Rb. Zeeland-West-Brabant, 22-09-2021, nr. AWB - 19 , 4655
ECLI:NL:RBZWB:2021:4751, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
22-09-2021
- Zaaknummer
AWB - 19 _ 4655
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2021:4751, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22‑09‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2022:4561, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NLF 2021/1911
Sdu Nieuws Belastingzaken 2023/692
Viditax (FutD) 2021092806
FutD 2021-3017
Uitspraak 22‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/4655
uitspraak van 22 september 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de ontvanger van 31 juli 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar in rekening gebrachte vervolgingskosten in verband met het betekenen van een tweetal dwangbevelen (betekeningskosten) tot betaling van de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 2010 en 2011.
Zitting
Het onderzoek ter zitting voor de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 1 juli 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de heer [X] namens belanghebbende, en namens de ontvanger, [medewerker belastingdienst 1] en [medewerker belastingdienst 2] . Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1.
De inspecteur van de Belastingdienst heeft aan belanghebbende naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd over de tijdvakken 1 januari tot en met 31 december 2010 (2010) en 1 januari tot en met 31 december 2011 (2011).
2.2.
Omdat die naheffingsaanslagen op de vervaldata nog niet waren voldaan, heeft de ontvanger aan belanghebbende aanmaningen verstuurd. Op 28 februari 2018 heeft belanghebbende verzocht om uitstel van betaling. De ontvanger heeft dat verzoek afgewezen, omdat belanghebbende op verzoek van de ontvanger niet voldoende zekerheid kon stellen. Belanghebbende heeft administratief beroep aangetekend tegen deze afwijzing. Op 14 januari 2019 heeft de Directeur van de Belastingdienst/Utrecht dat beroep afgewezen.
2.3.
Op 15 februari 2019 heeft de ontvanger voor de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2010 en 2011 dwangbevelen uitgereikt. Hierbij heeft hij betekeningskosten in rekening gebracht, namelijk voor 2010 € 4.198 en voor 2011 € 4.166.
2.4.
Tussen partijen is in geschil of de betekeningskosten van de dwangbevelen terecht aan belanghebbende in rekening zijn gebracht.
2.5.
In artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen is bepaald dat voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling kosten verschuldigd zijn.
2.6.
Belanghebbende stelt dat tegen de betreffende naheffingsaanslagen beroep is ingesteld, dat een verzoek tot teruggaaf van omzetbelasting wegens oninbare debiteuren in behandeling is bij de inspecteur wat tot verrekening kan leiden en dat de naheffingsaanslagen voor het overige ten onrechte zijn opgelegd. Om die redenen zijn de getroffen incassomaatregelen onterecht en dus de betekeningskosten ten onrechte in rekening gebracht. Ter zitting heeft belanghebbende daaraan toegevoegd dat hij het treffen van incassomaatregelen als oneigenlijke druk van de ontvanger ervaart en dat de ontvanger geen oog heeft voor zijn situatie.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de wettelijke bepalingen, de betekeningskosten terecht in rekening zijn gebracht nu niet in geschil is dat belanghebbende is aangemaand, hij de betreffende naheffingsaanslagen niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan en er geen uitstel van betaling was verleend op het moment van betekening van de dwangbevelen.
De stellingen van belanghebbende leiden niet tot een ander oordeel. Ook in geval van een beroepsprocedure tegen de naheffingsaanslagen is de ontvanger bevoegd om een belastingplichtige te verzoeken om voldoende zekerheid te stellen voordat uitstel van betaling wordt verleend (zie artikel 25.1.13 van de Leidraad Invordering 2008). Nu belanghebbende niet voldoende zekerheid kon stellen, heeft de ontvanger haar verzoek om uitstel van betaling geweigerd. Verder maakt het voor het al dan niet doorgang vinden van incassomaatregelen niet uit dat de naheffingsaanslagen nog niet onherroepelijk vaststaan.
Omdat het verzoek van belanghebbende met betrekking tot de teruggave van omzetbelasting over oninbare debiteuren nog bij de inspecteur in behandeling was, staat de teruggave, en daarmee de mogelijkheid tot verrekening daarvan, nog niet vast. De ontvanger is dan ook niet gehouden om daarmee rekening te houden. Hoewel de rechtbank begrijpt dat belanghebbende druk ervaart door het treffen van de incassomaatregelen, kan dat op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat de vervolgingskosten onterecht in rekening zijn gebracht.
2.8.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.9.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, mr. M.R.T. Pauwels en prof. dr. G. van Norden, rechters, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 22 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.