Uitspraak van de rechtbank van 22 september 2021, nummers BRE 18/1174, 18/1175, 18/2542 en 19/4358.
Hof 's-Hertogenbosch, 14-12-2022, nr. 21/01313
ECLI:NL:GHSHE:2022:4561, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
14-12-2022
- Zaaknummer
21/01313
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:4561, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 14‑12‑2022; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:4751, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1197
- Vindplaatsen
Sdu Nieuws Belastingzaken 2023/692
Viditax (FutD) 2023071207
FutD 2023-1889
Uitspraak 14‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Procedure over betekeningskosten die samenhangen met naheffingsaanslagen omzetbelasting 2010 en 2011. De kosten zijn terecht in rekening gebracht. Voor zover de kosten samenhangen met naheffingsaanslag omzetbelasting 2010 zijn ze ook tot het juiste bedrag in rekening gebracht. Het hof vermindert de met naheffingsaanslag omzetbelasting 2011 samenhangende kosten, aangezien de rechtbank die naheffingsaanslag heeft verminderd.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/01313
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 22 september 2021, nummer BRE 19/4655, in het geding tussen belanghebbende en
de ontvanger van de Belastingdienst,
hierna: de ontvanger.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende zijn kosten in rekening gebracht in verband met het betekenen van twee dwangbevelen tot betaling van naheffingsaanslagen omzetbelasting over de perioden 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 en 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 (hierna: de betekeningskosten).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de betekeningskosten. De ontvanger heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De ontvanger heeft geen verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende, de directeur-grootaandeelhouder van belanghebbende, [A] , en namens de ontvanger, [ontvanger 1] , [ontvanger 2] , [ontvanger 3] en [ontvanger 4] . Op deze zitting zijn gelijktijdig, doch niet gevoegd, de zaken van belanghebbende met de nummers 21/01306 tot en met 21/01309 en 21/00332 en de zaken van [BV] met de nummers 21/01310 tot en met 21/01312 behandeld.
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2. Feiten
2.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende naheffingsaanslagen omzetbelasting over de perioden 1 januari tot en met 31 december 2010 en 1 januari tot en met 31 december 2011 van € 40.397 respectievelijk € 39.988 opgelegd (hierna: naheffingsaanslagen omzetbelasting 2010 en 2011). Gelijktijdig zijn aan belanghebbende beschikkingen heffingsrente (hierna: rentebeschikkingen) gegeven van € 6.419 respectievelijk € 6.461.
2.2.
De inspecteur heeft de bezwaren gericht tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting 2010 en 2011 ongegrond verklaard.
2.3.
De ontvanger heeft met dagtekening 21 januari 2016 respectievelijk 20 oktober 2016 aanmaningen aan belanghebbende verstuurd, omdat de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2010 en 2011 op de vervaldata nog niet waren voldaan.
2.4.
Bij brief van 26 februari 2018 heeft belanghebbende met betrekking tot de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2010 en 2011 om uitstel van betaling verzocht. De ontvanger heeft dat verzoek bij brief van 3 mei 2018 afgewezen, omdat belanghebbende onvoldoende zekerheid kon stellen. Belanghebbende heeft administratief beroep aangetekend tegen de afwijzing van het uitstelverzoek. Op 14 januari 2019 heeft de directeur van de Belastingdienst/Utrecht het administratief beroep ongegrond verklaard.
2.5.
Op 15 februari 2019 heeft de ontvanger met betrekking tot de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2010 en 2011 dwangbevelen uitgereikt. Hierbij heeft hij betekeningskosten in rekening gebracht. Voor de naheffingsaanslag omzetbelasting 2010 gaat het hierbij om een bedrag van € 4.198 en voor de naheffingsaanslag omzetbelasting 2011 om een bedrag van € 4.166.
2.6.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 22 september 20211.het beroep gericht tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2010 ongegrond en het beroep gericht tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2011 gegrond verklaard. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag omzetbelasting 2011 verminderd tot een bedrag van € 3.420, met dienovereenkomstige vermindering van de rentebeschikking. De rechtbank heeft de exacte hoogte van de rentebeschikking, zoals deze luidt na vermindering, niet vastgesteld.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de betekeningskosten terecht en tot de juiste hoogte aan belanghebbende in rekening zijn gebracht.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging dan wel vermindering van de betekeningskosten. De ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
De rechtbank heeft de betekeningskosten in stand gelaten en heeft aan dit oordeel de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
“2.5. In artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen is bepaald dat voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling kosten verschuldigd zijn.
2.6.
Belanghebbende stelt dat tegen de betreffende naheffingsaanslagen beroep is ingesteld, dat een verzoek tot teruggaaf van omzetbelasting wegens oninbare debiteuren in behandeling is bij de inspecteur wat tot verrekening kan leiden en dat de naheffingsaanslagen voor het overige ten onrechte zijn opgelegd. Om die redenen zijn de getroffen incassomaatregelen onterecht en dus de betekeningskosten ten onrechte in rekening gebracht.
Ter zitting heeft belanghebbende daaraan toegevoegd dat hij het treffen van incassomaatregelen als oneigenlijke druk van de ontvanger ervaart en dat de ontvanger geen oog heeft voor zijn situatie.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de wettelijke bepalingen, de betekeningskosten terecht in rekening zijn gebracht nu niet in geschil is dat belanghebbende is aangemaand, hij de betreffende naheffingsaanslagen niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan en er geen uitstel van betaling was verleend op het moment van betekening van de dwangbevelen.
De stellingen van belanghebbende leiden niet tot een ander oordeel. Ook in geval van een beroepsprocedure tegen de naheffingsaanslagen is de ontvanger bevoegd om een belastingplichtige te verzoeken om voldoende zekerheid te stellen voordat uitstel van betaling wordt verleend (zie artikel 25.1.13 van de Leidraad Invordering 2008). Nu belanghebbende niet voldoende zekerheid kon stellen, heeft de ontvanger haar verzoek om uitstel van betaling geweigerd. Verder maakt het voor het al dan niet doorgang vinden van incassomaatregelen niet uit dat de naheffingsaanslagen nog niet onherroepelijk vaststaan.
Omdat het verzoek van belanghebbende met betrekking tot de teruggave van omzetbelasting over oninbare debiteuren nog bij de inspecteur in behandeling was, staat de teruggave, en daarmee de mogelijkheid tot verrekening daarvan, nog niet vast. De ontvanger is dan ook niet gehouden om daarmee rekening te houden. Hoewel de rechtbank begrijpt dat belanghebbende druk ervaart door het treffen van de incassomaatregelen, kan dat op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat de vervolgingskosten onterecht in rekening zijn gebracht.”
4.2.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank terecht en op juiste gronden overwogen dat de betekeningskosten terecht in rekening zijn gebracht bij belanghebbende. Het hof maakt dit oordeel en de gronden waarop dit berust dan ook tot de zijne.
4.3.
Het hof voegt aan het oordeel van de rechtbank toe dat geen aanleiding bestaat om de met betrekking tot naheffingsaanslag omzetbelasting 2010 in rekening gebrachte betekeningskosten te verminderen aangezien deze overeenkomstig artikel 3, lid 1, Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: Kostenwet) zijn berekend. Daarbij komt dat deze naheffingsaanslag, zowel in de bezwaar-, beroeps-, hoger beroepsprocedure2.als in de procedure naar aanleiding van het verzoek tot teruggaaf wegens oninbare debiteuren3., niet is verminderd. Het hof acht de hoogte van de met betrekking tot de naheffingsaanslag omzetbelasting 2010 in rekening gebrachte kosten derhalve juist.
4.4.
Alhoewel de met betrekking tot naheffingsaanslag omzetbelasting 2011 in rekening gebrachte betekeningskosten eveneens overeenkomstig artikel 3, lid 1, Kostenwet zijn berekend, ziet het hof aanleiding om deze betekeningskosten te verminderen. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag omzetbelasting 2011 namelijk verminderd tot € 3.420 met dienovereenkomstige vermindering van de rentebeschikking. In hoger beroep heeft het hof de naheffingsaanslag omzetbelasting 2011 niet verder verminderd.4.De met de naheffingsaanslag omzetbelasting 2011 samenhangende betekeningskosten dienen verminderd te worden tot (overeenkomstig artikel 3, lid 1, Kostenwet berekende) kosten berekend over het saldo van de naheffingsaanslag omzetbelasting 2011 (€ 3.420) en de bijbehorende rentebeschikking, zoals die luidt na vermindering door de rechtbank.
Tussenconclusie
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
De ontvanger dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en het hof betaalde griffierecht van € 345 respectievelijk € 541 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de uitspraak op bezwaar eveneens wordt vernietigd.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het hof ziet, ondanks gegrondverklaring van het hoger beroep, geen aanleiding om een proceskostenvergoeding toe te kennen, aangezien gesteld noch gebleken is dat belanghebbende - bovenop de reiskostenvergoeding die in verband met het bijwonen van de zitting reeds is toegekend in de eveneens heden gewezen uitspraak in de zaken met de nummers 21/01306 tot en met 21/01309 - voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
4.8.
Het hof ziet ook geen aanleiding tot toekenning van een proceskostenvergoeding voor het geding bij de rechtbank, omdat belanghebbende niet heeft verzocht om vergoeding van die kosten.
5. Beslissing
Het hof:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de betekeningskosten voor zover die betrekking hebben op de naheffingsaanslag omzetbelasting 2010;
- vermindert de betekeningskosten voor zover die betrekking hebben op de naheffingsaanslag omzetbelasting 2011 tot kosten berekend overeenkomstig de in 4.4 opgenomen uitgangspunten; en
- bepaalt dat de ontvanger aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof van, in totaal, € 886 vergoedt.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en C.W.M.M. Verkoijen, in tegenwoordigheid van J.M.A. van Rooij-Beckers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
J.M.A. van Rooij-Beckers T.A. Gladpootjes
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 14‑12‑2022