Het cassatieberoep is op 26 januari 2022 partieel ingetrokken voor zover het is ingesteld tegen “het oordeel dat het onder 4 bewezenverklaarde niet strafbaar is en het ontslag van alle rechtsvervolging van [verdachte] (…) te dier zake”.
HR, 31-10-2023, nr. 21/03058
ECLI:NL:HR:2023:1470
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-10-2023
- Zaaknummer
21/03058
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1470, Uitspraak, Hoge Raad, 31‑10‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:791
ECLI:NL:PHR:2023:791, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 12‑09‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1470
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0184
Viditax (FutD) 2023091405
Uitspraak 31‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Kinderopvangtoeslagfraude. (Medeplegen) (poging tot) oplichting, meermalen gepleegd (art. 326.1 Sr) en valsheid in geschrift, meermalen gepleegd (art. 225.1 Sr). Vrijspraak in eerste aanleg. 1. Bewijsklachten m.b.t. het door verdachte gebruikte IP-adres waarmee kinderopvangtoeslag is aangevraagd. 2. Grondslagverlating oplichting van kledingwinkel. Heeft hof grondslag van tll. verlaten door zowel primair tlgd. oplichting als subsidiair tlgd. poging tot oplichting bewezen te verklaren? 3. Redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep. Kon hof volstaan met constatering dat redelijke termijn in h.b. is overschreden op de grond dat enkel (geringe) overschrijding van redelijke termijn in h.b. heeft plaatsgevonden en dat geen sprake is van overschrijding van redelijke termijn in e.a.? Ad 1. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: Hof heeft expliciet op uitdrukkelijk onderbouwde standpunten gereageerd, dan wel verwerping van deze standpunten ligt voldoende duidelijk besloten in bewijsvoering en bewezenverklaring is voldoende gemotiveerd in het licht van hetgeen door verdediging is aangevoerd. Ad 2. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: Uit bewijsmotivering volgt dat hof diverse bestellingen waar in tll. naar wordt verwezen, ieder afzonderlijk heeft bezien en v.zv. bestellingen daadwerkelijk zijn geleverd primair tlgd. oplichting bewezen heeft verklaard. Handelingen die zien op bestellingen waarvan is komen vast te staan dat bestelde goederen retour zijn gegaan naar distributiecentrum heeft hof gekwalificeerd als poging tot oplichting. Daarin ligt besloten dat hof eerst heeft geoordeeld dat laatstgenoemde bestellingen kennelijk niet als (primair tlgd.) voltooid delict konden worden aangemerkt, zodat hof vervolgens kon toekomen aan subsidiair tlgd. poging. Gelet hierop is de aan hof voorbehouden uitleg van tll. niet in strijd met bewoordingen daarvan, zodat hof met die uitleg niet grondslag van tll. heeft verlaten. Ad 3. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2008:BD2578 m.b.t. aanvangsmoment redelijke termijn in e.a., afzonderlijke beoordeling van tijdsverloop in e.a. en in h.b., en duur van redelijke termijn in e.a. Hof heeft geoordeeld dat geen sprake is van overschrijding van redelijke termijn in e.a., omdat inleidende dagvaarding is betekend op 11-1-2019 en Rb op 13-6-2019 vonnis heeft gewezen. Daarmee heeft hof miskend dat verdachte op 8-11-2016 in verzekering is gesteld en dat tussen die datum en datum waarop Rb vonnis heeft gewezen, meer dan 2 jaren en 7 maanden zijn verstreken. Gelet daarop is ‘s hofs oordeel dat uitsluitend in h.b. (geringe) overschrijding van redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat kan worden volstaan met enkele constatering van die overschrijding, niet begrijpelijk. HR doet zaak zelf af en vermindert (mede gelet op overschrijding van redelijke termijn in cassatie) opgelegde gevangenisstraf van 12 maanden met 6 weken. Samenhang met 21/03544 P.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/03058
Datum 31 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 juli 2021, nummer 23-002345-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Het derde cassatiemiddel is later ingetrokken.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsvrouw van de verdachte en D.W.E. Sternfeld, advocaat te Amsterdam, hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.6, 2.7, 2.9 tot en met 2.21 en 2.23.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt in de kern dat het hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door zowel het onder 3 primair tenlastegelegde als het onder 3 subsidiair tenlastegelegde bewezen te verklaren.
3.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.5 en 3.7 tot en met 3.9.
4. Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
5. Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
5.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat kan worden volstaan met de enkele constatering dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), is overschreden. Het voert daartoe aan dat het hof heeft miskend dat in deze strafzaak ook in eerste aanleg sprake is geweest van een schending van de redelijke termijn.
5.2
Het hof heeft het volgende overwogen over de redelijke termijn:
“De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn is overschreden. De raadsman heeft benadrukt dat al vijf jaar zijn verstreken sinds het eerste verhoor van de verdachte. Het hof neemt als aanvang van de redelijke termijn 11 januari 2019 de dag waarop de dagvaarding is uitgereikt. De rechtbank heeft op 13 juni 2019 vonnis gewezen. Van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg is geen sprake. In hoger beroep is de redelijke termijn met bijna een maand overschreden. Gelet op de geringe mate van overschrijding in hoger beroep zal het hof volstaan met de constatering dat een overschrijding heeft plaatsgevonden.”
5.3
Het procesverloop in deze zaak is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5.2. Daaruit blijkt het volgende:
(i) op 8 november 2016 is de verdachte aangehouden, in verzekering gesteld en voor de eerste keer als verdachte gehoord;
(ii) op 11 januari 2019 is de inleidende dagvaarding betekend;
(iii) op 13 juni 2019 heeft de rechtbank vonnis gewezen;
(iv) op 18 juni 2019 heeft het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis;
(v) het hof heeft op 13 juli 2021 einduitspraak gedaan.
5.4.1
Op het aan de verdachte in artikel 6 lid 1 EVRM toegekende recht op berechting binnen een redelijke termijn kan inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop, te rekenen vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Een meer specifieke regel daarover valt niet te geven. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als een zodanige handeling te gelden. Wel moeten de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de inleidende dagvaarding als zo’n handeling worden aangemerkt. (Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rechtsoverweging 3.12.1.)
5.4.2
Bij de beoordeling van de vraag of de behandeling van de zaak binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM heeft plaatsgevonden, moeten het tijdsverloop tijdens de eerste aanleg en dat tijdens het hoger beroep afzonderlijk worden beoordeeld. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak op de zitting moet zijn afgerond met in eerste aanleg een einduitspraak binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, en dat in de fase van het hoger beroep een einduitspraak wordt gedaan binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In gevallen waarin de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert en/of het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, moet de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep telkens binnen zestien maanden worden afgedaan, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. (Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rechtsoverwegingen 3.14-3.16.)
5.5
Het hof heeft geoordeeld dat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg, omdat de inleidende dagvaarding is betekend op 11 januari 2019 en de rechtbank op 13 juni 2019 vonnis heeft gewezen. Daarmee heeft het hof miskend dat de verdachte op 8 november 2016 in verzekering is gesteld en dat tussen die datum en de datum waarop de rechtbank vonnis heeft gewezen, meer dan twee jaren en zeven maanden zijn verstreken. Gelet daarop is het oordeel van het hof dat uitsluitend in hoger beroep een (geringe) overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat kan worden volstaan met de enkele constatering van die overschrijding, niet begrijpelijk.
5.6
Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen en de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden verminderen.
6. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot een verdere vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze tien maanden en twee weken beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 oktober 2023.
Conclusie 12‑09‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Kinderopvangtoeslagfraude. Meermalen (medeplegen/poging tot) oplichting (art. 326 Sr), voorhanden hebben valse/vervalste documenten (art. 225 Sr). Falende klachten over: (M1) bewezenverklaring in licht uos, (M2) grondslagverlating van tll door zowel primaire als subsidiaire variant van feit 3 te bewijzen en (M4) strafmotivering. Slagende klacht over (M5) schending van de redelijke termijn. (M3 is ingetrokken). AG merkt ambtshalve op dat de HR uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. De conclusie strekt ertoe dat de HR de duur van de opgelegde gevangenisstraf vermindert en het beroep voor het overige verwerpt.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03058
Zitting 12 september 2023
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte
1. Cassatieberoep
1.1
De verdachte is door het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 13 juli 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden voor kort gezegd (medeplegen van) diverse oplichtingen (feit 1 en feit 3 primair) en pogingen daartoe (feit 3 subsidiair), alsmede het voorhanden hebben van valse en vervalste documenten, meermalen gepleegd (feit 2). De verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde witwassen van geldbedragen afkomstig uit eigen misdrijf. In eerste aanleg is de verdachte door de rechtbank Amsterdam op 13 juni 2019 van alle haar ten laste gelegde feiten vrijgesproken.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 21/03544. In die zaak concludeer ik vandaag ook.
1.3
Het gaat in deze zaak om fraude met kinderopvangtoeslag (KOT). Naar aanleiding van een melding aan het Fraudeteam van de Belastingdienst/Toeslagen is de FIOD een strafrechtelijk onderzoek gestart. De melding was afkomstig van een bankmedewerker en betrof een verdachte overboeking aan een kinderdagverblijf. Gedurende dit onderzoek is de verdenking ontstaan dat de verdachte alleen en samen met anderen de Belastingdienst heeft opgelicht door met opzet KOT voor zichzelf en anderen aan te vragen/wijzigen, terwijl zij wist(en) dat zij daar geen recht op had(den). Bij een doorzoeking in de woning van de verdachte is een laptop gevonden waarop valse en vervalste documenten zijn aangetroffen die met de fraude verband zouden houden. De juridische vertaalslag van deze verdenkingen zijn ten laste gelegd onder de feiten 1, 2 en 4.
Verder is naar aanleiding van het onderzoek naar de inhoud van twee telefoons van de verdachte de verdenking ontstaan dat zij zich tevens zou hebben schuldig gemaakt aan (poging tot) oplichting van de Hennes en Mauritz (H&M) door middel van het via een bestelapp plaatsen van bestellingen van goederen op valse namen, valse adressen en onder de bestedingslimiet van € 140,- waardoor zonder voorafgaande betaling kon worden besteld. Dit heeft geresulteerd in het onder 3 ten laste gelegde feit.
1.4
Het cassatieberoep is op 21 juli 2021 ingesteld namens de verdachte.1.J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft vijf middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel is gericht tegen de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 4, mede in het licht van hetgeen de verdediging in dit verband (uitdrukkelijk) heeft aangevoerd. In het tweede middel wordt geklaagd dat het hof door zowel het onder feit 3 primair als 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen te verklaren de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten. Het vierde en vijfde middel hebben betrekking op respectievelijk de strafmotivering en de schending van de redelijke termijn. De in het derde middel geformuleerde klacht is op 20 februari 2023 ingetrokken.
1.5
Deze conclusie leidt tot de slotsom dat het vijfde middel slaagt en de overige middelen falen.
2. Het eerste middel
2.1
Het eerste middel bevat bewijsklachten met betrekking tot de feiten 1, 2 en 4, oftewel de feiten die samenhangen met de verdenking van de KOT-fraude.
Bewezenverklaring, het standpunt van de verdediging en de (Promis)bewijsmotivering
2.2
Ten laste van de verdachte is onder 1, 2 en 4 bewezen verklaard:
“1.
zij, op tijdstippen in de periode van 13 september 2012 tot en met 14 november 2014 in Nederland, alleen althans tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededaders telkens - ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - meerdere valselijk opgemaakte of vervalste (elektronische) aanvragen en wijziging Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag, bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende dat
(Eigen aanvraag/wijziging)
- [betrokkene 1] (BSN [BSN 1] ) gedurende 230 uur per maand vanaf 1 augustus 2012 kinderopvang geniet bij KDV [A] (A-08-DOC-03) en,(Aanvraag/wijziging [betrokkene 2] )
- [betrokkene 3] (BSN [BSN 2] ) gedurende 175 uur per maand vanaf 1 mei 2013 kinderopvang geniet bij BSO [B] (A-03-DOC-04) en,
(Aanvraag/wijziging [betrokkene 4] )
- [betrokkene 5] (BSN [BSN 3] ) gedurende 150 uur per maand vanaf 1 april 2014 kinderopvang geniet bij [C] (A-05-DOC-01 ) en,
(Aanvraag/wijziging [betrokkene 6] )
- [betrokkene 7] (BSN [BSN 4] ) gedurende 150 uur per maand vanaf 1 februari 2013 kinderopvang geniet bij BSO [D] (A-09-DOC-01 ) en,
(Aanvraag/wijziging [betrokkene 8] )
- [betrokkene 9] (BSN [BSN 5] ) gedurende 175 uur per maand vanaf 11 november 2013 kinderopvang geniet bij BSO [E] (A-36-DOC-02),
waardoor verdachte en/of haar mededader(s) de suggestie heeft/hebben gewekt dat de persoon genoemd op de aanvraag en/of wijziging Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag recht had op deze toeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemde toeslagen van enig geldbedrag;
2.
zij, op tijdstippen in de periode van 5 september 2013 tot en met 9 juli 2014 te Amsterdam,
telkens opzettelijk een vals en/of vervalst geschrift voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist of dat die geschriften bestemd waren om gebruik van te maken als waren die echt en onvervalst,
immers heeft verdachte
1. een jaaropgave 2012 van [F] (A-08-DOC-07, blz. 3) en,
2. een jaaropgave 2012 van Kinderopvang [C] (A-03-DOC-02, blz.3)
3. een plaatsingsovereenkomst tussen Kinderopvang [C] B.V. en [betrokkene 4] ten behoeve van [betrokkene 5] en [betrokkene 10] (A-05-DOC-03, blz 6 en 7) en,
4. een rekeningafschrift ING rekening [rekeningnummer 1] ten name van [betrokkene 6] (A 09-DOC-07, blz. 3) en,
5. een jaaropgave 2012 van [G] Kinderopvang (A-11-DOC-04, pagina 4),
zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens op haar computer en thuis voorhanden gehad, en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat verdachte op deze jaaropgaven en/of plaatsingsovereenkomsten en/of deze rekeningafschriften telkens valselijk en in strijd met de waarheid onder meer heeft/hebben vermeld dat
Ad 1. [betrokkene 1] van 2 januari 2012 t/m 31 juli 2012 bij [F] kinderopvang heeft genoten en,
Ad 2. [C] Kinderopvang B.V. telkens 817,97 euro factureert aan [betrokkene 2] en,
Ad 3. Kinderopvang [C] B.V. en [betrokkene 4] voor een bepaald aantal uren en tegen een bepaalde prijs opvang zijn overeenkomen en,
Ad 4. Een bedrag van 9.880 euro is betaald aan [G] Kinderopvang B.V. en,
Ad 5. [betrokkene 11] (BSN [BSN 6] ) over de maanden oktober t/m december opvang heeft genoten bij BSO [B] ,
terwijl genoemde levering van diensten (kinderopvang) en genoemde betalingen in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden;
3.
(…)
4.
zij, op tijdstippen in de periode van 22 februari 2013 tot en met 03 december 2014 in Nederland heeft witgewassen,
immers heeft verdachte geldbedragen verworven terwijl zij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.”
2.3
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2021 blijkt dat de raadsman heeft gepleit overeenkomstig de ter zitting overgelegde pleitaantekeningen. Gelet op de strekking van het middel zal ik hierna de relevante passages uit het pleidooi citeren (met weglating van voetnoten):
“Feit 1: Plegen en medeplegen van oplichting door indienen van meerdere valse kot-aanvragen in de periode 13 september 2012 - 14 november 2014
12. De rechtbank is glashelder geweest in haar oordeel met betrekking tot de standpunten van het Openbaar Ministerie. Het exclusieve gebruik van het IP-adres met nummer [IP-adres 1] waarvan de aanvragen KOT afkomstig zijn kan niet aan [verdachte] worden gekoppeld en bovendien is niet gebleken dat de zilveren Lenovo laptop waar vervalste stukken op zijn aangetroffen aan [verdachte] toebehoort.
Het IP-adres
Geen koppeling op basis van bewijs
13. Het gros van de KOT aanvragen zijn afkomstig van het [IP-adres 1] . Het is buitengewoon merkwaardig dat het OM ook in het schriftuur persisteert bij de waarschijnlijkheid dat dit IP-adres aan [verdachte] gekoppeld kan worden. De koppeling tussen dit IP-adres en de [a-straat 1] is immers louter gebaseerd op een onderbuikgevoel.
14. Dat het OM stelt dat het: “het meest waarschijnlijk het IP-adres door de verdachte werd gebruikt” toont de zwakte van de zaak. Deze conclusie is dan ook op geen enkele wijze onderbouwd met enige onderzoeksresultaten of gegevens van providers, maar slechts op een vermoeden omdat de IB-aangifte van [verdachte] ook via dit IP-adres zou zijn verzonden. Door het ontbreken van objectief bewijs voor de koppeling tussen het IP-adres en de [a-straat 1] alleen al kan er geen koppeling gemaakt worden tussen [verdachte] en het IP-adres.
Contra-indicaties: ander IP-adres aangetroffen bij huiszoeking
15. Meer nog, er bestaan juist zeer sterke contra-indicaties dat het IP-adres niet aan het adres: [a-straat 1] gekoppeld kan worden. Tijdens de huiszoeking op 24 november 2016 is er immers onderzoek gedaan naar het IP-adres op de [a-straat 1] . Het resultaat daarvan laat niets aan de verbeelding over, het IP-adres is: [IP-adres 2] .2.Een ander IP-adres dan het adres waarvan de verweten KOT-aanvragen afkomstig zijn.
Contra-indicatie: Koppeling tussen IP-adres en de [b-straat 1]
16. Uit het dossier blijkt voorts dat het IP-adres eindigend op * [IP-adres 1] aan een heel ander adres te koppelen is, namelijk aan het adres van [betrokkene 4] . Ik citeer uit het verhoor van verdachte [betrokkene 12] :
“Wij hebben gezien dat de aanvraag KOT is gedaan vanaf IP-adres [IP-adres 1] . Dit adres stond geregistreerd op het adres [b-straat 1] te Amsterdam. ”'
17. Niet de [a-straat 1] dus, maar de [b-straat 1] . Notabene het adres van [betrokkene 4] . Het is voor de verdediging overigens geen verrassing dat het IP-adres geregistreerd staat op naam van [betrokkene 4] , gelet op het alternatieve scenario dat in eerste aanleg is gepresenteerd en waar de verdediging later op terug zal komen.
18. En hoewel het Openbaar Ministerie nu in de schriftuur betwist dat het IP-adres toebehoort aan het woonadres van [betrokkene 4] is het tegendeel niet gebleken. Het PV dat pas gisterenavond is toegestuurd geeft geen inzicht in hoe de verbalisanten tot de conclusie zijn gekomen, waarom zij nu menen dat het een foutieve opmerking was en hoe het herstel PV 3 jaar na het oorspronkelijke verhoor tot stand is gekomen. De betwisting wordt tevens niet gestaafd met enig bewijs waarom de zo stellige conclusie van de politie niet zou kloppen. Ook volgt bijvoorbeeld niet welk IP-adres dan wel hoort bij de woning aan de [b-straat 1] . Daar is in 2016 ondanks het uitdrukkelijke verzoek van de verdediging om meer onderzoek te verrichten naar het IP-adres geen onderzoek naar gedaan en ook na het presenteren van het alternatieve scenario is dit niet nader onderzocht.
19. Maar er is meer dat een koppeling tussen het IP-adres eindigend op * [IP-adres 1] en de [b-straat 1] rechtvaardigt, namelijk uit de verklaring van [betrokkene 4] zelf. [betrokkene 4] verklaart immers dat [betrokkene 13] en [alias] , de vrouwen die volgens [betrokkene 4] zogenaamd verantwoordelijk zijn voor de KOT-aanvraag, altijd een laptop bij zich hadden als ze bij [betrokkene 4] thuis oppasten. En op de vraag hoe [betrokkene 13] en/of [alias] aan de DIGID code van [betrokkene 4] zijn gekomen, die nodig is voor het aanvragen van een toeslag, antwoordt [betrokkene 4] : “Ik heb toen zelf de code ingetoetst op de laptop van [alias] [...] [alias] zei dat ik later bericht zou krijgen over de aanvraag.” Ondanks de onbetrouwbaarheid van de verklaring omtrent de zogenaamde rol van [betrokkene 13] en/of [alias] kan uit haar verklaring een essentieel ding worden geconcludeerd: [betrokkene 4] heeft volgens haar eigen verklaring bij haar thuis ingelogd middels haar DIGID, de aanvraag moet dan ook bij [betrokkene 4] thuis zijn ingediend. DIGID logt zichzelf immers na slechts 15 minuten inactiviteit automatisch uit.
20. En als de aanvraag bij [betrokkene 4] thuis is ingediend, door wie dat dan ook gedaan zou zijn, betekent dit dat het IP-adres van de [b-straat 1] hetzelfde moet zijn als het IP-adres van waar de KOT-aanvraag van [betrokkene 4] is ingediend. En dat is uitgerekend het IP-adres eindigend op * [IP-adres 1] . Er is dus maar een conclusie mogelijk: het IP-adres eindigend op * [IP-adres 1] kan, ondanks de stellige betwisting van het OM, op basis van het dossier maar aan een adres gekoppeld worden, namelijk de [b-straat 1] .
[betrokkene 4] verhult haar IP-adres: verklaart aantoonbaar leugenachtig
21. Bovendien blijkt uit het verhoor van [betrokkene 4] dat zij het bestaan van een IP-adres op de [b-straat] probeert te verhullen. [betrokkene 4] verklaart aanvankelijk dat er geen internetverbinding op de [b-straat] was. Later in datzelfde verhoor verklaart zij echter dat zij een DIGID heeft aangevraagd en dat [betrokkene 13] en [alias] een laptop mee hebben genomen voor het doen van overboekingen. Beide handelingen waarvoor een internet verbinding vereist is.
22. Daarmee staat aantoonbaar vast dat [betrokkene 4] heeft gelogen over een internetverbinding op de [b-straat 1] . Vraag is waarom je zou liegen over het al dan niet bestaan van een internetverbinding op je woonadres? Omdat [betrokkene 4] weet dat er meerdere KOT-aanvragen afkomstig zijn van haar IP-adres, hetgeen haar een motief geeft om haar IP-adres koste wat het kost te verhullen.
Tussenconclusie ten aanzien van koppeling IP-adres:
23. Resumerend is er geen bewijs voor een koppeling van het IP-adres en [verdachte] , zijn er zelfs sterke contra-indicaties en volgt uit zowel het dossier als de verklaring van [betrokkene 4] dat het IP-adres van waar de aanvragen afkomstig zijn maar aan een adres gekoppeld kan worden: De [b-straat 1] .
Geen exclusieve gebruiker van het IP-adres eindigend op * [IP-adres 1] :
24. Tevens zijn er grote vraagtekens te plaatsen bij de bewijswaarde van het IP-adres omdat er geen sprake is van een exclusief gebruik van het IP-adres * [IP-adres 1] door één persoon. Vanaf het IP-adres eindigend op * [IP-adres 1] zijn immers 1625 digitale contacten geweest met de belastingdienst en is voor 40 verschillende personen raadplegingen gedaan van in de rubriek Toeslagen waaronder met de BSN-nummers van [betrokkene 15] en [betrokkene 4] . Met zoveel contacten kan er derhalve geen exclusieve gebruiker aan het IP-adres gekoppeld worden, laat staan dat specifiek [verdachte] als exclusieve gebruiker van het IP-adres aangemerkt kan worden.
25. Dat het OM toch [verdachte] als exclusieve gebruiker van het IP-adres aanmerkt is niet onderbouwd met enig bewijs. Dat haar IB-aangiften, huur- en zorgtoeslag aanvragen van dit IP-adres afkomstig zijn komt geen enkele bewijswaarde toe, temeer nu dit geldt voor nog 3 aanvragers, waaronder [betrokkene 15] en [betrokkene 4] . Conclusie: het IP-adres * [IP-adres 1] kan niet aan [verdachte] worden gekoppeld, laat staan het exclusief gebruik hiervan. Geen koppeling, geen exclusief gebruik en dus valt niet uit te sluiten dat andere personen dan [verdachte] het IP-adres hebben gebruikt voor de onterechte KOT aanvragen, zoals de rechtbank 2 jaar geleden al heeft geoordeeld.
Ook geen exclusief gebruik van de Lenovo laptop door [verdachte]:
26. Ten aanzien van de Lenovo laptop herhaalt het OM het standpunt door, zonder nader onderzoek, te menen dat de Lenovo laptop die op de [a-straat] is aangetroffen in gebruik is bij [verdachte] . Het OM baseert dit op het aantreffen van een CV en een adresboek.
27. Dat zij de gebruiker van de laptop is wordt door [verdachte] stellig ontkend. Ter zitting heeft [verdachte] verklaard dat [betrokkene 15] veelvuldig achter de laptop zat. Niet [verdachte] maar [betrokkene 15] is dus de gebruiker van de Lenovo laptop.
28. Over het aantreffen van het CV verklaart [verdachte] dat zij haar CV naar [betrokkene 15] heeft gemaild. Het CV kan zo op de Lenovo laptop terecht zijn gekomen. Deze verklaring wordt ondersteund door het dossier. Immers, zo volgt uit het dossier niet dat het document “CV” op de Lenovo laptop is opgesteld. Sterker nog, het CV is aangetroffen in de map “downloads.” Een locatie die exact past in de verklaring van [verdachte] en waardoor vast komt te staan dat het CV niet op de Lenovo laptop is opgesteld.
29. Dan is er nog het adresboek dat is aangetroffen op de laptop. Een adresboek waarvan wordt aangenomen dat het van [verdachte] is omdat haar telefoonnummer is opgeslagen onder de naam “ikke”. Maar het adresboek bevat tevens een contra-indicatie om aan te nemen dat het om [verdachte] ’s adresboek gaat. In de lijst wordt immers ook het contact “advocaat Berendse” aangetroffen. Een advocaat waar [verdachte] nooit eerder contact mee heeft gehad.
30. Maar zelfs als uw Hof van mening is dat het adresboek wel aan [verdachte] toebehoort deelt de verdediging de vaststelling van de rechtbank dat slechts het aantreffen van een CV en een adresboek onvoldoende is om het exclusieve gebruik van de laptop aan [verdachte] toe te schrijven. Dan hadden er meer aanwijzingen moeten zijn, bijvoorbeeld ingelogde social media-accounts, bankgegevens, foto’s etc. Dergelijke “persoonlijke” informatie kan bij uitstek wat zeggen over de gebruiker van de laptop, maar dit ontbreekt geheel in het dossier.
31. Bovendien wordt de verklaring van [verdachte] dat [betrokkene 15] de gebruiker is van de laptop ondersteund door de verklaring van getuige [betrokkene 16] . [betrokkene 16] verklaart immers dat uitgerekend [betrokkene 15] altijd met de laptop in de weer was, en [betrokkene 16] kan het weten, want zij kwam veelvuldig bij [betrokkene 15] en [verdachte] over de vloer nu [verdachte] in de tenlastegelegde periode leidde aan psychische problematiek en [betrokkene 16] droeg in die periode zorg voor de kinderen.
32. In lijn met de uitspraak van de rechtbank d.d. 13 juni 2019 is de verdediging dan ook van mening dat het dossier onvoldoende bevat om met zekerheid vast te kunnen stellen dat de laptop bij [verdachte] in gebruik is geweest. Laat staan dat [verdachte] de exclusieve gebruiker van de laptop is.
Tussenconclusie ten aanzien van IP-adres en laptop:
33. Resumerend houden ook in hoger beroep de twee belangrijkste punten in de argumentatie van het OM, te weten het IP-adres en de laptop, geen stand. Van het IP-adres staat immers onomstotelijk vast dat het niet aan [verdachte] maar eerder aan [betrokkene 4] gekoppeld kan worden. En ook de laptop kan niet direct aan [verdachte] worden gekoppeld, daar is het bewijs te mager voor, zeker nu getuige [betrokkene 16] verklaart dat het juist [betrokkene 15] is die gebruik maakte van die Lenovo laptop.
(…)
Geldstromen
45. Voorts stelt het OM dat de geldstromen van en naar de rekening van [verdachte] , hun dochter en [betrokkene 15] een aanwijzing zijn voor betrokkenheid bij de KOT-aanvragen. Het is opmerkelijk om te zien dat het OM blind geloof lijkt te hechten aan de verklaring van [betrokkene 15] dat [verdachte] zijn rekening beheerde. Temeer nu [betrokkene 15] geen enkele verklaring geeft voor het feit dat hij zijn eigen rekening niet in beheer zou hebben of waarom hij zijn eigen rekening niet beheert.
46. Daar tegenover staat de verklaring van [verdachte] dat het juist [betrokkene 15] was die zijn eigen rekening, de rekening van hun dochter en de rekening van [verdachte] beheerde, maar haar verklaring wordt als ongeloofwaardig weggezet. Dit terwijl [verdachte] wel duidelijk en uitdrukkelijk verklaart waarom juist [betrokkene 15] zowel haar persoonlijke rekening als de rekening van haar dochter in beheer had. [verdachte] ging tussen 2013 en 2016 immers door een gitzwarte periode in haar leven. Dat begon tijdens de zwangerschap. [verdachte] vertoonde depressieve klachten. Nadat het dochtertje van [verdachte] na slechts een maand is overleden zijn deze klachten substantieel toegenomen. [verdachte] leefde als een kluizenaar, de depressiviteit nam toe en [verdachte] heeft zelfs gepoogd zelfmoord te plegen. In een dergelijke geestestoestand is de dagelijkse administratie en het beheer van een bankrekening wel het laatste waar je zin in hebt, waardoor de verklaring dat [betrokkene 15] de administratieve taken op zich heeft genomen zeer aannemelijk is. [betrokkene 15] voerde het beheer over zijn eigen rekening, de rekening van [verdachte] en de rekening van dochter.
47. Aan de geldstromen van en naar de rekening van [verdachte] , haar dochter en [betrokkene 15] komt derhalve ook geen enkele bewijswaarde toe nu [betrokkene 15] zowel de privérekening van [verdachte] als de rekening van dochter beheerde.
48. Het Openbaar Ministerie stelt dat [verdachte] de gemachtigde was van de rekening van dochter (met rekeningnummers - [rekeningnummer 2] en - [rekeningnummer 3] ) en baseert dit op de handtekeningenkaart afkomstig van de ABN-AMRO. Dit ligt echter genuanceerder. [verdachte] heeft immers geen handtekening gezet om gemachtigde van de rekening te worden, maar de handtekening is gezet voor het openen van de rekening. [betrokkene 15] is immers niet erkend als vader en mocht derhalve niet alleen de rekening openen, daar was de handtekening van [verdachte] voor vereist.
49. Feit blijft echter dat de rekening van [betrokkene 15] gekoppeld was aan de rekening van [betrokkene 15] en hij derhalve in de gelegenheid was om transacties met de rekeningen van dochter (- [rekeningnummer 2] en - [rekeningnummer 3] ) te verrichten. Dat kan immers niet anders nu een jongerenrekening bij de ABN-AMRO enkel geopend kan worden als deze gekoppeld is aan een “volwassenenrekening” van de ABN. [verdachte] heeft echter aantoonbaar alleen rekeningen bij de ING, met rekeningnummer - [rekeningnummer 4] . [betrokkene 15] daarentegen heeft wel een ABN-AMRO rekening, en wel met nummer - [rekeningnummer 5] . Het kan niet anders dan dat de rekening van dochter aan de ABN Rekening van [betrokkene 15] is gekoppeld.
50. Het is dus [betrokkene 15] die door de koppeling tussen zijn rekening en de rekening van dochter transacties kon verrichten, inzage had in de rekening en hier het beheer over voerde. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft de verdediging door middel van onderzoekswensen getracht aan te tonen dat de rekening van [betrokkene 1] (dochter) gekoppeld was aan de rekening van [betrokkene 15] . Deze onderzoekswensen zijn in eerste aanleg echter categorisch door het Openbaar Ministerie afgewezen.
51. Maar uit de feitelijke gang van zaken blijkt dat het [betrokkene 15] is die toegang heeft tot de betaal- en spaarrekening van dochter. Meer nog, uit het dossier blijkt zelfs onomstotelijk dat hij hieraan uitvoering heeft gegeven door het verrichten van transacties.
52. Notabene de dag waarop [betrokkene 4] haar KOT-toeslag heeft ontvangen heeft zij een contante opname van € 1.000,-- gedaan en heeft zij gepoogd € 8.500 over te maken naar de rekening van dochter [betrokkene 1] (- [rekeningnummer 2] ). Nog dezelfde dag wordt er een bedrag van € 7.500 overgemaakt van de rekening van dochter (- [rekeningnummer 2] ) naar [betrokkene 15] . Dit wekte bij de ABN-AMRO [argwaan] nu het bedrag direct via de spaarrekening werd overgemaakt. Wie moest vervolgens naar de ABN-AMRO verschijnen om het bedrag terug te storten c.q. vrij te geven? Uitgerekend [betrokkene 15] . Het is [betrokkene 15] die daarvoor heeft getekend. Ook hiervan heeft de verdediging getracht deze handtekening te achterhalen, maar ook hier stuitte zij op weerstand van de zijde van het OM. Maar dit volgt wel onomstotelijk uit de bankafschriften. Op 22 september 2014 is een bedrag van € 7.500 direct overgemaakt van [betrokkene 15] naar [betrokkene 4] met als omschrijving retour naar afzender. [betrokkene 15] heeft hier dus toestemming voor gegeven. En ook uit de verklaring van [betrokkene 4] volgt dit. [betrokkene 4] stelt dat de medewerkster van de bank haar vertelde dat er een man bij de bank was gekomen in verband met het overgeboekte en vastgehouden geldbedrag.” [betrokkene 15] dus.
53. [betrokkene 15] had dus niet alleen toegang tot de bankrekening, maar ook was hij bevoegd om transacties te verrichten, te tekenen en meer nog, hij was zelfs aanspreekpunt nu de ABN-AMRO [betrokkene 15] had ontboden om op een kantoor te verschijnen en niet [verdachte] . Hieruit is maar een conclusie mogelijk: het is [betrokkene 15] die verantwoordelijk is voor de rekeningen van dochter, hij voerde het beheer, hij verrichte de transacties en hij werd aangesproken door het OM.
54. Maar zelfs als uw Hof hier twijfels bij plaatst en in tegenstelling tot de verdediging meent dat [verdachte] bedragen zou hebben gepind en/of de rekening heeft aangewend zegt dat conform jurisprudentie van uw hof niet dat zij betrokken is bij de oplichting en/of valsheid in geschrifte. In een vergelijkbare zaak uit 2018, was eveneens sprake van een alternatief scenario. De verdachte heeft een scenario gepresenteerd waarin niet de verdachte maar haar partner verantwoordelijk was voor de aanvragen en zij hier geen weet van heeft gehad. Dit scenario is door uw Hof overgenomen nu het op grond van het dossier niet kon worden weerlegd. Verschil met deze zaak is dat in die zaak vast stond dat de verdachte af en toe geld van de rekening pinde waar KOT op binnen kwam. Bovendien stond de rekening op naam van die verdachte. Dat is meer dan in de zaak jegens [verdachte] , nu in onderhavige zaak niet vast is komen te staan dat [verdachte] transacties heeft verricht en/of betalingen heeft gedaan. Ondanks dit gegeven oordeelde uw hof dat het aanwenden van gelden onvoldoende is voor een bewezenverklaring ter zake oplichting en/of valsheid in geschrifte." Nu in casu zelfs niet vaststaat dat [verdachte] de rekeningen beheerde, laat staan geld van de rekeningen heeft aangewend, kan de rekening niet bijdragen aan het bewijs ter zake haar betrokkenheid bij de oplichting en/of valsheid in geschrifte.
Tussenconclusie:
55. Met weerlegging van alle argumenten die door het OM [zijn aangedragen] is maar één conclusie mogelijk: op grond van dit dossier kan onmogelijk de betrokkenheid van [verdachte] worden bewezen. Het IP-adres is niet te koppelen, het exclusieve gebruik van de laptop valt niet aan [verdachte] te koppelen en het beheer van de bankrekeningen en verrichten van transacties zijn niet aan [verdachte] toe te schrijven. Absoluut onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring ter zake oplichting (feit 1), de valsheid in geschrifte (feit 2) en het witwassen (feit 4).”
Het hof heeft in het bestreden arrest met betrekking tot de bewijsvoering3.van de feiten 1, 2 en 4 en de door de verdediging in dat verband gevoerde verweren het volgende overwogen (met weglating van voetnoten):
“De verweren
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde feiten en heeft het volgende aangevoerd.
Het IP-adres
Er is geen bewijs voor een koppeling tussen het IP-adres waarvan het gros van de KOT-aanvragen zijn gedaan en (het adres van) de verdachte. Het dossier bevat zelfs sterke contra-indicaties voor die koppeling. Uit het dossier en de verklaring van [betrokkene 4] volgt dat het IP-adres van waar de aanvragen afkomstig zijn aan haar adres kan worden gekoppeld. Tevens zijn er grote vraagtekens te plaatsen bij de bewijswaarde van het IP-adres aangezien er geen sprake is van gebruik hiervan door één persoon.
De laptop
De verdachte betwist dat zij de gebruiker was van de Lenovo laptop die aan de [a-straat 1] is aangetroffen. Volgens de verdachte was niet zij maar haar toenmalige partner [betrokkene 15] de gebruiker van de laptop. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 16] . Het aantreffen van het CV van de verdachte en een adresboek waar haar telefoonnummer onder de naam “ikke” is opgeslagen is onvoldoende om aan te nemen dat het om de laptop van de verdachte ging. Het aantreffen van een CV en een adresboek is onvoldoende om het exclusieve gebruik van de laptop aan de verdachte toe te schrijven.
Het e-mailadres [e-mail] @live.nl
Niet duidelijk is wat het verband is tussen het e-mailadres [e-mail] @live.nl en de KOT-aanvragen. Bovendien is uit onderzoek van de verdediging onomstotelijk naar voren gekomen dat dit e-mailadres niet door de verdachte maar door [betrokkene 15] gebruikt is en wordt.
De geldstromen
Het openbaar ministerie lijkt blind geloof te hechten aan de verklaring van [betrokkene 15] dat de verdachte zijn rekening beheerde. De verdachte stelt dat [betrokkene 15] het beheer voerde over zijn eigen rekening, de privérekening van de verdachte en de rekening van haar dochter. Aan de geldstromen van en naar de rekening van verdachte, haar dochter en [betrokkene 15] komt derhalve geen enkele bewijswaarde toe.
Wat betreft de rekeningen van de dochter van de verdachte (met rekeningnummers - [rekeningnummer 2] en - [rekeningnummer 3] ) geldt dat het openbaar ministerie de verdachte als gemachtigde beschouwt vanwege de handtekeningkaart. De verdachte heeft echter geen handtekening gezet om gemachtigde van de rekening te worden. De handtekening is gezet voor het openen van de rekening. [betrokkene 15] was in de gelegenheid transacties met de rekeningen (- [rekeningnummer 2] en - [rekeningnummer 3] ) van de dochter te verrichten, had daar inzage in en voerde daar ook het beheer over. Uit het dossier blijkt zelfs onomstotelijk dat [betrokkene 15] de transacties verrichtte. Zo heeft [betrokkene 4] de dag waarop zij haar KOT-toeslag heeft ontvangen een contante opname van € 1.000,- gedaan en heeft zij gepoogd € 8.500,- over te maken naar de rekening van de dochter van de verdachte (- [rekeningnummer 2] ). Nog dezelfde dag wordt er een bedrag van € 7.500,- overgemaakt van de rekening van de dochter van de verdachte (- [rekeningnummer 2] ) naar [betrokkene 15] .
Tot slot geldt dat zelfs indien het hof hier twijfels bij plaatst en meent dat de verdachte bedragen zou hebben gepind en/of de rekening zou hebben aangewend, dit conform jurisprudentie van het hof niet betekent dat de verdachte betrokken is geweest bij de oplichting en/of valsheid in geschrift.
Ten aanzien van (mede)plegen van de aanvraag van [betrokkene 1]
Verzocht wordt de verdachte vrij te spreken van het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op (mede)plegen van de KOT-aanvraag met betrekking tot [betrokkene 1] . De verdachte ontkent dat zij de aanvraag heeft gedaan en haar kan geen exclusief gebruik van de laptop en/of het IP-adres worden toegeschreven. Dat de gelden op haar rekening zijn ontvangen betekent niet dat zij degene is geweest die de aanvraag ook daadwerkelijk heeft ingediend, zo blijkt uit het reeds aangehaalde arrest van het hof. Ook medeplegen kan niet worden vastgesteld. Een ander scenario, waarin de ex-partner van de verdachte verantwoordelijk is voor de aanvragen, kan niet worden uitgesloten.
(Mede)plegen van andere acht aanvragen
Verzocht wordt de verdachte vrij te spreken van het plegen van oplichting met KOT-aanvragen. Het blijkt niet dat de verdachte aanwezig is geweest bij de aanvragen en/of daadwerkelijk de aanvragen heeft ingediend. De verdachte is ook niet als medepleger betrokken. Ten slotte blijkt niet dat de verdachte enig voordeel heeft genoten.
Feit 2
Het enkele aantreffen van documenten op een laptop afkomstig uit de woning van de verdachte en [betrokkene 15] is onvoldoende om de verdachte als medepleger van het voorhanden hebben van deze documenten verantwoordelijk te houden. De verdachte had geen wetenschap van het bestaan van de jaaropgave van [F] van 2012, laat staan dat uit het dossier volgt dat zij het document voorhanden heeft gehad of heeft opgesteld, dan wel ingediend. Er is dan ook geen opzet om het document als echt te gebruiken. Uit het dossier blijkt niet dat de jaaropgave over 2012 van [C] aangaande [betrokkene 2] is vervalst en deze jaaropgave is niet op de laptop aangetroffen. Ook de jaaropgave over 2012 van [G] op naam van [betrokkene 11] is niet op de laptop uit de woning aangetroffen.
De verdachte ontkent op de hoogte te zijn geweest van of toegang te hebben gehad tot de plaatsingsovereenkomst tussen [C] en [betrokkene 4] en van de rekeningafschriften op naam van [betrokkene 6] . Uit het dossier volgt niet dat de plaatsingsovereenkomst of de afschriften door de verdachte zouden zijn opgesteld dan wel door haar zouden zijn ingediend.
(…)
Feit 4
Niet is gebleken dat de verdachte de door de aanvragers gestorte bedragen voorhanden heeft gehad. [betrokkene 15] was degene die haar rekening en de rekening van haar dochter in die periode beheerde. De verdachte wist niet dat deze bedragen van een misdrijf afkomstig waren. De blijkens A-08-AMB-023 in de tenlastegelegde periode gestorte bedragen zijn substantieel lager dan het verweten bedrag van € 97.394,-. Het dossier bevat ook onvoldoende bewijs dat de verdachte een bedrag van € 3.000,- contant van Ince heeft ontvangen. Wat betreft de “eigen aanvraag” hebben 9 van de 26 transacties niet plaatsgevonden binnen de tenlastegelegde periode.
Indien de verdachte al verantwoordelijk kan worden gehouden voor het witwassen van bedragen die zij in de tenlastegelegde periode van andere aanvragers heeft ontvangen, kan dit tot maximaal € 56.018,-. Niet kan worden bewezen dat de verdachte het bedrag in de tenlastegelegde periode voorhanden heeft gehad dan wel dat zij ten aanzien van de verweten bedragen gedragingen heeft verricht die zijn gericht op het verhullen van de herkomst daarvan.
Het oordeel van het hof
Het hof zal hierna de feiten en omstandigheden uiteenzetten op grond waarvan het hof het onder 1, 2, 3 primair en subsidiair en 4 tenlastegelegde bewezen acht. Het hof zal op de verweren van de raadsman reageren voor zover deze niet weerlegd worden door de inhoud van de bewijsmiddelen.
Feit 1
In de periode van 13 mei 2013 tot 19 juni 2014 is IP-adres [IP-adres 1] gebruikt om voor 14 BSN aanvragen en/of wijzigingen van de kinderopvangtoeslag in te dienen en voor 16 BSN om naar een lopende kinderopvangtoeslag of een andere toeslag te kijken. Vanaf dat IP-adres is, onder meer, de KOT van de verdachte geraadpleegd, en zijn de zorgtoeslag, de huurtoeslag, het kindgebonden budget en de IB aangifte van de verdachte geregeld.4.Voorts zijn vanuit dit IP-adres meerdere KOT aanvragen/wijzigingen ingediend, waaronder die van:5.
- [betrokkene 2] . Datum indiening: 29 augustus 2013; onterecht uitbetaald: € 12.429,-;
- [betrokkene 4] . Datum indiening: 15 mei 2014; onterecht betaald: .€ I7.009,-;
- [betrokkene 6] . Datum indiening: 23 september 2013; onterecht betaald: € 37.520,-;
- [betrokkene 8] . Datum indiening: 23 september 2013; onterecht uitbetaald 25.485,-.
Volgens Toeslagen is het meest waarschijnlijk dat de aanvragen verzonden werden vanaf het adres [a-straat 1] , [postcode] [plaats] . Dit is het (toenmalige) woonadres van de verdachte (en van haar toenmalige partner [betrokkene 15] ).
De eigen KOT
Uit een uitdraai van het Burgerportaal van de Belastingdienst, blijkt dat voor het kind met BSN-nummer [BSN 1] met ingang van 1 augustus 2012 voor 230 uren per maand aan kinderopvang bij het Kinderdagverblijf [A] is opgegeven bij de Belastingdienst. Dat BSN-nummer is gekoppeld aan [betrokkene 1] , het kind van de verdachte. Op 8 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/FIOD de opvanggegevens van het kind [betrokkene 1] over de jaren 2012 tot en met 8 oktober 2014 opgevraagd bij [A] . Op 9 oktober 2014 heeft de locatiemanager van onder meer kinderdagverblijf [A] laten weten dat dat kind geen gebruik maakt van opvang op kinderdagverblijf [A] .
De verdachte heeft gedurende de periode van mei 2012 tot en met juni 2014 voor haar kind [betrokkene 1] kinderopvangtoeslag aangevraagd. [betrokkene 1] zou in die periode opvang hebben genoten bij kinderopvanginstelling [F] en [A] . Bij navraag bij deze kinderopvanginstellingen werd de Belastingdienst/FIOD verteld dat het kind aldaar geen opvang had genoten respectievelijk dat het kind niet in de administratie bekend was. Door of namens verdachte zijn diverse bescheiden overgelegd waaruit de daadwerkelijke opvang zou moeten blijken. Overgelegd zijn onder meer een jaaropgave 2012 van [F] en een jaaropgaaf 2012 van [G] waar [A] onder valt. Gelet op de reactie van de kinderopvanginstellingen heeft geen daadwerkelijke opvang plaatsgevonden en zijn de overgelegde bescheiden vermoedelijk vals. Daarnaast zijn door de verdachte kopieën van bankafschriften overgelegd waarin staat dat er geld naar de kinderopvanginstelling overgemaakt is. Nadat van de bank bankafschriften gevorderd zijn, is het gebleken dat de overgelegde bankbescheiden vervalst waren en geen betalingen aan de kinderopvanginstellingen hadden plaatsgevonden. Aan de verdachte is kinderopvangtoeslag ten onrechte uitbetaald.
De KOT van [betrokkene 2]
Uit een uitdraai van het Burgerportaal van de Belastingdienst, blijkt dat voor het kind met BSN-nummer [BSN 2] met ingang van 1 mei 2013 voor 175 uren per maand aan Buitenschoolse opvang [B] is opgegeven bij de Belastingdienst. Op 28 januari 2016 heeft de Belastingdienst/FIOD bij [H] de opvanggegevens van het kind [betrokkene 3] - zoon van [betrokkene 2] - opgevraagd met betrekking tot buitenschoolse opvang bij BSO [B] sinds I mei 2013. Namens de curator in het faillissement van [H] , kreeg de Belastingdienst op 28 januari 2016 bericht dat zowel het kind als de ouder niet te vinden zijn en dat er geen opvang is afgenomen bij [H] .
Volgens de verklaring van [betrokkene 2] heeft zij aan een vrouw verteld dat haar zoon vanaf augustus 2012 niet meer op de kinderopvang zat. Die vrouw heeft tegen [betrokkene 2] gezegd dat men tot 13 jaar nog kinderopvangtoeslag kan aanvragen. Die vrouw heeft toen een nieuwe aanvraag ingediend voor 2013. Deze is ook uitbetaald en [betrokkene 2] heeft daarvan een deel aan die vrouw betaald. Die vrouw heeft de aanvraag van 29 augustus 2013 voor de kinderopvangtoeslag 2013 opgesteld en ingediend. Op die aanvraag staat dat dat [betrokkene 3] (BSN [BSN 2] ) met ingang van 1 mei 2013 buitenschoolse opvang zou hebben bij BSO [B] voor 175 uren per maand à € 6,50 per uur. [betrokkene 2] wist wel dat dit voor haar was aangevraagd en ingediend. De gegevens kloppen niet. Het zijn wel de gegevens van haar zoon maar de rest klopt niet. Haar zoon is in 2013 niet naar de BSO [B] geweest. [betrokkene 2] wist dat de voor haar gedane aanvraag kinderopvang 2013 vals was maar heeft er wel gebruikt van gemaakt. Zij heeft een valse aanvraag gedaan. Zij heeft haar DigiD code afgegeven. Zij moest dat toen opschrijven voor die tussenpersoon omdat zij het ook nog voor 2013 zou opvragen en [betrokkene 2] nog moest betalen.
De KOT van [betrokkene 4]
Uit een uitdraai van het Burgerportaal van de Belastingdienst, blijkt dat voor het kind met BSN-nummer [BSN 3] met ingang van 1 april 2014 voor 150 uren per maand aan kinderopvang bij [C] is opgegeven bij de Belastingdienst. Op 21 januari 2016 heeft de Belastingdienst/FIOD aan [C] gevraagd of het kind [betrokkene 5] met BSN-nummer [BSN 3] vanaf 1 april 2014 opvang heeft genoten. [C] heeft op 21 januari 2016 laten weten dat zij dat kind in hun systeem niet kon vinden en dat dat kind niet bij [C] geplaatst is geweest.
[betrokkene 4] heeft verklaard dat haar kinderen niet op de opvang [C] of [I] zaten. [betrokkene 4] heeft verklaard dat zij in 2014 zaken heeft gedaan met gastouderopvang [J] . Twee dames zijn op een gegeven moment bij haar thuis gekomen. Zij hebben zich voorgesteld als [betrokkene 14] en [alias] . Zij legitimeerden zich met een pas van [J] . In mei 2014 besloot [betrokkene 4] in zee te gaan met [J] . Een deel van het totale bedrag, € 8.500,-, is via de laptop van [alias] overgemaakt naar de rekening van [J] . [betrokkene 4] dacht tenminste dat het naar de rekening ging van [J] . Op 22 september 2014 is van de rekening van [betrokkene 4]€ 8.500,- overgemaakt naar de rekening van [betrokkene 1] ( [rekeningnummer 2] ). Op diezelfde dag heeft [betrokkene 17] een bedrag van € 2.500,- overgemaakt naar de rekening van de verdachte.
[betrokkene 4] heeft verklaard dat volgens [alias] het bedrag van € 8.500,-. niet op de rekening is terechtgekomen maar dat dat teruggestort is. [betrokkene 4] is toen samen met [alias] naar de bank gegaan en op dezelfde dag is zij met [alias] naar de Belastingdienst gegaan. [betrokkene 4] heeft verklaard dat zij de kinderopvangtoeslag, via hen, [J] , heeft laten aanvragen. [betrokkene 4] heeft voorafgaande aan de feitelijke aanvraag geen contact gehad met de Belastingdienst aangezien [betrokkene 13] en [alias] , van [J] , dat allemaal zouden regelen.
[betrokkene 4] heeft verklaard dat zij in december 2014 [alias] met een vrouw zag lopen. Die vrouw vertelde dat de eerste naam van [alias] [verdachte] is en dat haar achternaam [verdachte] is. [betrokkene 4] is later bij het huis van [alias] geweest en zag dat andere mensen [alias] , [verdachte] noemden. [alias] had een kleine, groene Polo of een Golf. [betrokkene 15] heeft verklaard dat de verdachte toen (het hof begrijpt: in ieder geval ergens in september 2014) een groene Polo had. [betrokkene 4] heeft de vrouw op foto F-001 herkend als [alias] en [verdachte] . F-001 is de foto van verdachte. Het hof gaat ervan uit dat met [alias] telkens de verdachte wordt bedoeld.
De KOT van [betrokkene 6] (kind [betrokkene 7] )
Uit een uitdraai van het Burgerportaal van de Belastingdienst, blijkt dat voor het kind met BSN-nummer [BSN 4] met ingang van 1 februari 2013 voor 150 uren per maand aan kinderopvang bij BSO [D] is opgegeven bij de Belastingdienst. Op 5 januari 2016 heeft de Belastingdienst/FIOD bij [H] gevraagd of Danya [betrokkene 7] - kind van [betrokkene 6] - opvang heeft genoten in 2013. Namens [betrokkene 18] , curator in het faillissement van [H] , is medegedeeld dat het kind en de ouder niet bij hen bekend zijn.
Vanaf de rekening van [betrokkene 6] zijn tussen 22 april 2013 en 11 februari 2014 bedragen op de rekening van de verdachte gestort.
De KOT van [betrokkene 8] (kind [betrokkene 9] )
Uit een uitdraai van het Burgerportaal van de Belastingdienst, blijkt dat voor het kind met BSN-nummer [BSN 5] met ingang van 11 januari 2013 voor 175 uren per maand aan kinderopvang bij BSO [E] is opgegeven bij de Belastingdienst. Op 19 januari 2016 heeft de Belastingdienst/FIOD via [K] aan [H] gevraagd of [betrokkene 9] (BSN-nummer [BSN 5] ) - met als moeder [betrokkene 8] - vanaf 1 januari 2013 opvang heeft genoten bij BSO ’t [E] te Amsterdam. Via [K] is op 27 januari 2016 bericht van [A] ontvangen dat na 2013 geen opvang bij [H] is genoten. De Belastingdienst/FIOD heeft bij [A] nogmaals gevraagd of er in 2013 wel opvang is geweest, waarna [A] heeft laten weten dat er in 2013 geen opvang is genoten.
[betrokkene 8] heeft tussen 20 september 2013 en 13 januari 2014 in totaal € 2.700,- op één van de rekeningen van de verdachte overgemaakt. De verdachte heeft € 350,- naar de rekening van [betrokkene 8] overgemaakt. Per saldo heeft [betrokkene 8] € 2.350,- betaald.
Beschikkingsmacht over de bankrekeningen
[betrokkene 15] heeft verklaard dat het rekeningnummer [rekeningnummer 5] zijn rekening bij ABN AMRO is maar dat de verdachte bij zijn gegevens kon. Deze zaten immers in een map. [betrokkene 15] is geconfronteerd met het feit dat vanaf de rekening van [betrokkene 1] met nummer [rekeningnummer 2] bedragen voor in totaal € 11.027,86 zijn overgemaakt naar zijn bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 5] . Hij heeft verklaard dat hij geen zicht had op die rekening en dat hij daarvan toen ook geen pasje meer had. Geconfronteerd met het feit dat het geld dat op zijn rekening is gestort vanaf de rekening van [betrokkene 1] vervolgens meteen weer werd opgenomen of overgeboekt naar derden, heeft [betrokkene 15] verklaard dat de verdachte zijn gegevens moet hebben gebruikt aangezien hij het niet heeft overgemaakt en ook niet heeft opgenomen.
Volgens de gegevens van ABN AMRO is [verdachte] , procuratiehouder, algeheel bevoegd wettelijke vertegenwoordiger met betrekking tot de jongerengroeirekening van [betrokkene 1] . Vanaf deze rekening is in totaal € 11.027,86 overgemaakt naar bankrekeningnummer [rekeningnummer 5] op naam van [betrokkene 15] . Volgens informatie afkomstig van ABN AMRO is de betaalrekening met nummer [rekeningnummer 5] de rekening van [betrokkene 15] en/of [verdachte] .
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat:
- [betrokkene 2] verklaart dat zij is geholpen door een vrouw en dat zij een deel van het ontvangen geld aan haar heeft gegeven,
- [betrokkene 4] verklaart dat zij thuis is geweest bij een vrouw die [verdachte] bleek te heten. Zij heeft geld overgemaakt naar rekeningen van de verdachte en de verdachte is meegegaan naar de bank toen er problemen waren met een betaling,
- [betrokkene 6] (moeder van [betrokkene 7] ) heeft bedragen overgemaakt naar de rekening van de verdachte en
- [betrokkene 8] (moeder van [betrokkene 9] ) heeft bedragen overgemaakt naar de rekening van de verdachte.
Alle tenlastegelegde aanvragen zijn gedaan vanaf IP-adres [IP-adres 1] en dat impliceert dat de aanvraag voor het kind van de verdachte vanaf dit IP-adres is gedaan. Het hof ziet hierin reden om te oordelen dat dit IP-adres daadwerkelijk was gekoppeld aan het woonadres van de verdachte. De andersluidende stelling van de verdediging, vindt geen steun in de stukken van het dossier. Dit geldt ook voor de stelling van de verdediging dat [betrokkene 4] dan wel [betrokkene 15] degenen zouden [zijn geweest] die verantwoordelijk zijn voor de strafbare feiten. Ook hiervoor bieden de stukken van het dossier geen steun en het is ook overigens niet aannemelijk geworden. Het hof ziet, mede gelet op de hiervoor bedoelde betalingen van aanvragers van KOT aan de verdachte en de onterechte aanvraag voor het eigen kind van de verdachte, geen redenen om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van [betrokkene 4] en [betrokkene 15] .
Uit het voorgaande, in samenhang bezien, leidt het hof af dat het de verdachte is geweest die de aanvragen/wijzigingen voor de hiervoor bedoelde personen heeft gedaan. Zij heeft zich wat betreft de eigen KOT-aanvraag alleen en wat betreft de overige aanvragers tezamen en in vereniging schuldig gemaakt aan oplichting van de Belastingdienst.
Feit 2
Bij een doorzoeking in de woning van de verdachte op 8 november 2016 aan de [a-straat 1] Amsterdam is een zilvergrijze laptop Lenovo (A.04.04.001 ) in beslag genomen. Op deze computer is een document aangetroffen genaamd ‘CV [verdachte] (1)’. Voorts is aangetroffen een bestand genaamd ‘abcore’. Het bestand bevat onder meer namen, soms met 06 nummers, die in het onderzoek voorkomen:
- Huistelnr [telefoonnummer 1] .
Dit telefoonnummer is ook vermeld op stukken verstuurd door de verdachte naar de Belastingdienst.
- Ik [telefoonnummer 2]
- lkkk [telefoonnummer 3]
- [betrokkene 19]
is tevens verdachte in dit onderzoek onder A-035.
- [betrokkene 20] \0040rocva.nl
Dit is [betrokkene 20] werkzaam bij het ROCVA.
- [betrokkene 21] [telefoonnummer 4]
[betrokkene 21] is [betrokkene 21] , tevens verdachte in dit onderzoek onder A-38.
- [betrokkene 20] [telefoonnummer 5]
[betrokkene 20] is [betrokkene 20] , tevens verdachte in dit onderzoek onder A-12.
- [betrokkene 20] zusje [telefoonnummer 6]
[betrokkene 22] is het zusje van [betrokkene 20] . [betrokkene 20] is tevens verdachte in dit onderzoek onder A-11.
- [betrokkene 15]
is de ex-vriend van de verdachte.
- [verdachte] ‘ [e-mail] \u00401ive.nl’
- het e-mailadres dat [verdachte] gebruikt is [e-mail] @live.nl.
Op de laptop zijn nagenoeg dezelfde (vervalste) bescheiden aangetroffen die ook overgelegd zijn aan de Belastingdienst/Toeslagen. Het gaat om een [G] Jaaropgave 2012 aug t/m dec - [betrokkene 1] en een [F] Jaaropgave 2012 jan tm juli - [betrokkene 1] .
De laptops aangetroffen tijdens de doorzoeking zijn door medewerkers van het team DIGI van de FIOD geïmaged in een case binnen het werkprogramma Forensic Toolkit (FTK) waarin gezocht kan worden op verschillende manieren. Na de case binnen het werkprogramma FTK te hebben geopend, heeft verbalisant gezocht op tif-, PDF en jpg-bestanden en heeft het volgende aangetroffen.
Een plaatsingsovereenkomst die zou zijn gesloten tussen Kinderopvang [C] en de contractant [betrokkene 4] .
- Voor [betrokkene 5] vanaf 01/04/12014 (het hof begrijpt: 01/04/2014) tot en met 01/05/2015.
- Totaal opvanguren 150,00.
- Gemiddelde prijs € 6,10.
- De overeenkomst was namens [C] Kinderopvang BV getekend op 01-04-2014 namens [betrokkene 23] , Hoofd afd. Planning en Plaatsing.
De overeenkomst was niet ondertekend door [betrokkene 4] , er was namelijk géén handtekening geplaatst maar de getypte naam [betrokkene 4] . Opmerkelijk is dezelfde geplaatste handtekeningen op de overeenkomsten A-08-DOC-048/2 en A-08-DOC-048/3.
Een kleurenkopie plaatsingsovereenkomst van [C] Kinderopvang.
- Deze plaatsingsovereenkomst zou zijn gesloten tussen Kinderopvang [C] en de contractant [betrokkene 4] .
- Voor [betrokkene 10] vanaf 01/04/2014 tot en met 01/05/2015.
- Totaal opvanguren 230,00. - Gemiddelde prijs € 6,10.
- De overeenkomst was namens [C] Kinderopvang BV getekend op 30-03-2014 namens Sharon [alias] , Hoofd afd. Planning en Plaatsing.
De overeenkomst was niet ondertekend door [betrokkene 4] , er was namelijk géén handtekening geplaatst maar de getypte naam [betrokkene 4] .
Op de jaaropgave van 2012 van [F] is vermeld dat [betrokkene 1] van 2 januari 2012 tot en met 3 I juli 2012 als opvangsoort KDV (kinderdagverblijf) heeft genoten.
In de jaaropgave 2012 van [C] Kinderopvang staat dat [C] telkens een bedrag van € 81 7,97 aan [betrokkene 2] factureert.
Op een rekeningafschrift van de ING van betaalrekening [rekeningnummer 1] op naam [betrokkene 6] met betrekking tot de periode 22 april 2013 tot en met 13 mei 2013 staat dat op 24 april een bedrag van € 9.880 is betaald aan [G] KDV BV.
In de jaaropgave van [G] Kinderopvang over 2012 staat dat [betrokkene 11] met BSN-nummer [BSN 6] over de maanden oktober tot en met december 2012 BSO opvang heeft genoten bij [B] BSO. [betrokkene 11] is een van de kinderen van [betrokkene 22] . De FIOD/Belastingdienst heeft op 8 februari 2016 bij [H] jaaropgave nagevraagd of, onder meer, [betrokkene 11] vanaf I oktober 2012 opvang heeft genoten bij BSO [L] of BSO [B] te Amsterdam. Namens [betrokkene 18] , curator in het faillissement van [H] , is op 10 februari 2016 bericht verstuurd dat niet gelukt is om met de verstrekte gegevens ouder en kind te achterhalen. De Belastingdienst wordt verzocht stukken op te sturen zodat deze gecontroleerd kunnen worden en de gegevens achterhaald kunnen worden. De Belastingdienst heeft naar aanleiding van een telefoongesprek, op 9 mei 2016 een plaatsingscontract en een factuur van [G] BV, welke stukken zij voor alle drie de kinderen heeft ontvangen (het hof begrijpt: [betrokkene 24] , [betrokkene 11] en [betrokkene 25] ) aan Faillissementen@ [K] .com opgestuurd. Op 18 mei 2016 werd door de Belastingdienst bericht ontvangen van [betrokkene 26] , (dat voor de curator is verstuurd) dat via de contactpersoon van [A] (die de ‘oude’ administratie van [H] Kinderopvang B.V. voor hen nakijkt en beheert) helaas weinig gegevens te achterhalen zijn van deze familie. [betrokkene 26] had als reactie: ‘Ook met deze gegevens zijn de ouders en kinderen niet te vinden. De factuur is nagemaakt, dat is duidelijk. Het contract ziet er netjes uit maar met die gegevens geen ouders te vinden.’ Het hof is gelet op het voorafgaande van oordeel dat het vaststaat dat [betrokkene 11] in de relevante periode geen opvang heeft genoten.
De computer, waarop de hiervoor bedoelde documenten zijn aangetroffen, bevond zich in de woning van de verdachte. Dat deze computer uitsluitend door [betrokkene 15] zou zijn gebruikt acht het hof niet aannemelijk geworden. [betrokkene 16] , de moeder van de verdachte, heeft bij de rechter commissaris verklaard dat zij misschien twee keer per week bij haar dochter was, dat zij [betrokkene 15] niet mocht en dat hij een laptop gebruikte. Of het een grijze of een zwarte laptop was, weet ze niet. Het hof ziet in deze verklaring, wat daarvan ook zij, geen reden om aan te nemen dat de verdachte geen gebruik maakte van de grijze laptop. Op de computer zijn veel documenten aangetroffen die verband houden met onterechte aanvragen van KOT. Uit hetgeen hiervoor onder feit 1 is overwogen, houdt het hof de verdachte daarvoor verantwoordelijk. Verder volgt uit feit 1 dat de kinderen van de verdachte, [betrokkene 4] , [betrokkene 2] en [betrokkene 6] geen kinderopvang hebben genoten. De hierop betrekking hebbende documenten die op de laptops zijn aangetroffen zijn daarom vals en/of vervalst. Ook de jaaropgave met betrekking tot [betrokkene 11] , een van de kinderen van [betrokkene 22] , is vals en/of vervalst.
(…)
Feit 4
In het onderzoek naar fraude met kinderopvangtoeslag is naar voren gekomen dat tussen de bankrekeningen waarover de verdachte beschikte en bankrekeningen van aanvragers financiële transacties hebben plaatsgevonden. Van de verdachte, haar dochtertje [betrokkene 1] en haar (toenmalige) partner [betrokkene 15] zijn de gegevens van de volgende bankrekeningen opgevraagd:
- rekeningnummers [rekeningnummer 4] en [rekeningnummer 6] op naam van de verdachte; - rekeningnummers [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 2] op naam van [betrokkene 1] ;
- rekeningnummer [rekeningnummer 5] op naam van [betrokkene 15] .
Uit het dossier blijkt dat in de periode van 22 februari 2013 t/m december 2014 op rekening van de verdachte bedragen zijn uitbetaald op grond van de WKO (het hof begrijpt: de Wet Kinderopvang).
Van de rekening van [betrokkene 4] is op 22 september 2019 een bedrag van € 8.500,- overgemaakt naar de rekening van [betrokkene 1] , en een bedrag van € 2.500,- en van € 10,- naar de rekening van de verdachte. Vanaf de rekening van [betrokkene 15] is € 7.500,- overgemaakt naar de rekening van [betrokkene 4] en vanaf de rekening van de verdachte € 10,- naar de rekening van [betrokkene 4] . Volgens de verklaring van [betrokkene 4] (A-05-V001) is een contant bedrag van € 150,- betaald. Per saldo is door [betrokkene 4] een bedrag van € 3.660,-betaald.6.
Vanaf de rekening van [betrokkene 6] zijn tussen 22 april 2013 en 11 februari 2014 bedragen voor in totaal € 14. 881 ,- op de rekening van de verdachte gestort. Op 22 november 2013 is een bedrag van € 125,- door de verdachte gestort op de rekening van [betrokkene 6] .- Door [betrokkene 6] is per saldo € 14.756,- aan de verdachte betaald.
[betrokkene 8] heeft tussen 20 september 2013 en 13 januari 2014 in totaal € 2.700,- op een van de rekeningen van de verdachte overgemaakt. De verdachte [heeft] € 350,- naar de rekening van [betrokkene 8] overgemaakt. Per saldo heeft [betrokkene 8] € 2.350,- betaald. De hiervoor bedoelde bedragen zijn van eigen misdrijf afkomstig.”
Bespreking van het eerste middel
2.4
Het eerste middel is zoals gezegd gericht tegen de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 4. Geklaagd wordt dat:
(A) het hof heeft “verzuimd (genoegzaam) de bijzondere redenen op te geven voor de afwijking van de/het bezwaarlijk anders dan als uitdrukkelijk onderbouwd(e) standpunt(en) aan te merken verwe(e)r(en)” strekkende tot vrijspraak en/of
(B) de bewezenverklaring onbegrijpelijk en/of onvoldoende is gemotiveerd in het licht van hetgeen door de verdediging gemotiveerd naar voren is gebracht en/of
(C) de bewijsvoering, bij gebrek aan bewijs, “onvoldoende redengevend is voor de bewezenverklaring”.
2.5
Bij de beoordeling van deze klachten kan het volgende voorop worden gesteld. Een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt betreft een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht.7.Indien de strafrechter afwijkt van een dergelijk standpunt, is deze ingevolge art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv gehouden om zijn afwijkende beslissing te motiveren. Bij de beoordeling of een dergelijk motivering uitgebreid genoeg is spelen de aard van het onderwerp en de inhoud en indringendheid van de argumenten een rol. De nadere motivering kan echter ook besloten liggen in de bewijsmiddelen en/of de aanvullende bewijsmotivering. Bovendien reikt de motiveringsplicht niet zo ver dat op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.8.
2.6
Het voorgaande doet niet af aan de verplichting van de rechter om de bewezenverklaring met bewijsmiddelen te staven. Hierbij is het volgende van belang. De selectie en waardering van het bewijs is het domein van de feitenrechter. Het is aan de rechter die over de feiten oordeelt om te beslissen wat hij van het beschikbare bewijsmateriaal betrouwbaar en bruikbaar vindt en aan welk bewijsmateriaal hij geen waarde toekent.9.Of de door de feitenrechter vastgestelde feiten en omstandigheden juist zijn, kan in cassatie niet worden onderzocht. De uitleg van het bewijsmateriaal is voorbehouden aan de feitenrechter. Enkel wanneer die uitleg onbegrijpelijk is, zal door de Hoge Raad worden ingegrepen.10.
(A) en (B)
2.7
De onder A bedoelde uitdrukkelijk onderbouwde standpunten houden volgens de steller van het middel in de als zodanig aan te merken ter terechtzitting gevoerde verweren “met betrekking tot de koppeling van het IP-adres [IP-adres 1] aan het adres van de (voormalig) gezamenlijke woning van [betrokkene 15] en verzoekster, de toegang tot en het gebruik door [betrokkene 15] van de in de (voormalig) gezamenlijke woning van [betrokkene 15] en verzoekster aangetroffen laptop en/of tot het e-mailadres van verzoekster, de toegang tot/het beheer over haar (bank)rekening en die van hun dochter door ex-vriend [betrokkene 15] ”. De motiveringsklachten onder B hebben eveneens betrekking op deze uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, alsmede op hetgeen de verdediging heeft aangevoerd met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 15] en [betrokkene 4] .
2.8
Het betoog onder A (dat niet anders kan worden opgevat dan als een betoog waarin verschillende uitdrukkelijk onderbouwde standpunten zijn opgenomen) richt zijn pijlen in de eerste plaats op twee elementen die in het door het openbaar ministerie gepresenteerde scenario essentieel zijn voor de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 4, te weten het koppelen van de verdachte aan (1) het IP -adres met nummer [IP-adres 1] waarvan de aanvragen KOT afkomstig zijn en (2) de in de gezamenlijke woning van verdachte en [betrokkene 15] aangetroffen grijze Lenova laptop waarop valse/vervalste documenten zijn aangetroffen die verband houden met de KOT-aanvragen. Dat is niet verwonderlijk nu deze koppelingen volgens de rechtbank niet zonder meer konden worden gemaakt, hetgeen blijkens de motivering uit het vonnis in eerste aanleg een belangrijke rol heeft gespeeld om de verdachte vrij te spreken van deze feiten. Daarnaast is door de verdediging de stelling ingenomen dat (3) het beheer van de bankrekeningen die gebruikt zouden zijn bij de tenlastegelegde feiten en de in dat verband verrichtte transacties niet aan de verdachte moeten worden toegeschreven, maar aan haar ex-vriend [betrokkene 15] .
2.9
Anders dan door de steller van het middel wordt betoogd meen ik dat het hof expliciet op deze uitdrukkelijk onderbouwde standpunten heeft gereageerd, dan wel dat de verwerping van deze standpunten voldoende duidelijk ligt besloten in de bewijsvoering en dat de bewezenverklaring ook voldoende is gemotiveerd in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd. Uit de bewijsvoering van het hof blijkt
met betrekking tot feit 1 dat:
- in de periode van 13 mei 2013 tot 19 juni 2014 het IP-adres [IP-adres 1] is gebruikt om voor 14 BSN aanvragen en/of wijzigingen van de KOT in te dienen (waaronder die van [betrokkene 2] , [betrokkene 4] , [betrokkene 6] , [betrokkene 8] ) en om voor 16 BSN naar een lopende KOT of een andere toeslag te kijken;
- vanaf dit IP-adres de KOT van de verdachte is geraadpleegd en de zorgtoeslag, de huurtoeslag, het kindgebonden budget en de IB aangifte van de verdachte zijn geregeld;
- de verdachte, [betrokkene 2] , [betrokkene 4] , [betrokkene 6] en [betrokkene 8] valselijk opgemaakte of vervalste aanvragen en wijziging KOT bij de belastingdienst hebben ingediend en daardoor ten onrechte KOT hebben ontvangen;
- [betrokkene 2] hierover heeft verklaard dat zij is geholpen door een vrouw en dat zij een deel van de onterecht ontvangen gelden aan die vrouw heeft gegeven;
- [betrokkene 4] hierover heeft verklaard dat zij is geholpen door een vrouw die zich [alias] noemde maar later [verdachte] bleek te heten. Zij heeft de verdachte herkend op een foto, heeft € 2.500,- overgemaakt naar de bankrekening van de verdachte en € 8.500,- naar de bankrekening van de dochter van de verdachte ( [rekeningnummer 2] ). De overboeking naar de rekening van de dochter van de verdachte is teruggestort. [betrokkene 4] is toen samen met [alias] naar de bank gegaan en naar de belastingdienst;
- [betrokkene 6] bedragen heeft gestort op de bankrekening van de verdachte;
- [betrokkene 8] bedragen heeft overgemaakt op één van de bankrekeningen van de verdachte;
- de verdachte algeheel bevoegd wettelijk vertegenwoordiger is met betrekking tot de bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] op naam van haar dochter;
- [betrokkene 15] met betrekking tot de op zijn naam staande bankrekening met nummer [rekeningnummer 5] heeft verklaard dat de verdachte bij zijn gegevens kon, dat hij geen zicht had op de geldstromen van zijn bankrekening en dat hij daar toen ook geen pasje van had;
- er onder meer geld is overgemaakt van de rekening van de dochter van verdachte ( [rekeningnummer 2] ) naar die van [betrokkene 15] ( [rekeningnummer 5] ), waarna het geld meteen werd opgenomen of overgeboekt naar derden en dat [betrokkene 15] hierover heeft verklaard dat hij niet verantwoordelijk is voor deze geldstromen en dat het verdachte moet zijn geweest die zijn gegevens heeft gebruikt;
- de op naam van [betrokkene 15] staande bankrekening ( [rekeningnummer 5] ) een en/of rekening is van [betrokkene 15] en/of verdachte.
met betrekking tot feit 2 dat:
- bij een doorzoeking in de woning van de verdachte aan de [a-straat 1] te [plaats] een zilvergrijze Lenovo laptop in beslag is genomen;
- op deze laptop een document is aangetroffen genaamd “cv [verdachte] ”;
- op deze laptop een bestand is aangetroffen met namen en 06-nummers die in het onderzoek voorkomen, waaronder het mobiele telefoonnummer van de verdachte onder de vermelding “Ik” en “Ikkk” en het emailadres [e-mail] @live.nl dat door de verdachte is gebruikt;
- er op de laptop nagenoeg dezelfde (vervalste) bescheiden zijn aangetroffen die ook overgelegd zijn aan de Belastingdienst/Toeslagen in verband met de onder feit 1 bewezen verklaarde KOT aanvragen van de verdachte, [betrokkene 4] , [betrokkene 6] en [betrokkene 2] ;
- op de laptop een valse jaaropgave van kinderopvang is aangetroffen met betrekking tot een minderjarige genaamd [betrokkene 11] .
met betrekking tot feit 4 dat:
- in het onderzoek naar KOT-fraude naar voren is gekomen dat tussen de bankrekeningen waarover de verdachte beschikte en bankrekeningen van KOT-aanvragers financiële transacties hebben plaatsgevonden;
- informatie is opgevraagd met betrekking tot de volgende bankrekeningen:
* rekeningnummers [rekeningnummer 4] en [rekeningnummer 6] op naam van de verdachte;
* rekeningnummers [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 2] op naam van [betrokkene 1] ;
* rekeningnummer [rekeningnummer 5] op naam van [betrokkene 15] ;
- in de periode van 22 februari 2013 tot en met december 2014 op rekening van de verdachte bedragen zijn uitbetaald op grond van de WKO;
- van de rekening van [betrokkene 4] op 22 september 2019 een bedrag van € 8.500,- is overgemaakt naar de rekening van [betrokkene 1] ,11.en een bedrag van € 2.500,- en van € 10,- naar de rekening van de verdachte.
- vanaf de rekening van [betrokkene 15] € 7.500,- is overgemaakt naar de rekening van [betrokkene 4] en vanaf de rekening van de verdachte € 10,- naar de rekening van [betrokkene 4] .
- volgens de verklaring van [betrokkene 4] een contant bedrag van € 150,- aan de verdachte is betaald. Per saldo is door [betrokkene 4] een bedrag van € 3.660,- aan de verdachte betaald.12.
- vanaf de rekening van [betrokkene 6] tussen 22 april 2013 en 11 februari 2014 bedragen voor in totaal € 14. [rekeningnummer 4] ,- op de rekening van de verdachte zijn gestort, dat er op 22 november 2013 een bedrag van € 125,- door de verdachte is gestort op de rekening van [betrokkene 6] . Door [betrokkene 6] is per saldo € 14.756,- aan de verdachte betaald.
- [betrokkene 8] tussen 20 september 2013 en 13 januari 2014 in totaal € 2.700,- op één van de rekeningen van de verdachte heeft overgemaakt en dat de verdachte € 350,- naar de rekening van [betrokkene 8] heeft overgemaakt. Per saldo heeft [betrokkene 8] € 2.350,- betaald.
- De hiervoor bedoelde bedragen zijn van eigen misdrijf afkomstig.
(1) IP-adres met nummer [IP-adres 1]
2.10
Met betrekking tot het IP-adres met nummer [IP-adres 1] is in hoger beroep kort samengevat betoogd dat dit adres niet onomstotelijk exclusief aan de verdachte en haar woonadres ( [a-straat 1] te [plaats] ) kan worden gekoppeld en dat het waarschijnlijker is dat het toebehoorde aan het adres van [betrokkene 4] (één van de KOT-aanvragers) wonende aan de [b-straat 1] te [plaats] . In dit verband is aangevoerd dat ten tijde van de huiszoeking aan de [a-straat 1] te [plaats] is gebleken dat aan dit adres een ander IP-adres is gekoppeld, dat de politie aan medeverdachte [betrokkene 12] heeft voorgehouden dat de KOT-aanvraag is gedaan vanaf het IP-adres met nummer [IP-adres 1] dat is gekoppeld aan de [b-straat 1] te [plaats] , te weten het adres van [betrokkene 4] , dat [betrokkene 4] zelf heeft verklaard dat zij ten behoeve van haar KOT-aanvraag bij haar thuis heeft ingelogd en dat vanaf dit adres 1625 digitale contacten met de belastingdienst zijn geweest en dat voor verschillende personen raadplegingen zijn gedaan in de rubriek Toeslagen waaronder die met de BSN nummers van [betrokkene 15] en [betrokkene 4] .
2.11
Het hof heeft met betrekking tot dit uitdrukkelijk onderbouwd standpunt overwogen dat alle tenlastegelegde KOT-aanvragen zijn gedaan vanaf voornoemd IP-adres, hetgeen impliceert dat ook de (onterechte) KOT-aanvraag voor het kind van de verdachte vanaf dit IP-adres is gedaan. Hoewel dit uit de bewijsvoering niet met zoveel woorden blijkt begrijp ik uit het overzichtsproces-verbaal A-08-OPV, waar het hof in de bewijsvoering naar heeft verwezen, dat de Belastingdienst sinds 13 mei 2013 gebruikte IP-adressen vastlegt in contacten met de belastingdienst. Van de KOT-aanvragen van [betrokkene 2] , [betrokkene 4] , [betrokkene 6] en [betrokkene 8] die zijn gedaan na 13 mei 2013, was bij de Belastingdienst dan ook bekend via welk IP-adres die zijn gedaan. Met betrekking tot de KOT-aanvraag van de verdachte die is gelegen voor 13 mei 2013 heeft de Belastingdienst kennelijk enkel kunnen vaststellen dat zij deze gegevens via dit IP-adres heeft geraadpleegd.
2.12
Vervolgens heeft het hof overwogen dat het “hierin reden [ziet] om te oordelen dat dit IP-adres daadwerkelijk was gekoppeld aan het woonadres van de verdachte”. De andersluidende stelling van de verdediging vindt volgens het hof geen steun in het dossier. Die andersluidende stelling wordt naar mijn mening ook voldoende weerlegd door de bewijsvoering. Zo heeft het hof onder meer verwezen naar het proces-verbaal van verdenking van verdachte13.waarin staat vermeld dat volgens Belastingdienst/Toeslagen het meest waarschijnlijk is dat de KOT-aanvragen verzonden werden vanaf de [a-straat 1] te [plaats] . Deze conclusie is gebaseerd op het feit dat in de tenlastegelegde periode vier personen via dit IP-adres een aangifte inkomstenbelasting hebben ingediend.14.Twee daarvan (de verdachte en [betrokkene 15] ) woonden toentertijd op de [a-straat 1] te [plaats] . De andere twee, [betrokkene 27] en [betrokkene 4] verbleven op respectievelijk de [c-straat 1] te [plaats] en de [b-straat 1] te [plaats] .15.Het hof heeft verder vastgesteld dat vanaf dit IP-adres niet alleen de inkomstenbelasting van de verdachte is geregeld, maar ook de KOT, de zorgtoeslag, de huurtoeslag en het kindgebonden budget. Tegen de achtergrond van deze vaststellingen is het oordeel van het hof dat het IP-adres met nummer [IP-adres 1] was gekoppeld aan het woonadres van de verdachte niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
2.13
Met betrekking tot het verweer dat tijdens het verhoor van medeverdachte [betrokkene 12] is voorgehouden dat de KOT-aanvraag is gedaan vanaf het IP-adres met nummer [IP-adres 1] dat is gekoppeld aan de [b-straat 1] te [plaats] , merk ik op dat door verbalisanten die dit verhoor hebben afgenomen een aanvullend proces-verbaal is opgemaakt waarin zij verklaren dat deze informatie ten onrechte in de vraagstelling is gezet.16.Gelet hierop was hof niet gehouden de verwerping van dit verweer nader te motiveren.
2.14
Hetzelfde geldt voor het verweer dat uit onderzoek is komen vast te staan dat ten tijde van de huiszoeking in de woning van de verdachte (op 8 november 2016) een router is aangetroffen met als uitgaand IP adres [IP-adres 2] . Dat is op zichzelf juist, maar betekent enkel dat dit IP adres ten tijde van de huiszoeking aan de woning van de verdachte verbonden was17.en zegt niets over de onder 1, 2 en 4 ten last gelegde periode, waarvan is komen vast te staan dat de tenaamstelling van het IP-adres met nummer [IP-adres 1] uit die periode via de provider niet meer achterhaald kon worden omdat de termijn daarvoor verstreken was.18.
2.15
Voor zover de steller van het middel in de motiveringsklacht over de geloofwaardigheid van de verklaring van [betrokkene 4] doelt op hetgeen door de verdediging in de pleitnota onder 19-22 is aangevoerd, inhoudende dat [betrokkene 4] aantoonbaar zou hebben gelogen over het bestaan van een internetverbinding op de [b-straat 1] te [plaats] , was het hof niet gehouden hier een nadere motivering aan te wijden nu dit in het verlengde ligt van de stelling van de verdediging dat het IP-adres waarvandaan de valse KOT-aanvragen zijn gedaan moet worden gekoppeld aan het adres van [betrokkene 4] . Die stelling is, als gezegd, door het hof niet onbegrijpelijk verworpen.
(2) Laptop
2.16
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep betwist dat de verdachte de gebruiker was van de grijze Lenovo laptop die aan de [a-straat 1] is aangetroffen. Volgens de verdachte was niet zij maar haar toenmalige partner [betrokkene 15] de gebruiker van deze laptop, hetgeen zou worden ondersteund door de verklaring van haar moeder (getuige [betrokkene 16] ). Het aantreffen van het CV van de verdachte en een adresboek waar haar telefoonnummer onder de naam “ik” is opgeslagen is onvoldoende om het exclusieve gebruik van de laptop aan de verdachte toe te schrijven, aldus de verdediging.
2.17
Het hof heeft overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat de in de woning van de verdachte aangetroffen Lenova laptop uitsluitend door [betrokkene 15] zou zijn gebruikt. De verklaring van de moeder van de verdachte inhoudende dat “zij misschien twee keer per week bij haar dochter was, dat zij [betrokkene 15] niet mocht en dat hij een laptop gebruikte. Of het een grijze of een zwarte laptop was, weet ze niet” vormt voor het hof “geen reden om aan te nemen dat de verdachte geen gebruik maakte van de grijze laptop” [AG: ik begrijp de grijze Lenova laptop].19.Terecht merkt de steller van het middel op dat hieruit niet kan volgen dat de verdachte de enige gebruiker van de laptop is geweest. Dat is op zichzelf ook niet noodzakelijk voor de bewezenverklaring van feit 2; het gaat immers om de vraag of (ook) de verdachte gebruik heeft gemaakt van deze laptop en opzettelijk valse of vervalste geschriften voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat die geschriften bestemd waren om gebruik van te maken als ware die echt en onvervalst.
2.18
Uit het feit dat de laptop in de woning van de verdachte is aangetroffen, dat op de laptop het CV van de verdachte is aangetroffen en een bestand met diverse gegevens (namen en telefoonnummers) die in het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte voorkomen, waaronder het telefoonnummer van de verdachte (aangeduid met “ik” en “ikkk”) en het emailadres dat door de verdachte is gebruikt, heeft het hof kennelijk niet onbegrijpelijk afgeleid dat de verdachte in ieder geval toegang had tot deze laptop. Verder heeft het hof vastgesteld dat op de laptop nagenoeg dezelfde (vervalste) bescheiden zijn aangetroffen die ook zijn overgelegd aan de Belastingdienst/Toeslagen in verband met de onder feit 1 bewezen verklaarde KOT-fraude van de verdachte, [betrokkene 4] , [betrokkene 6] en [betrokkene 2] , waarvoor het hof de verdachte (en niet [betrokkene 15] en/of [betrokkene 4] ) verantwoordelijk houdt. Gelet hierop acht ik het oordeel van het hof dat deze bescheiden vals of vervalst zijn en dat het de verdachte is die deze documenten voorhanden heeft gehad, niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd. Daarbij is van belang dat het hof niet op ieder detail van de argumentatie behoeft in te gaan.
(3) Beheer van de bankrekeningen
2.19
Ten slotte is door de verdediging in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte in de periode van 2013 tot 2016 depressief was en om die reden het beheer van zowel haar persoonlijke rekeningen als die van haar dochter aan [betrokkene 15] heeft gegeven, zodat niet zij maar [betrokkene 15] verantwoordelijk moet worden gehouden voor de geldstromen die via deze rekeningen hebben plaatsgevonden met betrekking tot de KOT-aanvragen (feit 1).
2.20
Het hof heeft bij de bewijsvoering ten aanzien van feit 1 uiteengezet dat op grond van gegevens van de ABN-AMRO is gebleken dat de verdachte als wettelijk vertegenwoordiger algeheel bevoegd is met betrekking tot de jongerenrekening [rekeningnummer 2] op naam van haar dochter [betrokkene 1] en dat de bankrekening op naam van [betrokkene 15] een zogenoemde ‘en/of rekening’ betreft van zowel [betrokkene 15] als de verdachte. Verder heeft het hof acht geslagen op de verklaring van [betrokkene 15] dat hij geen zicht had op zijn rekening en dat hij de overboekingen die betrekking hebben op de KOT-aanvragen niet heeft gedaan en voorts overwogen dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van deze verklaring, een en ander in het licht van de “betalingen van aanvragers van KOT aan de verdachte en de onterechte aanvraag voor het eigen kind”. Hieruit volgt dat de verdachte de beschikking had over de bankrekening van haar dochter en die van [betrokkene 15] .20.Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk. De stelling van de verdediging dat de verdachte gelet op haar gezondheidssituatie feitelijk niet over haar eigen bankrekeningen zou kunnen beschikken, blijkt niet uit de stukken en in het bijzonder niet uit de door de bank aangeleverde gegevens, zodat het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geen aanleiding heeft gezien op dit deel van het betoog te responderen. Ook acht ik de bewezenverklaring toereikend gemotiveerd, waarbij ik nog maar eens herhaal dat het de feitenrechter is die het bewijs selecteert en waardeert.
(C)
2.21
Ten slotte heeft de steller van het middel in algemene zin nog aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor de onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde feiten. De steller wijst daarbij op diverse elementen die ik hiervoor reeds heb besproken.
2.22
Verder is in de toelichting op het middel betoogd dat het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen (van KOT-fraude) onvoldoende met redenen is bekleed omdat van “geen van de in de bewezenverklaring opgenomen gedragingen kan worden vastgesteld dat zij door verzoekster dan wel door een van degenen met wie zij het feit tezamen en in vereniging zou hebben gepleegd, is verricht”. Voor zover er in het middel over wordt geklaagd dat voor de bewezenverklaring van medeplegen onvoldoende duidelijk is geworden wat de precieze rol van de medeverdachte is geweest, faalt deze klacht, omdat deze klacht een eis stelt die het recht niet kent.21.Voor zover de steller van het middel klaagt over de begrijpelijkheid van de feitelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen van het hof, faalt het eveneens. Nog daargelaten dat met betrekking tot de KOT-aanvragen van [betrokkene 2] en [betrokkene 4] uit de bewijsvoering wel degelijk een rolverdeling naar voren komt, volgt ten aanzien van alle vier de bewezenverklaarde KOT-aanvragen van derden dat de aanvrager samen met de verdachte (kennelijk) het plan heeft opgevat om een valse KOT-aanvraag te doen, waarbij de aanvragers ten onrechte gelden hebben ontvangen op grond van de WKO en de verdachte voor haar ‘hulp’ een bedrag heeft ontvangen. Kennelijk is het hof van oordeel dat gelet op deze nauwe en bewuste samenwerking om (op basis van een vooraf gemaakt en voor alle deelnemers duidelijk plan) een valse KOT aanvraag te doen en te delen in de buit, sprake is van medeplegen.22.Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
3. Het tweede middel
3.1
In het tweede middel wordt geklaagd dat het hof zowel het onder feit 3 primair ten laste gelegde voltooide delict (oplichting van de H&M) als de onder feit 3 subsidiair tenlastegelegde poging daartoe heeft bewezenverklaard “als gevolg waarvan het de grondslag van het tenlastegelegde heeft verlaten en/of heeft miskend dat aan een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit eerst mag worden toegekomen indien de rechter over het primair tenlastegelegde een beslissing heeft genomen die niet tot het door het Openbaar Ministerie gewenste resultaat heeft geleid”.
3.2
Volgens het bestreden arrest is aan de verdachte – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – onder 3 het volgende ten laste is gelegd:
“3. primair
zij, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 3 september 2016 tot en met 19 oktober 2016 in Amsterdam, althans in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Hennes & Maurits heeft bewogen tot afgifte van (een) goed(eren) waaronder kleding en/of schoeisel en/of make-up en/of accessoires, in elk geval van enig goed (te weten een of meer bestelling(en) 'onbetaald' in overzicht A-08-DOC-027a), hebbende verdachte toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid via de H&M Bestelapp bestellingen geplaatst/gedaan waarbij verdachte:
-(telkens) gebruik maakte van (een) valse na(a)m(en), althans (een) andere na(a)m(en) dan die van verdachte, en/of
-(telkens) (een) adres(sen) op gaf waarop verdachte en/of genoemde persoon niet woonachtig was/waren, en/of
-(telkens) onder een bestelIimiet van 140 euro bleef zodat zonder voorafgaande betaling kon worden besteld,
waardoor Hennes & Maurits (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte(n) van kleding en/of schoeisel en/of make-up en/of accessoires (waarvoor verdachte niet betaalde);
3. subsidiair
zij, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 3 september 2016 tot en met 19 oktober 2016 in Amsterdam, althans in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of( een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Hennes & Maurits heeft bewogen tot afgifte van (een) goed(eren) waaronder kleding en/of schoeisel en/of make-up en/of accessoires, in elk geval van enig goed (te weten een of meer bestelling(en) 'retour distr. centrum' in overzicht A-08-DOC-027a), hebbende verdachte toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid via de H&M Bestelapp bestellingen geplaatst/gedaan waarbij verdachte:
-(telkens) gebruik maakte van (een) valse na(a)m(en), althans (een) andere na(a)m(en) dan die van verdachte, en/of
-(telkens) (een) adres(sen) op gaf waarop verdachte en/of genoemde persoon niet woonachtig was/waren, en/of
-(telkens) onder een bestellimiet van 140 euro bleef zodat zonder voorafgaande betaling kon worden besteld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;”
3.3
Ten laste van de verdachte is onder feit 3 bewezen verklaard:
“3. primair
zij, op tijdstippen in de periode van 3 september 2016 tot en met 19 oktober 2016 in Amsterdam, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid, Hennes & Maurits heeft bewogen tot afgifte van (een) goed(eren), hebbende verdachte toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid via de H&M Bestelapp bestellingen geplaatst/gedaan waarbij verdachte:
- telkens gebruik maakte van een valse naam, althans een andere naam dan die van verdachte, en
- telkens een adres op gaf waarop verdachte en/of genoemde persoon niet woonachtig was/waren, en
- telkens onder een bestel limiet van 140 euro bleef zodat zonder voorafgaande betaling kon worden besteld,
waardoor Hennes & Maurits telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften van kleding en/of schoeisel en/of make-up en/of accessoires (waarvoor verdachte niet betaalde);
3. subsidiair
zij, op tijdstippen in de periode van 3 september 2016 tot en met 19 oktober 2016 in
Amsterdam, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid Hennes & Maurits heeft bewogen tot afgifte van (een) goed(eren), hebbende verdachte toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid via de H&M Bestelapp bestellingen geplaatst/gedaan waarbij verdachte:
- telkens gebruik maakte van een valse naam, althans een andere naam dan die van verdachte, en
- telkens een adres op gaf waarop verdachte en/of genoemde persoon niet woonachtig was/waren, en
- telkens onder een bestellimiet van 140 euro bleef zodat zonder voorafgaande betaling kon worden besteld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;”
3.4
Het hof heeft in het bestreden arrest met betrekking tot de bewijsvoering23.van feit 3 het volgende overwogen (met weglating van vrijwel alle voetnoten):
“Het oordeel van het hof
Het hof zal hierna de feiten en omstandigheden uiteenzetten op grond waarvan het hof het onder (…) 3 primair en subsidiair (…) bewezen acht. (…)
Feit 3
(…)
Bevindingen van onderzoek van twee telefoons
Tijdens de doorzoeking op 8 november 2016 in de (toenmalige) woning van de verdachte aan de [a-straat 1] te [plaats] is een Samsung rose kleurig Ce 0168 (IBN-code A.03.01.002) in beslag genomen. Het betreft de telefoon van de verdachte. Voorts is tijdens de doorzoeking een pandjesbrief van 4 november 2016 met betrekking tot een iPhone in beslag genomen (A.04.02.001). Uit deze brief blijkt dat een iPhone 7 met serienummer [serienummer] door de verdachte is verkocht aan het bedrijf [M] en dat voor deze telefoon een terugkoopmogelijkheid bestaat (A.04.02.001). De iPhone 7 is op 8 november 2016 door [M] uitgeleverd aan de FIOD/Belastingdienst. Bij de analyse van de gegevens van de inbeslaggenomen iPhone7 (c.01.01.001) en Samsung Galaxy S7 (A.03.02.001) en handmatige analyse van de afbeeldingen op de telefoons viel het grote aantal screenshots met NAW en bezorggegevens van een H&M bestelapp op. Deze screenshots zijn middels het programma Infraview overgenomen. Het overzicht screenshots aangetroffen op iPhone 7 bedraagt € 813,68 aan onbetaalde bestellingen en € 1.298,96 aan pogingen.24.Het overzicht screenshots aangetroffen op de Samsung Galaxy S7 bedraagt € 2.924,71 aan onbetaalde items en € 2.219,08 aan pogingen daartoe.25.De screenshots zijn in het dossiers gevoegd.26.
Alle bestellingen betroffen een adres in [plaats]. De bestellingen waarvan de screenshots op de iPhone 7 zijn aangetroffen, waren gedaan in de periode 3 tot en met 7 september 2016 en waren afkomstig van lP-adres [IP-adres 3]. De bestellingen waarvan de screenshots op de Samsung Galaxy S7 zijn aangetroffen, waren gedaan in de periode van 30 september tot en met 19 oktober 2016 en waren afkomstig van IP-adres [IP-adres 2] .
Ten aanzien van IP-adres [IP-adres 3] is een vordering tot verstrekking van gebruikersgegeven aan Tele 2 Nederland gedaan. Tele 2 heeft de volgende gegevens verstrekt: [verdachte] , [a-straat 1] , [postcode] [plaats], Nederland. Ten aanzien van IP-adres [IP-adres 2] is een vordering tot verstrekking van gebruikersgegevens gedaan aan Euronet Communications BV met betrekking tot 30 september 2016, 1 oktober 2016, 8 oktober 2016, 16 oktober 2016, 17 oktober 2016 en 19 oktober 2016. In VOR-022A wordt als e-mailadres [e-mail] @live.nl verstrekt en worden voor alle data de gegevens verstrekt van [verdachte] , S.S.L., [a-straat 1] [plaats], met als alternatief e-mailadres [verdachte] @online.nl. Tijdens de doorzoeking aan de [a-straat 1] (het hof begrijpt: [a-straat 1] ) te [plaats] is een router van het merk Zyxel aangetroffen. De verbalisant [verbalisant] heeft zijn laptop op deze router aangesloten via de Wifi key aangetroffen op de stickers op de achterzijde van het apparaat. Vervolgens heeft hij het uitgaande IP-adres van deze router achterhaald via de website Whatismyip.com. Deze website retourneerde als uitgaande IP-adres: [IP-adres 2] . Vast staat dat dit IP-adres aan het (toenmalige) adres van de verdachte kan worden gekoppeld.
[betrokkene 28], Security Responsible voor Hennes & Mauritz BV is op 9 maart 2017 als getuige gehoord. Aan de getuige was eerder een aantal schermprints verstuurd die waren aangetroffen op twee inbeslaggenomen telefoons. Tijdens het verhoor zijn aan de getuige de prints genummerd A-18-DOC-132 tot en met A-08-DOC-191 getoond. Hij heeft verklaard dat hij heeft gezien dat het schermprints waren van hun bestel app en dat hij, na onderzoek in het systeem, heeft gezien dat dit allemaal onbetaalde bestellingen bleken te zijn waarvan sommige bestellingen terug gekomen zijn naar het distributiecentrum en sommige onbetaald in het systeem terug te vinden waren. Hij heeft aan de hand van de verstrekte e-mailadressen in combinatie met de besteldatum per bestelling de bijbehorende IP-adressen in het systeem opgeroepen. Het was hem opgevallen dat het allemaal dezelfde IP-adressen waren. Bovendien was het hem opgevallen dat alle bestellingen tussen de € 100 en € 140 lagen. Dit komt overeen met door hen gehanteerde bestellimiet. Groen heeft verklaard dat boven de € 140 er contact moet zijn, in de vorm van een creditcard betaling of een betaling aan de postbode om het bedrag boven de € 140 te voldoen.
Op een aantal printscreens van de telefoons zijn de verwachte bezorgmomenten van de pakketten aangegeven.
Uit de overzichten A-08-DOC-192 en A-08-DOC-193 blijkt dat voor de bestellingen steeds een andere naam (niet zijnde de naam van de verdachte) en een ander adres (niet zijnde het adres van de verdachte) werd gebruikt. Voorts blijkt uit de printscreens van een aantal van de bestellingen dat gebruik werd gemaakt van andere e-mailadressen.
Overwegingen van het hof
Het hof overweegt dat uit het voorgaande volgt dat screenshots van de bestellingen zijn aangetroffen op twee telefoons die de verdachte gebruikte/had gebruikt en dat de bestellingen zijn gedaan vanuit IP-adressen die aan verdachte te koppelen zijn. Het hof acht daarom bewezen dat het de verdachte is geweest die de bestellingen heeft gedaan en dat zij de pakketten heeft onderschept die niet terug zijn gegaan naar het distributiecentrum.
Verder omvatten de gedragingen van de verdachte meer dan het enkele zich voordoen als bonafide koper. Deze gedragingen houden immers ook in dat de verdachte telkens foutieve namen en verschillende e-mailadressen en afleveradressen heeft gebruikt met het doel om de verhaalsmogelijkheden voor de geleverde goederen van H&M te bemoeilijken. Het hof is gelet hierop van oordeel dat sprake is geweest van oplichting meermalen gepleegd voor wat betreft de geleverde pakketten en poging daartoe voor wat betreft de pakketten die terug zijn gegaan naar het distributiecentrum.“
3.5
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de tenlastelegging de grondslag vormt van het geding: de verdachte moet weten tegen welk verwijt hij zich moet verdedigen en voor de rechter moet duidelijk zijn welke beschuldiging onderwerp is van het onderzoek ter terechtzitting. De uitleg van de tenlastelegging is voorbehouden aan de feitenrechter. Bij die uitleg heeft de feitenrechter een grote vrijheid. Zolang die uitleg niet in strijd is met de strekking en de bewoordingen van de tenlastelegging en voor alle procesdeelnemers begrijpelijk is, zal zij in cassatie worden gerespecteerd.27.Wanneer de feitenrechter op voorhand inschat dat zijn uitleg van de tenlastelegging vragen kan oproepen, doet hij er goed aan die uitleg op zitting aan de orde te stellen zodat de procespartijen daar rekening mee kunnen houden en/of zich daarover kunnen uitlaten.
3.6
De steller van het middel heeft aangevoerd dat het onder 3 tenlastegelegde feit moet worden aangemerkt als een “zuivere primair/subsidiair tenlastelegging”, zodat het hof eerst een oordeel had moeten geven over de primair ten laste gelegde oplichting voordat het mocht toekomen aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot oplichting. Ik kan mij wel iets bij die benadering voorstellen: de woorden ‘primair’ en ‘subsidiair’ duiden op zichzelf immers in die richting.28.Dat zou anders zijn geweest wanneer het openbaar ministerie had gekozen voor een formulering als “en, voor zover ter zake het primair ten laste gelegde geen bewezenverklaring kan volgen” of wanneer het openbaar ministerie – nog eenvoudiger – door het gebruik van de woorden “en/of” zou hebben geopteerd voor een cumulatief/alternatieve tenlastelegging. Dat alles neemt echter niet weg dat het in cassatie draait om de vraag of de aan de feitenrechter voorbehouden uitleg van de tenlastelegging verenigbaar is met de (verdere) bewoordingen ervan. Dat geldt ook in het geval van gelede tenlasteleggingen zoals de onderhavige.29.
3.7
Uit het bestreden arrest blijkt dat het hof de tenlastelegging onder 3 als volgt heeft uitgelegd. Primair wordt verdachte verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting van de Hennes en Mauritz (H&M) door middel van het plaatsen van bestellingen van goederen op valse namen, valse adressen en onder de bestedingslimiet van € 140,- waardoor zonder voorafgaande betaling kon worden besteld. Deze goederen worden in de tenlastelegging nader omschreven als “(een) goed(eren) waaronder kleding en/of schoeisel en/of make-up en/of accessoires, in elk geval van enig goed (te weten een of meer bestelling(en) 'onbetaald' in overzicht A-08-DOC-027a)”. Ik neem aan dat bij de verwijzing naar dit overzicht sprake is van een kennelijke verschrijving: genoemd document heb ik niet aangetroffen bij de stukken in het dossier. Wel heb ik – in een mapje met aanvullende stukken – aangetroffen een “Proces-verbaal aanvulling oplichting H&M” voorzien van een vrijwel gelijkluidend nummer A-08-AMB-027a, opgemaakt op 25 oktober 2017 met daarin opgenomen twee overzichten waarin per (bij het onderzoek tegen de verdachte aangetroffen) telefoon (een Samsung en iPhone) wordt aangegeven welke schermprints zijn gemaakt van de bestellingen die zijn gedaan via de bestelapp van H&M en bij welke facturen deze behoren. Tevens bevinden zich bij de aanvullende stukken een aangifte van H&M (A-08-DOC-276) met als bijlagen bedoelde facturen maar daarop weergeven de goederen die zijn besteld. Subsidiair is deze oplichting als poging ten laste gelegd met dien verstande dat de betreffende goederen zijn omschreven als “(een) goed(eren) waaronder kleding en/of schoeisel en/of make-up en/of accessoires, in elk geval van enig goed (te weten een of meer bestelling(en) 'retour distr. centrum' in overzicht A-08-DOC-027a)”.30.
3.8
Uit de bewijsmotivering volgt dat het hof de diverse bestellingen waar in de tenlastelegging naar wordt verwezen, ieder afzonderlijk heeft bezien en voor zover deze bestellingen daadwerkelijk zijn geleverd (en in het administratiesysteem van de H&M staan geregistreerd als ‘onbetaald’) de primair ten laste gelegde oplichting (meermalen gepleegd) bewezen heeft verklaard. De handelingen die zien op de bestellingen waarvan is komen vast te staan dat de bestelde goederen retour zijn gegaan naar het distributiecentrum heeft het hof gekwalificeerd als “poging tot oplichting, meermalen gepleegd”. In dit oordeel ligt besloten dat het hof eerst heeft geoordeeld dat laatstgenoemde bestellingen kennelijk niet als een (primair ten laste gelegd) voltooid delict konden worden aangemerkt, zodat het hof vervolgens kon toekomen aan de subsidiair ten laste gelegde poging.
3.9
Gelet op het voorgaande meen ik dat de aan het hof voorbehouden uitleg van de tenlastelegging niet in strijd is met de bewoordingen daarvan zodat het hof met die uitleg niet de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten. Daarbij merk ik op dat ik de stelling in de toelichting op het middel dat het hof in de bewezenverklaring noch in de overwegingen nader zou hebben aangegeven ten aanzien van welke goederen sprake is van een voltooid delict dan wel van een poging, niet volg. Weliswaar staat in de bewezenverklaring niet om welke goederen het gaat, maar volgt uit de bewijsmotivering wel degelijk om welke goederen het gaat. Het hof verwijst in het (Promis)arrest bij de bespreking van de bewijsmiddelen onder voetnoot 84 en 85 naar een overzicht van diverse screenshots die respectievelijk zijn aangetroffen op de aangetroffen iPhone 7 en de Samsung Galaxy S7. In noot 86 verwijst het hof naar de afzonderlijke screenshots (A-08-DOC-132 t/m A-08-DOC-191) die in de eerder genoemde overzichten staan vermeld. De inhoud van deze overzichten komt overeen met de inhoud van de overzichten uit A-08-AMB-027a, te weten het document waar in de tenlastelegging (uitgaande van eerder genoemde kennelijke verschrijving) expliciet naar is verwezen.
3.10
Het tweede middel faalt.
4. Het vierde middel
4.1
Het vierde middel keert zicht met een motiveringsklacht tegen de door het hof opgelegde gevangenisstraf.
4.2
Het hof heeft met betrekking tot de strafmotivering het volgende overwogen:
“Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan kort gezegd kinderopvangtoeslagfraude door alleen (eigen KOT) en tezamen met haar mededaders de Belastingdienst (meermalen) op te lichten. De verdachte heeft hierdoor op grove wijze misbruik gemaakt van een regeling die de overheid in het leven heeft geroepen om ouders met kinderen in de gelegenheid te stellen te (blijven) werken en hun kinderen buitenshuis op te vangen. De verdachte heeft de Belastingdienst, en daarmee ook de samenleving, aanzienlijk (financieel) nadeel toegebracht. Voorts heeft de verdachte (ver)vals(t)e documenten voorhanden gehad.
De verdachte heeft ook H&M meermalen opgelicht en geprobeerd op te lichten. De verdachte heeft zich bij haar handelen kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 juni 2021 is zij eerder onherroepelijk veroordeeld.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde kan met oplegging van een voorwaardelijke straf eventueel in combinatie met een taakstraf, zoals door de raadsman bepleit, niet worden volstaan. De omvang van de fraude acht het hof zo groot dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de ernst hiervan. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.”
4.3
In het middel wordt geklaagd dat het hof heeft “verzuimd (genoegzaam) in het bijzonder de redenen op te geven die tot de keuze van deze vrijheidsbenemende straf hebben geleid en/of de omstandigheden aan te geven waarop bij de vaststelling van de duur van de straf is gelet en/of is de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk” doordat het hof “heeft geoordeeld dat het de omvang van de fraude zo groot acht dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de ernst hiervan, zonder dat uit de overwegingen overigens in het arrest naar voren komt wat de omvang van de fraude (al dan niet bij benadering) is.”
4.4
Vooropgesteld dient te worden dat de feitenrechter vrij is in de keuze van de straf en in de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht. Deze afweging is aan de feitenrechter voorbehouden en dit oordeel hoeft in beginsel niet te worden gemotiveerd.31.Dat neemt niet weg dat de feitenrechter in sommige, in art. 359 Sv genoemde gevallen, is gehouden zijn gebruik van die straftoemetingsvrijheid nader te motiveren. Dit is onder meer het geval wanneer een vrijheidsbenemende straf wordt opgelegd (art. 359 lid 6 Sv): in die gevallen kan de rechter niet volstaan met de standaardmotivering dat de strafoplegging in overeenstemming is met de aard en ernst van het bewezenverklaarde en dat is gelet op de persoon van de verdachte.32.
4.5
Anders dan de steller van het middel meen ik dat in onderhavige zaak geen sprake is van een motiveringsgebrek als bedoeld in art. 359 lid 6 Sv. Het hof heeft in de strafmotivering immers niet volstaan met voornoemde standaardmotivering, maar heeft ook uiteengezet om welke strafbare feiten het gaat en waarom die feiten ernstig zijn. De bijzondere reden dat volgens het hof niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke straf eventueel in combinatie met een taakstraf en dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de zaak is gelegen in de omvang van de fraude. Dat die omvang niet nader is omschreven maakt die bijzondere reden niet onbegrijpelijk: uit de bewijsvoering en motivering blijkt immers evident om welke omvang het gaat.
4.6
Het middel faalt.
5. Het vijfde middel
5.1
In het vijfde middel wordt geklaagd dat het hof met zijn oordeel “met betrekking tot de (mate van schending van de) redelijke termijn blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting doordat het als beginpunt daarvan de uitreiking van de dagvaarding aan de verzoekster heeft aangemerkt en/of is het oordeel van het gerechtshof dat de redelijke termijn slechts in hoger beroep en in geringe mate is overschreden zodat met de constatering daarvan kan worden volstaan, onbegrijpelijk”.
5.2
Uit de stukken kan het volgende tijdsverloop worden afgeleid:
(i) De verdachte is op 8 november 2016 aangehouden, in verzekering gesteld33.en voor de eerste keer als verdachte gehoord.34.Op diezelfde dag heeft er ook een doorzoeking plaatsgevonden in de (toenmalige) woning van de verdachte aan de [a-straat 1] te [plaats].
(ii) Uit de akte van uitreiking van de dagvaarding in eerste aanleg voor de terechtzitting van de rechtbank van 11 februari 2019 blijkt dat deze dagvaarding op 11 januari 2019 aan [betrokkene 16] is uitgereikt op het toenmalige BRP-adres van de verdachte, te weten [a-straat 1] te [plaats].
(iii) De rechtbank heeft de verdachte in eerste aanleg bij vonnis van 13 juni 2019 integraal vrijgesproken.35.
(iv) Het openbaar ministerie heeft op 18 juni 2019 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
(v) Het hof heeft de verdachte in hoger beroep bij arrest van 13 juli 2021 veroordeeld.36.
5.3
Ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2021 heeft de raadsman namens de verdachte bepleit dat er sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn (art. 6 EVRM): volgens de raadsman is er vijf jaar verstreken sinds het eerste verhoor van de verdachte.37.
5.4
Het hof heeft in reactie op dit verweer het volgende overwogen:
“De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn is overschreden. De raadsman heeft benadrukt dat al vijf jaar zijn verstreken sinds het eerste verhoor van de verdachte. Het hof neemt als aanvang van de redelijke termijn 11 januari 2019 de dag waarop de dagvaarding is uitgereikt. De rechtbank heeft op 13 juni 2019 vonnis gewezen. Van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg is geen sprake. In hoger beroep is de redelijke termijn met bijna een maand overschreden. Gelet op de geringe mate van overschrijding in hoger beroep zal het hof volstaan met de constatering dat een overschrijding heeft plaatsgevonden.”
5.5
Geklaagd wordt over het oordeel van het hof dat er geen sprake is van overtreding van de redelijke termijn in eerste aanleg. Dit oordeel getuigt volgens de steller van het middel van een onjuiste rechtsopvatting en/of is onbegrijpelijk nu het hof ten onrechte de datum van de betekening van de dagvaarding in eerste aanleg als datum van aanvang van de redelijke termijn heeft aangemerkt in plaats van het moment van het eerste verhoor van de verdachte bij de politie op 8 november 2016.
5.6
Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang. Als uitgangspunt geldt dat de redelijke termijn een aanvang neemt op het moment dat vanwege de Nederlandse staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Art. 6 EVRM dwingt niet tot de opvatting dat het eerste verhoor van de verdachte door de politie steeds als zodanige handeling heeft te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de inleidende dagvaarding als zodanige handelingen te worden aangemerkt.38.Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.39.
5.7
In de onderhavige zaak is de verdachte op 8 november 2016 aangehouden en gehoord als verdachte. Zoals gezegd kan het eerste verhoor als verdachte worden aangemerkt als beginpunt van de redelijke termijn maar dat hoeft niet. Nog daargelaten de vraag of de verdachte in dit geval niet reeds uit de aard van het verhoor40.en het feit dat er op diezelfde dag een doorzoeking van haar woning plaatsvond in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat zij door het openbaar ministerie zou worden vervolgd, kon zij dit in ieder geval afleiden uit de omstandigheid dat zij op 8 november 2016 om 13:37 uur in verzekering is gesteld.41.Uit het feit dat het hof geen toepassing heeft gegeven aan art. 27 lid 1 Sr leid ik af dat het hof die inverzekeringstelling niet scherp op het netvlies heeft gehad.42.Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat de rechtbank op 13 juni 2019 vonnis heeft gewezen is het oordeel van het hof dat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg niet begrijpelijk: de redelijke termijn is in die fase immers met ruim zeven maanden overschreden. In het verlengde daarvan is evenmin begrijpelijk het oordeel van het hof dat gelet op de geringe mate van overschrijding in hoger beroep kan worden volstaan met de enkele constatering dat een overschrijding heeft plaatsgevonden.
5.8
Het middel is terecht voorgesteld, maar hoeft niet te leiden tot terugwijzing van de zaak. De Hoge Raad kan de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen en de door het hof opgelegde straf verminderen.43.
6. Slotsom
6.1
Het vijfde middel slaagt, terwijl de overige middelen falen.
6.2
Ambtshalve merk ik op dat namens de verdachte cassatie is ingesteld op 21 juli 2021. Dat betekent dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaar zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Daarmee is de redelijke termijn in de zin van art. 6 lid 1 EVRM geschonden. Dit dient te leiden tot vermindering van de opgelegde straf naar de gebruikelijke maatstaf.
6.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad kan de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige strekt deze conclusie tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑09‑2023
(voetnoot 13:) Dossier pagina 270.
Het hof heeft hierbij de Promis-werkwijze gehanteerd.
(noot 2) Overzichtsproces-verbaal, A-08-OPV, doorgenummerde pag. 2.
(noot 3) Overzichtsproces-verbaal, A-08-OPV, doorgenummerde pag. 3.
(noot 100): PV Betalingen met betrekking tot andere verdachten, A-08-AMB-023, doorgenummerde pag. 274.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Y. Buruma, rov. 3.7.1.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, m.nt. Y. Buruma, rov. 3.8.1, 3.8.2 en 3.8.4 sub d en HR 23 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6929, NJ 2010/315, m.nt. Y. Buruma, rov. 3.6.
Zie – onder verwijzing naar HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Y. Buruma (rov. 3.8.1) – onder meer HR 5 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1413, rov. 2.3 en HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1072, rov. 2.3.
Zie – met verwijzing naar HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530, rov. 3.3. – onder meer HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3189, NJ 2018/251, m.nt. J.M. Reijntjes, rov. 3. en HR 16 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:239, rov. 3.2.; A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 327-332.
Het onderliggende dossier stuk waar het hof naar verwijst betreft het ‘PV Betalingen met betrekking tot andere verdachten’ A-08-AMB-023. Uit het overzicht op pagina 274 volgt dat [betrokkene 4] € 8.500,- heeft overgemaakt naar [rekeningnummer 2] t.n.v. [betrokkene 1] .
Het hof zegt in de bewijsoverweging met betrekking tot deze bedragen niet met zoveel woorden dat het gaat om geld dat aan de verdachte is gegeven/overgemaakt. Uit het dossier volgt echter dat [betrokkene 4] dat wel heeft verklaard, zie zaaksproces-verbaal KOT-fraude p. 25.
A-08-AMB-007, p. 189.
De conclusie is dus niet, zoals de verdediging stelt, gebaseerd op de 1625 digitale contacten – veelal bestaande uit raadplegingen – die bij Toeslagen op dit IP-adres zijn geregistreerd en evenmin op de 14 BSN aanvragen en/of wijzigingen KOT die vanaf dit adres zijn gedaan en de 16 andere BSN waarbij enkel is gekeken op de Toeslagen-site. Zie ook het proces-verbaal van bevindingen A-08-AMB-007, p. 199-201. Overigens wordt zowel in de pleitnota als in de schriftuur gesproken over 40 BSN nummers, maar gelet op de verwijzing naar voornoemd proces-verbaal wordt daarmee kennelijk gedoeld op 30 BSN nummers, te weten de zojuist genoemde 14 plus 16 BSN nummers.
A-08-AMB-007, p. 200-201.
Zie HB-AMB-001.
Bijkens de voetnoot in de pleitnota wordt gedoeld op het proces-verbaal van ambtshandeling A08-AMB-022, p. 270-272 van 24 november 2016 over het onderzoek naar de router in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] (aangetroffen bij de doorzoeking op 8 november 2016). Uit de bewijsvoering onder feit 3 volgt dat de bestellingen die op de iPhone 7 zijn aangetroffen, waren gedaan in de periode 3 tot en met 7 september 2016 en afkomstig waren van lP-adres [IP-adres 3]. De bestellingen die op de Samsung Galaxy S7 zijn aangetroffen, waren gedaan in de periode van 30 september tot en met 19 oktober 2016 en waren afkomstig van IP-adres [IP-adres 2] . Beide IP-adressen stonden geregistreerd op de [a-straat 1] te [plaats].
A-08-AMB-007, p. 201.
Zie Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname (A-08-AMB-011), p. 209-211.
Uit het onderzoek is gebleken dat [betrokkene 1] twee bankrekeningnummers op haar naam had staan: [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 2] . Het verweer is gevoerd ten aanzien van beide rekeningen. Het hof heeft alleen overwegingen gewijd aan laatstgenoemd rekeningnummer. Dat is niet onbegrijpelijk gelet op het feit dat blijkens de bewijsvoering dit rekeningnummer betrokken was bij de KOT-transacties.
HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1250.
Vgl. HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:187.
Het hof heeft hierbij de Promis-werkwijze gehanteerd.
(noot 84 in het arrest) Overzicht screenshots aangetroffen op iPhone 7 (C.01.01.001), A-08-DOC-192, doorgenummerde pag. 746.
(noot 85 in het arrest) Overzicht screenshots aangetroffen op Samsung Galaxy S7, A-08-DOC-193. doorgenummerde pag. 747-748.
(noot 86 in het arrest) A-08-DOC-132 t/m A-08-DOC-191.
A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 294; Vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3465, NJ 2015/18 rov 2.4, HR 15 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:402, rov. 2.4, HR 31 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:1015, rov. 2.3.
Zie uitgebreider over expliciet subsidiaire tenlasteleggingen A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a. (red), Het Wetboek van Strafvordering, art. 261, aant. 17.5 (bewerkt door D.H. de Jong; online, bijgewerkt 11 mei 2005).
In de hierna genoemde arresten oordeelde de Hoge Raad dat de (aan de feitenrechter voorbehouden) uitleg van de (gelede) tenlastelegging niet onverenigbaar was met de bewoordingen van de tenlastelegging en de bewezenverklaring geen grondslagverlating opleverde: HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9182, NJ 2012/414 (bewezenverklaring subsidiair medeplegen van verduistering en meer subsidiair medeplegen van oplichting) en HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2187, NJ 2016/436 (bewezenverklaring primair zware mishandeling en subsidiair poging tot zware mishandeling). Vgl. HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:234 (art. 81 RO) waarin het ging om bewezenverklaring primair poging doodslag verbalisant A en meer subsidiair bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van verbalisant B en HR 2 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:292 (art. 81 RO) m.b.t. bewezenverklaring primair poging tot doodslag persoon A en meer subsidiair bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van persoon B en de conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee onder het laatstgenoemde arrest onder randnummers 8 t/m 12.
Ook hier geldt dat sprake is van een kennelijke verschrijving als hiervoor vermeld.
A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 360. Van Dorst en Borgers merken daarbij tevens op dat zolang de feitenrechter binnen de door de wet aan de straf en maatregel gestelde grenzen blijft, de strafoplegging in cassatie “nagenoeg onaantastbaar” is.
HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:943.
Zie dossier p. 253-258 (A-08-AMB-015; A-08-AMB-016; A-08-AMB-017).
Zie dossier p. 72-82.
Daarmee doet de vraag zich voor of volstaan kan worden met een motivering als bedoeld in art. 81 RO. Zie HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40 ( post Jaddoe).
Het hof heeft de zaak ter terechtzitting van 15 juni 2021 behandeld en het onderzoek gesloten. Het hof heeft het onderzoek op 29 juni 2021 heropend omdat het hof meer tijd nodig had voor de inhoudelijke uitspraak en bepaald dat de inhoudelijke beslissing zal worden genomen op 13 juli 2021.
Zie de in hoger beroep op 15 juni 2021 overgelegde pleitnotities, randnr. 121 op p. 35.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 m.nt. Mevis, rov. 3.12.1.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 m.nt. Mevis, rov. 3.14.
Tijdens dit verhoor is de verdachte geconfronteerd met diverse feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de verdenking van valsheid in geschrift en witwassen, waarbij de verdachte zich telkens heeft beroepen op haar zwijgrecht.
Blijkens het proces-verbaal van haar derde verhoor A-08-V03 (p. 99-105) is zij 10 of 11 november 2016 om 14:15 uur in vrijheid is gesteld. Het proces-verbaal vermeldt op het voorblad dat dit verhoor heeft plaatsgevonden op vrijdag 11 november 2016. Bij de ondertekening van het proces-verbaal staat echter 10 december 2016 vermeld.
Het is inmiddels vaste rechtspraak dat dit niet tot cassatie kan leiden (HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4478, NJ 2013/246 m.nt. Bleichrodt; HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430 m.nt. Van Kempen, rov. 2.2 onder c).
Vgl. HR 14 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:63; HR 21 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:844.