten is 6 x 75 planten = in totaal 450 planten.
Uitgaande van een gemiddelde opbrengst per hennepplant van 22 gram, bedraagt de opbrengst van de totale oogst aldus 450 planten x 22 gram = 9900 gram.
Uitgaande van een gemiddelde prijs van € 5,25 per gram hennep, bedraagt de omzet aldus 9900 gram x € 5,25 = € 51.975,-.
Hierop dient in mindering te worden gebracht:
- -
de onkostenvergoeding van € 3.176,46 (14 maanden x Fl. 500,- = Fl. 7000,- = € 3.176,46);
- -
de kosten energie verbruik Essent van € 762,35 (14 maanden x Fl. 120,- = Fl. 1.680,- = € 762,35);
- -
de kosten van 450 planten x € 4,40 = € 1.980,-.
De totale kosten voor [verdachte] bedragen aldus € 3.176,46 + € 762,35 + € 1.980,- = € 5.918,81.
De opbrengt van de hennepplantage aan het [adres pand 1] bedraagt aldus de omzet van € 51.975,- minus de kosten van € 5.918,81 = € 46.056,19.
Hennepplantage 2: [adres pand 2]
Uit de verklaring van [S.} blijkt dat [verdachte] begin 2001 een huurcontract voor [S.] voor het adres [adres pand 2] had geregeld. [verdachte] betaalde
Fl. 1500,- (€ 680,67) per maand aan [S.] en de beheerder van het pand. Op 15 oktober 2001 werd een illegale coffeeshop in het pand aangetroffen. Als begindatum wordt om die reden 1 november 2001 genomen. Op 4 maart 2004 werd door verbalisanten een hennepplantage met 372 planten op het adres [adres pand 2] ontdekt.
Uitgaande van de periode 1 november 2001 tot en met 4 maart 2004, zijnde 120 weken, en rekening houdend met de productiecyclus van 10 weken voor één hennepoogst, wordt uitgegaan van in totaal 11 oogsten (120 / 10 weken = 12. De laatste teelt heeft niet tot voordeel geleid en wordt derhalve niet meegenomen in de berekening). Het aantal hennepplanten over de periode van 1 november 2001 tot en met 4 maart 2004 bedraagt aldus 11 x 372 planten = 4092 planten.
Uitgaande van een gemiddelde opbrengst per hennepplant van 22 gram, bedraagt de opbrengst van de totale oogst aldus 4092 planten x 22 gram = 90.024 gram.
Uitgaande van een gemiddelde prijs van € 5,25 per gram hennep, bedraagt de omzet aldus 90.024 gram x € 5,25 = € 472.626,-.
Hierop dient in mindering te worden gebracht:
- -
de kosten van huur en zwijggeld € 19.058,77 (28 maanden x Fl. 1.500,- = Fl. 42.000,- = € 19.058,77);
- -
de kosten van 4092 planten x € 4,40 = € 18.004,80.
De totale kosten voor [verdachte] bedragen aldus € 19.058,77 + € 18.004,80 = € 37.063,57.
De opbrengt van de hennepplantage aan de [adres pand 2] bedraagt aldus de omzet van € 472.626,- minus de kosten van € 37.063,57 = € 435.562,43.
Hennepplantage 3: [adres pand 3]
Uit de verklaring van [M.] blijkt dat hij de woning aan het [adres pand 3] in de maand januari 2000 ter beschikking had gesteld aan [verdachte] voor het opzetten van een hennepplantage. Op 5 maart 2002 is door de politie in deze woning een plantage met 410 hennepplanten aangetroffen. [M.] verklaart dat er ongeveer 2 jaar hennepplanten hebben gestaan in de woning. Blijkens de verklaring van [M] heeft [verdachte] hem Fl. 12.000,- (€ 5445,36) betaald in de jaren 2000 en 2001.
Uitgaande van de door [M.] genoemde periode, namelijk 113 weken, en rekening houdend met de productiecyclus van 10 weken voor één hennepoogst, wordt uitgegaan van in totaal 10 oogsten (113 weken / 10 weken = 11,3 = 3 weken overschot. De laatste teelt heeft niet tot voordeel geleid en wordt derhalve niet meegenomen in de berekening). Het totale aantal hennepplanten bedraagt aldus 10 oogsten x 410 planten = 4100 planten.
Uitgaande van een gemiddelde opbrengst per hennepplant van 22 gram, bedraagt de opbrengst van de totale oogst aldus 4100 x 22 gram = 90.200 gram.
Uitgaande van een gemiddelde prijs van € 5,25 per gram hennep, bedraagt de omzet aldus 90.200 gram x € 5,25 = € 473.550,-.
Hierop dient in mindering te worden gebracht:
- -
de kosten van huur en zwijggeld € 10.890,73 (Fl. 12.000,- x 2 = Fl. 24.000,- = € 10.890,73);
- -
de kosten van 4100 planten x € 4,40 = € 18.040,-.
De totale kosten voor [verdachte] bedragen aldus € 10.890,73 + € 18.040,- = € 28.930,73.
De opbrengt van de hennepplantage aan het [adres pand 3] bedraagt aldus de omzet van € 473.550,- minus de kosten van € 28.930,73 = € 444.619,27 .
De totale opbrengst van de 3 voornoemde hennepplantages bedraagt aldus € 46.056,19 +
€ 435.562,43 + € 444.619,27 = € 926.237,89.
Uitgaande van een aantal hennepplantages van 9 stuks, dient het resterende bedrag met drie vermenigvuldigd te worden.
Het vast te stellen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel kan aldus worden vastgesteld op 3 x € 926.237,89 = € 2.778.713,67.
Uit de belastingaangiften uit de onderzochte periode blijkt dat [verdachte] Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen heeft afgedragen over inkomsten die hij in strijdt met de Opiumwet heeft verkregen:
- -
in 1999 bedraagt dit bedrag Fl. 3707,- zijnde € 1.682,16;
- -
in 2000 bedraagt dit bedrag Fl. 4228,- zijnde € 1.918,58;
- -
in 2001 bedraagt dit bedrag Fl. 8.000,- zijnde € 3.630,24;
- -
in 2002 bedraagt dit bedrag € 20.586,-.
Het totaal aan betaalde belasting bedraagt aldus € 1.682,16 + € 1.918,58 + € 3.630,24 + € 20.586,- = € 27.816,98.
Deze kosten dienen op de totale opbrengst van de negen hennepplantages in mindering te worden gebracht, zodat aldus resteert € 2.778.713,67 – € 27.816,98 =
€ 2.750.896,69.
De hoogte van het te ontnemen geldbedrag
Ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal aan [verdachte] de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een geldbedrag van € 2.750.896,69.
DE BESLISSING
De rechtbank
- -
stelt het geschatte voordeel, dat [verdachte] vanwege voormelde strafbare feiten wederrechtelijk heeft verkregen, vast op een bedrag van € 2.750.896,69 (zegge: twee miljoen zevenhonderdvijftig duizend achthonderdzesennegentig euro en negenenzestig eurocent);
- -
verplicht [verdachte], ter ontneming van voren¬bedoeld wederrechtelijk verkregen voordeel, tot betaling aan de staat van een bedrag van € 2.750.896,69 (zegge: twee miljoen zevenhonderdvijftig duizend achthonderdzesennegentig euro en negenenzestig eurocent).
- -
Aldus gegeven door mr. J.H. Klifman, voorzitter, mr. I. Becker-Hartenhof en mr. I. Dautzenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 10 december 2008.