Vgl. HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5989, rechtsoverweging 3.6.2.
HR, 14-02-2020, nr. 18/00885
ECLI:NL:HR:2020:270
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-02-2020
- Zaaknummer
18/00885
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑02‑2020
ECLI:NL:HR:2020:270, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑02‑2020; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2018:201
- Vindplaatsen
V-N 2020/10.4 met annotatie van Redactie
NLF 2020/0481 met annotatie van Theo Hoogwout, Ivo Krukkert
BNB 2020/58 met annotatie van G.T.K. MEUSSEN
FED 2020/94 met annotatie van G.J.W. Kinnegim
NTFR 2020/520
Beroepschrift 14‑02‑2020
Edelhoogachtbaar college,
Inzake: [X] vs. Inspecteur van de belastingdienst, zaaknummers 16/03629 tot en met 16/03638, Hof 's‑Hertogenbosch, uitspraak d.d. 19 januari 2018
Namens [X] stellen wij hierbij cassatieberoep in tegen bovengenoemde uitspraak (bijlage 1). De door [X] verstrekte machtiging gaat hierbij (bijlage 2).
1. Inleiding — verzoek om richtinggevende uitspraak over Multi Level Marketing
1.1.
Deze zaak gaat over de fiscale behandeling van de resultaten van Multi Level Marketing. Lagere rechters hebben daarover uitspraken gedaan met verschillende uitkomsten. Voor zover bekend heeft u daarover twee uitspraken gedaan, namelijk bij arrest van 24 december 2004, nr. 39447 en bij arrest van 16 oktober 2009 nr. 09/00415. Beide cassatieberoepen verwierp u met toepassing van art. 81 RO, waardoor de beide uitspraken van het hof waartegen het cassatieberoep zich richtte werden bekrachtigd. Het standpunt van het hof in beide zaken was dat royalty-inkomsten of commissies uit Multi Level Marketing onbelast inkomen zijn. In beide procedures stond echter het WIN-distributiesysteem centraal. De onderhavige procedure ziet op een distributeur die is aangesloten bij [A] Nederland. Het hof 's‑Hertogenbosch heeft de royalty-inkomsten (verder: provisie) uit activiteiten voor deze organisatie, die in opzet en organisatie een grote gelijkenis vertoont met het WIN-distributiesysteem, als belastbaar inkomen aangemerkt.
1.2.
Dit cassatieberoep is dan ook tevens bedoeld u uit te nodigen een richtinggevende uitspraak te doen over de fiscale behandeling van de gevolgen van Multi Level Marketing in het algemeen. Een dergelijke uitspraak is voor de praktijk van belang. Voor [A] gaat het om enkele tienduizenden personen. Deze cassatieprocedure heeft daarom voor [A] het karakter van een proefprocedure.
2. Klachten
m.b.t. de inkomstenbelasting
2.1
Het hof heeft geoordeeld dat belanghebbende met haar activiteiten redelijkerwijs kon verwachten voordeel te behalen en dat de opbrengsten zijn gerealiseerd door deelname aan het economisch verkeer. Daartoe heeft het hof redengevend geacht:
‘Punt 4.3. (samenvatting)
Belanghebbende verricht sinds 1 juni 2008 activiteiten voor [A] en heeft vrijwel direct een vliegende start gemaakt en daardoor een behoorlijk bedrag aan zowel-verkoop- als provisieopbrengsten weten te genereren doordat zij al vrij snel een aanzienlijk netwerk van subdistributeurs had opgebouwd. Op deze grand waarbij het Hof met name naar de snelle start verwijst neemt het Hof aan dat het voordeel ook redelijkerwijs te verwachten was.
Punt 4.4. (samenvatting)
De inspanningen van belanghebbende vormen een verklarende factor vormen voor de positieve resultaten en zij verkreeg de provisie als binnen haar netwerk verbruik door klanten plaatsvond dan wel door haarzelf of haar subdistributeurs bepaalde targets werden behaald. Reden voor het hof om deze inkomsten als redelijkerwijs te verwachten aan te merken, waarbij het aangeeft belanghebbende niet te volgen in haar stelling dat deze inkomsten niet door deelname aan het economische verkeer zijn verkregen…
Punt 4.5 (samenvatting)
… om geen andere reden dan dat de opbrengsten niet zijn gerealiseerd binnen de privésfeer van belanghebbende, maar als lid van [A].’
2.2.
Hiermee heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en wetstoepassing.
- —
Het hof toetst aan de in de jurisprudentie ontwikkelde bronvereisten en gaat niet werkelijk in op de door belanghebbende gestelde schending van het legaliteitsbeginsel (tiendagenstuk blz. 6 en 7). De wet Inkomstenbelasting 2001 voorziet niet in de mogelijkheid om inkomsten die een belastingplichtige geniet op grond van de inspanningen van anderen te belasten, zonder dat een overeenkomst tussen beiden bestaat.
- —
Dit-klemt te meer nu het hof bij de beoordeling van het geschil tussen [X] en de inspecteur over de omzetbelasting, zich blijkens het gestelde in punt 4.26. wel terdege bewust lijkt te zijn van het feit dat het uitbreiden van haar distributienetwerk een door haar aan [A] verrichtte dienst is, op grond waarvan [A] een verplichting zou hebben jegens haar. Het is echter niet [A] die de inspanningen verricht ofwel: deelneemt aan het economisch verkeer om belanghebbende recht te geven op provisie.
- —
Van zo'n overeenkomst is hier dan ook geen sprake: elke (sub)distributeur heeft een overeenkomst met [A], maar er komen geen overeenkomsten onderling tot stand. Dat brengt met zich mee dat er geen enkele invloed kan worden uitgeoefend op de activiteiten die een ander al dan niet ontplooit, zoals belanghebbende tijdens de zitting — onweersproken — aangaf.
- —
Eerst wanneer de aldus ingeschreven distributeur zèlf gaat deelnemen aan het economisch verkeer kan dit voor i.c. belanghebbende provisie opleveren. Dit betekent dat voor provisie een deelname aan het economisch verkeer nodig is van een onder, nl. de ingeschreven subdistributeur, terwijl degene die deze heeft ingeschreven hiervoor zelfs geen enkele deelname aan het economisch verkeer kàn ontplooien. Op grond van de wet inkomstenbelasting 2001 kan slechts belasting worden geheven indien men zelf deelneemt aan het economisch verkeer. Zie verder de pagina's 6 en 7 van het tiendagenstuk van belanghebbende met het verzoek de inhoud als hier herhaald en ingelast te beschouwen.
2.3
Het oordeel van het hof is daarbij ontoereikend gemotiveerd gelet op het volgende.
- —
Uitgangspunt is, blijkens aangehaalde arresten, dat resultaten op grond van inspanningen van anderen waarop men geen invloed kan uitoefenen, speculatief van aard zijn. Dit wordt niet anders wanneer de resultaten — vrijwel direct — zeer gunstig zijn. Dit is het kenmerk van speculatie: het kan goed maar ook slecht uitpakken. Het hof motiveert niet waarom een vliegende start deelname aan een Multi Level Marketing systeem het speculatieve karakter ontneemt (vgl. de bitcoin!).
- —
Dit klemt te meer tegen de achtergrond van de uitleg die belanghebbende tijdens de zitting heeft gegeven: omdat zij één van de eerste was die zich voor [A] met Multi Level Marketing-activiteiten bezighield, werden tijdens lezingen in den lande mensen uit haar regio naar haar verwezen, wat niet als een inspanning harerzijds kan worden aangemerkt, maar wel de vliegende start verklaart.
- —
Daarbij motiveert het hof niet waarom het de omvang van een netwerk als maatstaf beschouwd. Een (groter) netwerk brengt immers niet zonder meer mee dat per saldo voordeel wordt behaald, aangezien zulks onder meer afhangt van de daarvoor naar verwachting te maken kosten (die het hof niet kenbaar in zijn oordeel betrekt) en van de mate van inspanning van de leden van het netwerk, waarop belanghebbende — naar in cassatie niet in geschil is — geen invloed heeft, terwijl die leden — zoals door belanghebbende is gesteld en niet weersproken — zonder meer kunnen overstappen, met verlies van de daarmee samenhangende inkomsten tot gevolg.
- —
Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt voorts niet in te zien waarom het verdienmodel in deze zaak (relevant) verschilt van dat in de zaak die aan de orde was in uw arrest van 24 december 2004 (rov. 4.4. slotzin). De feitelijke situatie vertoont — in tegenstelling tot hetgeen het hof opmerkt — nu juist veel overeenkomsten. In beide zaken moesten belanghebbenden immers kosten maken om een netwerk op te bouwen en in stand te houden en in beide zaken waren zij voor hun inkomsten met name afhankelijk van de inspanningen van derden (hun netwerkleden).
- —
Ook motiveert het hof niet waarom het enthousiasmeren van anderen om te gaan deelnemen aan het economisch verkeer, hetgeen het hof aanmerkt als inspanningen om een netwerk op te bouwen, zelfstandig kwalificeert als deelname aan het economisch verkeer. Immers, zolang de ander daaraan geen gevolg geeft, levert dit niets op. Eerst wanneer de aldus ingeschreven distributeur zelf ook gaat deelnemen aan het economisch verkeer kan dit voor belanghebbende provisie opleveren. Dit betekent echter dat — indien dit moet worden aangenomen, welke vraag thans aan u is voorgelegd nu deze door het hof niet is beantwoord — voor provisie een, indien deze samenhangt met de inspanningen van een eerstelijnsdistributeur, dubbele deelname aan het economisch verkeer nodig is en indien deze samenhangt met de inspanningen van iemand lager in de downline evenzovele deelnames aan het economisch verkeer als er niveaus tussen zitten. Dit zou er op neerkomen dat een distributeur alleen samen met anderen aan het bronvereiste ‘deelname aan het economisch verkeer’ en derhalve niet zelfstandig aan alle bronvereisten kan voldoen, hetgeen als een inbreuk op de wet en de jurisprudentie moet worden beschouwd.
m.b.t. de omzetbelasting
2.4.
Het hof heeft geoordeeld dat de door belanghebbende ontvangen provisies terecht zijn belast met omzetbelasting. Daartoe heeft het hof redengevend geacht.
‘Punt 4.25. (samenvatting)
Het hof verwijst naar de vaste rechtspraak van het Hof van justitie dat voor de kwalificatie van een dienst als een ‘handeling onder bezwarende titel’ enkel vereist dat een rechtstreeks verband bestaat tussen deze dienst en een door de belastingplichtige daadwerkelijk ontvangen tegenprestatie, welk verband bestaat wanneer tussen de verrichter en ontvanger van de dienst een rechtsbetrekking bestaat in het kader waarvan over en weer prestaties worden uitgewisseld.
Punt 4.26. (samenvatting)
Het hof neemt dit rechtstreekse verband aan omdat belanghebbende aan [A] een dienst verricht, die bestaat uit een dienst op het gebied van reclame en hiervoor een vergoeding ontvangt.
Het door belanghebbende aangehaalde standpunt van de inspecteur [P] zou zowel onjuist zijn, als zien op een incidenteel geval, zodat belanghebbende reeds om die reden geen beroep op het gelijkheids- of vertrouwensbeginsel toekomt.’
2.5.
Hiermee heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste wetstoepassing
- —
Voor de heffing van omzetbelasting is een belastbaar feit nodig. Volgens het hof is dit een dienst op het gebied van reclame. Echter, omdat voor uitbetaling van provisie nog iets is vereist, namelijk deelname aan het economisch verkeer van de ingeschreven distributeur(s) jegens wie de reclame is gemaakt, kan van een rechtstreeks verband in ieder geval niet worden gesproken.
- —
Ook hier geldt: zolang de nieuw ingeschreven distributeur niet zelf actie onderneemt, is hetgeen het hof opmerkt over inspanningen om een netwerk op te bouwen en het enthousiasmeren van nieuwe leden van nul en generlei waarde, aangezien dit geen belastbaar feit oplevert in de zin van de wet omzetbelasting 1968.
- —
Zoals het hof het nu formuleert, zou het recht op vergoeding voor inschrijvingen (provisie) onder alle omstandigheden bestaan, dus ook wanneer er door de nieuwe leden geen enkele activiteit wordt ontplooid en dit is nu juist de kern waar het hier om gaat. Nu dat niet zo is, past hof de wet op de omzetbelasting 1968 niet juist toe. Immers, tussen de verrichter (distributeur) en de ontvanger van de dienst [A] bestaat weliswaar een rechtsbetrekking, maar dit is niet de rechtsbetrekking in het kader waarvan over en weer prestaties worden uitgewisseld die recht geven op de provisie.
- —
Terzijde, belanghebbende bestrijdt niet dat zij de door haarzelf in rekening gebrachte omzetbelasting moet afdragen. Dit is echter niet van meet af aan het geval geweest. Dit onderdeel is dan ook voorzover het belanghebbende betreft alleen van belang voor de periode dat zij deze omzetbelasting niet in rekening bracht. Voor het overige is uw oordeel van belang voor de [A] als geheel.
m.b.t. de boeten
2.6.
Het hof heeft geoordeeld dat de inspecteur de boeten terecht heeft opgelegd. Daartoe heeft het hof redengevend geacht:
‘Punt 4.32. (samenvatting)
Het hof verwijst naar de brief die belanghebbende de inspecteur heeft gestuurd waarin zij haar inkomsten vermeld en tevens aangeeft dat deze volgens haar geen bron van inkomen vormen voor de heffing van de inkomstenbelasting en merkt vervolgens op ‘Belanghebbende is blijven vasthouden aan haar standpunt, terwijl de Inspecteur haar met zijn brief van 4 juni 2010 heeft medegedeeld dat niet per definitie kan worden aangenomen dat de werkzaamheden die zijn verricht geen bron van inkomsten zijn maar dit per individueel geval moet worden bekeken. Onder deze omstandigheden is het aan voorwaardelijk opzet van belanghebbende wijten dat door de te lage aangiften te weinig belasting is geheven.’’
2.7
Hiermee heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste wetstoepassing
- —
Om een vergrijpboete wegens voorwaardelijke opzet op te leggen moet belanghebbende zich willens en wetens hebben blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de aan de inspecteur verstrekte informatie onjuist is dan wel dat de juiste informatie aan de inspecteur is onthouden (67d-e AWR).
- —
Het hof stelt vast dat zij de inspecteur op de hoogte heeft gebracht van haar inkomsten en haar standpunt dienaangaande dat zij baseerde op de in de aanhef genoemde arresten, welke voor belanghebbende, wegens de grote overeenkomsten; van dermate gewicht waren dat zij meende dat de kans klein, althans niet aanmerkelijk was, dat de aan de inspecteur verstrekt informatie onjuist of onvolledig zou zijn.
- —
Hiertegenover heeft de inspecteur niet meer gesteld dan dat dit naar zijn mening niet zonder meer vaststond maar van geval tot geval moest worden bekeken. Niet is gesteld dat dit op dat moment ook ‘bekeken’ was. Het kon in de situatie van belanghebbende volgens de inspecteur nog beide kanten op. Dit is onvoldoende om aan te nemen dat belanghebbende de inspecteur willens en wetens de juiste informatie heeft onthouden. Wat de juiste informatie was, moest immers nog worden bekeken. Toen dit uiteindelijk d.m.v. een boekenonderzoek ‘bekeken’ is door de inspecteur is de boete opgelegd, zonder ermee rekening te willen houden dat dit eerst op dat moment voor belanghebbende duidelijk kon zijn.
2.8
Het oordeel van het hof is daarbij ontoereikend gemotiveerd gelet op het volgende.
Het hof motiveert niet waarom het standpunt van de inspecteur dat hij het van geval tot geval moet bekijken, zoveel zwaarder weegt dat de genoemde uitspraken dat dit voor belanghebbende reden had moeten zijn de inspecteur te volgen en dat dit niet volgen onder verwijzing naar jurisprudentie ‘omstandigheden’ zijn die als voorwaardelijke opzet moeten worden aangemerkt.
2.9
Conclusie en verzoek
Op grond van het voorgaande meent belanghebbende dat haar hoger beroep ten onrechte is afgewezen. Zij verzoekt uw Raad haar beroep alsnog op de genoemde punten te honoreren en de gevolgen voor de aanslagen in geding vast te stellen.
2.10
Verzoek om schriftelijke toelichting
Namens belanghebbende verzoeken wij in de gelegenheid te worden gesteld deze zaak schriftelijk toe te lichten.
2.11
Verzoek om veroordeling in de kosten
Namens belanghebbende verzoek ik u vergoeding van de proceskosten en de griffiegelden conform het besluit 'Besluit proceskosten bestuursrecht welke zij heeft gemaakt in de procedure voor de rechtbank, het gerechtshof 's‑Hertogenbosch alsmede voor het onderhavige cassatieberoep.
Om zeker te zijn van een goede en tijdige ontvangst, zend ik u dit beroepschrift zowel per fax als per gewone post.
Met de verschuldigde eerbied,
en hoogachting,
Uitspraak 14‑02‑2020
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 18/00885
Datum 14 februari 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 januari 2018, nrs. 16/03629 tot en met 16/03638, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de in één geschrift verenigde uitspraken van de Rechtbank Zeeland‑West-Brabant (nrs. BRE 14/6916 tot en met BRE 14/6925) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2008 tot en met 2011 opgelegde (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelastingbelasting/premie volksverzekeringen en in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, de daarbij gegeven boetebeschikkingen, en de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Uitgangspunten in cassatie
2.1
Belanghebbende verricht sinds 1 juni 2008 als distributeur activiteiten voor een besloten vennootschap (hierna: de BV) die haar verkoopactiviteiten heeft ingericht volgens het zogenoemde multi-level marketingmodel. Dit is een bedrijfsmodel waarbij diensten en/of producten worden verkocht door middel van een gelaagd systeem van zelfstandige distributeurs.
2.2
De multi-level marketingorganisatie van de BV werkt als volgt.
2.2.1
De BV verkoopt haar producten uitsluitend aan door haar aangestelde distributeurs (hierna: de distributeurs), tegen een door haar vastgestelde distributeursprijs. De distributeurs verkopen die producten tegen door hen vastgestelde prijzen aan zogenoemde inkoopklanten. De distributeurs kunnen daarnaast van de BV provisies ontvangen. De hoogte van die provisies wordt bepaald volgens een puntenstelsel.
2.2.2
Wanneer een distributeur (op het eerste niveau) een nieuwe distributeur voor de BV als subdistributeur (op het tweede niveau) werft en inschrijft voor zijn team, verkrijgt hij zogenoemde directe punten. Het aantal directe punten neemt toe naarmate de distributeur meer inkoopklanten inschrijft, subdistributeurs (op het tweede niveau) voor zijn team inschrijft, en naarmate hij erin slaagt om zijn inkoopklanten meer producten te doen afnemen en de subdistributeurs binnen zijn team meer producten te doen afzetten.
2.2.3
Naast directe punten kan een distributeur op het eerste niveau zogenoemde indirecte punten verkrijgen wanneer een subdistributeur van zijn team een of meer nieuwe distributeurs voor de BV werft. Die subdistributeur gaat dan met de door hem nieuw ingeschreven distributeurs (dus subdistributeurs op het derde niveau) een eigen team vormen dat wordt aangemerkt als een subteam van de distributeur op het eerste niveau. Het aantal indirecte punten voor de distributeur op het eerste niveau neemt toe naarmate de subdistributeurs op het tweede niveau meer inkoopklanten aan zich binden en meer subdistributeurs op het derde niveau inschrijven, de inkoopklanten van de subdistributeurs op het derde niveau meer producten afnemen, die subdistributeurs meer producten afzetten, en/of die subdistributeurs op hun beurt weer een eigen team van subdistributeurs (dus op het vierde of een volgend niveau) weten te vormen dat volgens hetzelfde organisatiemodel producten van de BV gaat verkopen.
2.2.4
Om voor een provisie in aanmerking te komen, moet een distributeur in de desbetreffende maand zelf van de BV producten aankopen die staan voor ten minste 34,42 punten. Om distributeur van de BV te kunnen blijven, moet hij per jaar ten minste 104 (directe en/of indirecte) punten behalen.
2.3
Belanghebbende was op basis van een met de BV gesloten overeenkomst in de onderhavige jaren (2008 tot en met 2012) werkzaam als zelfstandig distributeur. Zij heeft met de aan- en verkoop van producten van de BV positieve resultaten behaald. Verder heeft zij van de BV provisies ontvangen op basis van de in die jaren met haar distributienetwerk behaalde directe en indirecte punten.
2.4
Belanghebbende heeft de Inspecteur bij brief van 16 april 2010 meegedeeld dat zij haar werkzaamheden als zelfstandig distributeur voor de BV niet aanmerkt als een bron van inkomen en dat zij daarom de met die werkzaamheden behaalde resultaten niet zal opnemen in haar aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV). In reactie daarop heeft de Inspecteur haar bij brief van 4 juni 2010 bericht dat niet per definitie kan worden aangenomen dat de door haar verrichte werkzaamheden niet een bron van inkomen zijn, maar dat dit per individueel geval moet worden bekeken. Hij heeft belanghebbende de gelegenheid geboden een cijfermatig overzicht over te leggen zodat zij zekerheid kon krijgen over de vraag of sprake is van een bron. Van deze gelegenheid heeft belanghebbende geen gebruik gemaakt.
2.5
Belanghebbende heeft de door haar behaalde resultaten als distributeur van de BV niet opgenomen in haar aangiften voor de IB/PVV voor de desbetreffende jaren. Vanaf 1 januari 2009 is belanghebbende als ondernemer in de zin van de omzetbelasting geregistreerd en heeft zij ter zake van de door haar geleverde producten omzetbelasting op aangifte voldaan.
2.6
De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat de hiervoor in 2.3 bedoelde resultaten en provisies als winst uit onderneming belastbaar zijn voor de heffing van IB/PVV. Verder heeft hij het standpunt ingenomen dat belanghebbende niet alleen omzetbelasting is verschuldigd over de vergoedingen die zij ter zake van geleverde producten heeft ontvangen, maar ook over de provisies die zij vanaf 2008 heeft ontvangen van de BV. Op die gronden heeft hij de onderhavige belastingaanslagen opgelegd. Voor zover het de aanslagen in de IB/PVV betreft, heeft hij daarbij tevens vergrijpboeten opgelegd op grond van de artikelen 67d AWR (jaren 2010 en 2011) en 67e AWR (jaren 2008 en 2009).
2.7
Bij het Hof was specifiek in geschil of de Inspecteur de provisies die belanghebbende door het behalen van punten van de BV heeft ontvangen, terecht heeft betrokken in de heffing van IB/PVV en omzetbelasting. Tussen partijen was niet in geschil dat ter zake van de verkoop van producten van de BV sprake is van een bron van inkomen voor belanghebbende en dat de opbrengsten daarvan daarom belast zijn voor de IB/PVV. Evenmin was in geschil dat de door belanghebbende verrichte leveringen van producten van de BV zijn belast met omzetbelasting.
2.8
Wat betreft de (navorderings)aanslagen in de IB/PVV heeft het Hof geoordeeld dat de activiteiten die belanghebbende verricht als distributeur van de BV moeten worden aangemerkt als een bron van inkomen. Het Hof heeft daarbij de aankoop- en verkoopactiviteiten van belanghebbende en haar (distributie)netwerkactiviteiten tezamen beoordeeld. Het heeft aan zijn oordeel ten grondslag gelegd dat belanghebbende met de aankoop- en verkoopactiviteiten en met de netwerkactiviteiten heeft beoogd voordeel te behalen, dat dit voordeel ook redelijkerwijs kon worden verwacht, en dat dit voordeel is gerealiseerd door deelname aan het economische verkeer. Hierbij heeft het Hof in aanmerking genomen (i) dat de inspanningen van belanghebbende een verklarende factor vormen voor haar positieve resultaten, en (ii) dat die resultaten zijn gerealiseerd door belanghebbende als distributeur van de BV en dus buiten haar privésfeer.
2.9
Wat betreft de naheffingsaanslagen in de omzetbelasting heeft het Hof geoordeeld dat de provisies die belanghebbende van de BV heeft ontvangen, vergoedingen zijn voor prestaties die zijn belast met omzetbelasting. Volgens het Hof bestaat een rechtstreeks verband tussen de ontvangen provisies en de door belanghebbende jegens de BV verrichte activiteiten die naar het oordeel van Hof moeten worden beschouwd als diensten op het gebied van reclame.
2.10
Wat betreft de vergrijpboeten heeft het Hof geoordeeld dat het aan voorwaardelijk opzet van belanghebbende is te wijten dat de inkomsten (de verkoopresultaten en de provisies) niet in de aangiften IB/PVV zijn verwerkt. Dit heeft het Hof erop gegrond dat belanghebbende ondanks de hiervoor in 2.4 bedoelde brief van de Inspecteur is blijven vasthouden aan haar standpunt dat de als distributeur van de BV verrichte werkzaamheden geen bron van inkomen vormen.
3. Beoordeling van de klachten
3.1.1
De klachten zijn in de eerste plaats gericht tegen de hiervoor in 2.8 weergegeven oordelen van het Hof. Onder verwijzing naar arresten van de Hoge Raad van 24 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR8574, en van 16 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0296, voeren die klachten aan dat belanghebbende de provisies ter zake van activiteiten van de subdistributeurs niet heeft verkregen door eigen deelname aan het economische verkeer maar door deelname daaraan van anderen, namelijk de ingeschreven subdistributeurs, terwijl zij en die subdistributeurs onderling geen overeenkomsten hebben gesloten. Bovendien gaat het, zo betogen de klachten verder, om resultaten op grond van inspanningen van anderen, waarop belanghebbende geen invloed kan uitoefenen en die daarom speculatief van aard zijn, zodat redelijkerwijs niet kan worden aangenomen dat daaruit een positief resultaat is te verwachten.
3.1.2
De klachten falen in zoverre. De hiervoor in 2.8 weergegeven oordelen van het Hof geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.Anders dan de klachten aanvoeren, staat aan het oordeel dat opbrengsten, zoals de provisies, worden verkregen door deelname aan het economische verkeer niet in de weg dat deze opbrengsten wat hun omvang betreft (mede) afhankelijk zijn van inspanningen van derden met wie de belastingplichtige niet een overeenkomst heeft gesloten. Ook de omstandigheid dat die derden zelfstandig deelnemen aan het economische verkeer staat daaraan niet in de weg.Voorts dwingt de omstandigheid dat de omvang van opbrengsten zoals hiervoor bedoeld (mede) afhankelijk is van inspanningen van derden, niet tot de conclusie dat die opbrengsten louter speculatief van aard zijn.Het oordeel van het Hof dat de provisies redelijkerwijs waren te verwachten, geeft evenmin blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige door de Hoge Raad in de cassatieprocedure niet op juistheid worden onderzocht. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd, mede in het licht van het in cassatie niet bestreden oordeel van het Hof dat dergelijke opbrengsten binnen een multi-level marketingorganisatie als die van de BV juist kunnen worden gerealiseerd dankzij de inspanningen van personen zoals belanghebbende voor de verkoop van de desbetreffende producten en voor de opbouw en het onderhoud van het distributienetwerk.
3.2
Voor zover de klachten zich richten tegen de hiervoor in 2.9 weergegeven oordelen van het Hof, falen zij eveneens. Het Hof heeft met zijn oordelen tot uitdrukking gebracht dat de door belanghebbende verrichte netwerkactiviteiten berusten op een rechtsbetrekking tussen belanghebbende en de BV waarvoor de BV aan belanghebbende een vergoeding in de vorm van provisies betaalt. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige door de Hoge Raad in de cassatieprocedure niet op juistheid worden onderzocht. Ook aan dit oordeel staat, anders dan de klachten aanvoeren, niet in de weg dat de hoogte van de door belanghebbende ontvangen vergoeding (mede) afhankelijk is gemaakt van door de subdistributeurs verrichte inspanningen, aangezien ook hierbij ervan moet worden uitgegaan dat die vergoedingen binnen een multi-level marketingorganisatie als die van de BV juist mede worden gerealiseerd dankzij de inspanningen van personen zoals belanghebbende voor de verkoop van de desbetreffende producten en voor de opbouw en het onderhoud van het distributienetwerk.
3.3
De klachten richten zich voor het overige tegen het hiervoor in 2.10 weergegeven oordeel over voorwaardelijk opzet van belanghebbende.
3.3.1
Voor het bestaan van voorwaardelijk opzet bij toepassing van de artikelen 67d en 67e AWR is, voor zover in deze zaak van belang, niet alleen vereist dat de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat daardoor te weinig belasting zou worden geheven, maar ook dat hij die kans toen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).1.
3.3.2
De klachten slagen in zoverre, aangezien de door het Hof gegeven motivering niet volstaat voor het oordeel dat belanghebbende ten tijde van het doen van elk van de aangiften IB/PVV waarop de (navorderings)aanslagen betrekking hebben, wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat daardoor te weinig belasting zou worden geheven, en dat zij die kans toen bewust heeft aanvaard. De omstandigheid dat de belastingplichtige zich bewust is van de, al dan niet aanmerkelijke, kans dat de inspecteur zijn standpunt niet zal delen, en die kans bewust aanvaardt, brengt op zichzelf niet mee dat hij welbewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat te weinig belasting wordt geheven. De juistheid van de opvatting van de inspecteur is immers niet gegeven.
3.4
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.2 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling. Verwijzing moet volgen voor hernieuwde beoordeling van het geschil over de boetebeschikkingen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende een vergoeding moet worden toegekend voor de kosten van het geding voor het Hof.
5. Beslissing
De Hoge Raad
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- verwijst het geding naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht van € 126 dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 2.100 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, en de raadsheren M.E. van Hilten en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2020.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 14‑02‑2020