Hof 's-Hertogenbosch, 06-10-2017, nr. 16/00323 en 16/00373
ECLI:NL:GHSHE:2017:4289, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
06-10-2017
- Zaaknummer
16/00323 en 16/00373
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2017:4289, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 06‑10‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:1857, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
V-N 2018/2.24 met annotatie van Redactie
JGR 2017/35 met annotatie van Lisman
NLF 2017/2501 met annotatie van
Uitspraak 06‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Een voor de anesthesie gebruikt larynxmasker geldt als katheter in de zin van tabelpost a.37. In geschil is of een anesthesiemasker als katheter in de zin van die tabelpost a.37 kan worden aangemerkt. Uit de verklaringen en de toelichting van de deskundige omtrent de ter zitting getoonde exemplaren van het anesthesiemasker en het larynxmasker leidt het Hof af dat beide maskers in gebruik en functionaliteit identiek zijn en beide als katheter zijn aan te merken. Het Hof is verder van oordeel dat een coaxiaal beademingssysteem dient te worden aangemerkt als toebehoren dat kennelijk vervaardigd is en bestemd is voor katheters en onder het verlaagde tarief valt.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00323 en 16/00373
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
en op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 30 maart 2016, nummer BRE 15/2387, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde op aangifte voldane belasting.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft op 20 oktober 2014, onder het nummer [aanslagnummer] , aangifte gedaan van de door haar over het tijdvak september 2014 verschuldigde omzetbelasting naar een bedrag van € 21.164 en heeft dit bedrag voldaan op 30 oktober 2014. Bij schrijven van 31 oktober 2014 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen dit op aangifte voldane bedrag en verzocht om een teruggaaf van € 16, waarna de Inspecteur bij uitspraak van 6 maart 2015 heeft besloten geen teruggaaf te verlenen.
1.2.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, een teruggaaf van € 8 aan omzetbelasting verleend en een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht gelast.
1.3.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof, bij het Hof bekend onder nummer 16/00323.Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft eveneens hoger beroep ingesteld bij het Hof, bij het Hof bekend onder nummer 16/00373. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 503.De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Bij brief van 1 augustus 2017 heeft belanghebbende aangekondigd de heer [A] , anesthesioloog, als deskundige mee te brengen naar de hierna genoemde zitting. Deze brief is door tussenkomst van de griffier doorgezonden aan de wederpartij.
1.6.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn door tussenkomst van de griffier in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 augustus 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mevrouw [B] en de heer [C] , beiden directeur van belanghebbende, de heer [D] en mevrouw [E] , als gemachtigden van belanghebbende, ter bijstand vergezeld van de deskundige, de heer [A] , anesthesioloog, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [F] , de heren [G] en [H] .
1.8.
De Inspecteur heeft kort voor de zitting, in elk van de zaken, een pleitnota toegezonden aan het Hof en exemplaren daarvan ter zitting overgelegd aan de wederpartij en beide pleitnota’s ter zitting voorgedragen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de twee bij de pleitnota van belanghebbende behorende bijlagen.
1.9.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.10.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende drijft een groothandel in medische hulpmiddelen en is daarmee ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
2.2.
Het [K] ziekenhuis te [plaats] heeft op 18 september 2014 bij belanghebbende de volgende producten besteld, die door belanghebbende zijn geleverd:
- -
een QuadraLite anesthesiemasker small;
- -
een QuadraLite anesthesiemasker zuigeling; en
- -
een coaxiaal beademingssysteem, 2,4m met 0.5m slang.
De factuur in verband met de levering van deze producten is op 23 september 2014 door belanghebbende uitgereikt.
Bij de facturering heeft belanghebbende 6% aan omzetbelasting in rekening gebracht.
2.3.
Met betrekking tot deze leveringen heeft belanghebbende omzetbelasting aangegeven en voldaan naar een tarief van 21%. Belanghebbende heeft tegen deze voldoening op aangifte bezwaar gemaakt, omdat zij van mening is dat het 6%-tarief van toepassing is.
De berekening van het hiergenoemde tariefverschil is niet in geschil. Dit verschil is € 8 ter zake van de beide anesthesiemaskers en € 8 ter zake van het coaxiaal beademingssysteem.
2.4.1.
Een QuadraLite anesthesiemasker small en een QuadraLite anesthesiemasker zuigeling zijn beademingsmaskers die over neus en mond van de patiënt worden geplaatst, met als doel zuurstof en/of anesthesiegas in de longen van de patiënt te brengen. Zowel een QuadraLite anesthesiemasker small als een QuadraLite anesthesiemasker zuigeling (hierna tezamen ook wel aangeduid als: het anesthesiemasker) gaat het lichaam niet in.
2.4.2.
Vanuit een anesthesietoestel wordt zuurstof of anesthesiegas toegediend aan de patiënt. Tussen een anesthesietoestel en de patiënt bevindt zich het coaxiaal beademingssysteem dat wordt aangesloten op een filter, die (al dan niet via een swivel) wordt aangesloten op het sluitstuk. Het sluitstuk is een anesthesiemasker, larynxmasker, endotracheale tube of i-gel.
De keuze voor het sluitstuk is aan de anesthesist. De eerste dertig seconden van een operatie wordt veelal gekozen voor een anesthesiemasker als sluitstuk. Daarna wordt het sluitstuk in het grootste deel van de gevallen vervangen door een larynxmasker, endotracheale tube of i-gel. Een operatie kan een aantal uren in beslag nemen. De vervanging van het anesthesiemasker door een larynxmasker, endotracheale tube of i-gel blijft alleen achterwege als de operatie wordt uitgevoerd op de plaats waar een in te brengen sluitstuk terecht komt (zoals bij keelamandeloperaties bij kinderen, welke operaties slechts een aantal minuten plegen te duren).
2.5.
Met betrekking tot het te hanteren tarief heeft belanghebbende besprekingen gevoerd op het ministerie van Financiën en in vervolg daarop een brief van 12 maart 2012 van het ministerie van Financiën ontvangen, waarin, voor zover hier van belang, is opgenomen:
“Sommige slangetjes, brilletjes, maskertjes en dergelijke kunnen worden aangemerkt als katheters in de zin van post a 37 waarop het verlaagde btw-tarief wél van toepassing is. In de toelichting op de post is aangegeven dat alle katheters onder de post vallen. Het begrip "katheter" mag daarbij overeenkomstig doel en strekking van de (toelichting op) de tabelpost ruim worden uitgelegd. Een ruime uitleg van het begrip "katheters" betekent dat alle buisjes waardoorheen
- -
geneesmiddelen, vloeistoffen, voedingsmiddelen enz. aan het menselijk lichaam worden toegediend;
- -
urine, wondvocht enz. uit het menselijk lichaam worden afgevoerd of
- -
voorwerpen zoals een ballon, stent door het menselijk lichaam worden getransporteerd ter verbetering van de doorbloeding van de aderen in het menselijk lichaam
zijn aan te merken als katheters. Het gaat voor de toepassing van het verlaagde btw-tarief derhalve om de functie van de buisjes. Als aan het functievereiste (door het buisje wordt iets naar, van of door het menselijk lichaam getransporteerd om de lichaamsfunctie te verbeteren) niet wordt voldaan, is het verlaagde btw-tarief niet van toepassing.
Voor delen, onderdelen en toebehoren die kennelijk zijn vervaardigd en bestemd voor katheters (ventielen, verbindingsstukken, verlengslangen e.d.) is in onderdeel 4.2 van de toelichting op post a 37 van Tabel I een goedkeuring opgenomen; die producten kunnen onder de post worden gerangschikt.”
2.6.
In zijn Besluit van 4 september 2014, nr. BLKB2014/123M, Stcrt. 2014, 26112 (hierna ook wel aangeduid als: het Besluit van 2014), heeft de Staatssecretaris van Financiën het begrip “katheter” uit de tabelpost als volgt toegelicht:
“4. Katheters
4.1.
Algemeen
Katheters zijn buisjes die onder meer zijn bestemd voor:
- -
het toedienen van geneesmiddelen, vloeistoffen (o.m. zout- en glucose-oplossingen en contrastvloeistoffen) en voedingsmiddelen (m.n. sondevoeding) enz. aan het menselijk lichaam;
- -
het afvoeren van bloed en lichaamsvocht (urine, wondvocht e.d.) enz. uit het menselijk lichaam;
- -
het transporteren van hulpmiddelen (ballon, stent enz.) in het menselijk lichaam.
Het begrip katheter mag ruim worden uitgelegd. Er zijn echter twee criteria waaraan een medisch hulpmiddel moet voldoen wil sprake zijn van een katheter. Ten eerste moet het buisje de functie hebben om iets uit, naar of door het lichaam te transporteren. Ten tweede moet het gaan om buisjes die zelf door een opening in het lichaam of een bloedvat worden ingebracht. Als niets wordt getransporteerd of als het buisje niet zelf door een opening in het lichaam of een bloedvat wordt ingebracht, is geen sprake van een katheter in de zin van de tabelpost.
Omdat het gaat om het functievereiste van transport, maakt het niet uit dat de hulpmiddelen ook andere functies hebben, bijvoorbeeld het wegsnijden van weefsel zoals bij zogenoemde shaverblades en RF probes het geval is. Als het hulpmiddel de functie van een katheter heeft, kan het onder de tabelpost vallen. Het is dus niet noodzakelijk dat de katheterfunctie de overheersende functie is.
Alle soorten katheters vallen onder de post, bijvoorbeeld:
- -
intraveneuze katheters;
- -
urologiekatheters;
- -
spoelkatheters/blaasspoellijnen: katheters waarmee spoelvloeistof in de blaas wordt gebracht, om de blaas schoon te spoelen;
- -
afzuigkatheters: katheters waarmee lichaamsvocht (slijm e.d.) wordt afgevoerd;
- -
drainagekatheters: interne katheters, voor de afvoer van wondvocht, vocht achter de longen e.d.;
- -
blaaskatheters;
- -
ballonkatheters;
- -
angiokatheters;
- -
geleidekatheters; katheters die worden gebruikt voor RFA (Radio Frequentie Ablatie), deze katheters transporteren energie door het lichaam;
- -
diagnostische katheters;
- -
shaverblades (endoscopische wegwerpmessen waarmee weefsel wordt verwijderd in gewrichtsholten. Via de holle binnenzijde van de blades wordt het verwijderde weefsel weggezogen);
- -
radiofrequentie probes, waarbij via de holle binnenzijde weefsel wordt weggebrand uit de gewrichtsholte via RF-energie. Het afzuigsysteem zorgt ervoor dat het weefsel wordt afgezogen en uit het menselijk lichaam wordt afgevoerd.
4.2.
Onderdelen en toebehoren
Goedkeuring
Ik keur goed dat afzonderlijk geleverde delen, onderdelen en toebehoren die kennelijk zijn vervaardigd en bestemd voor katheters onder de post worden gerangschikt. Te denken valt aan ventielen, verbindingsstukken, voerdraden (pressure wires) en verlengslangen voor katheters.”
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of op de levering van het anesthesiemasker en van het coaxiaal beademingssysteem het verlaagde tarief van artikel 9 van de Wet van toepassing is.
Met betrekking tot het anesthesiemasker is primair in geschil of dit kwalificeert als katheter in de zin van post a.37 van tabel I, behorend bij de Wet (hierna ook wel aangeduid als: de tabelpost).Subsidiair is in geschil of met betrekking tot beide goederen sprake is van een toebehoren van een katheter, als bedoeld in het Besluit van 2014.
Voorts is in geschil of het neutraliteitsbeginsel dan wel het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord.De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en een teruggaaf van omzetbelasting tot een bedrag van € 16.De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
In artikel 9, lid 1, van de Wet is bepaald dat ter zake van leveringen van goederen 21% omzetbelasting is verschuldigd. In afwijking van het eerste lid is in het tweede lid van artikel 9, aanhef en onder a, van de Wet, bepaald dat de belasting 6% bedraagt voor leveringen van goederen, genoemd in de bij de Wet behorende tabel I.
4.2.
In post a.37 van tabel I zijn, voor zover hier van belang, de volgende goederen opgenomen:
“(...) katheters (...)”.
Bij de toevoeging aan deze tabelpost is in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2000/01, 27 431, nr. 3, p. 57) opgemerkt:
“De in de nieuwe post 37 opgenomen hulpmiddelen kunnen als volgt nader worden toegelicht.
Een katheter is een buisje voor het afvoeren of toedienen van vloeistoffen of geneesmiddelen uit of in het menselijk lichaam.
(…)”
4.3.
Het Hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat een larynxmasker, een endotracheale tube en een i-gel katheters zijn en dat daarop, veelal als de patiënt onder narcose is en met een tussen geschakelde filter (en soms een swivel), het coaxiaal beademingssysteem wordt aangesloten, waardoor zuurstof of anesthesiegas tijdens de operatie toegediend kan worden en, zoals de deskundige ter zitting heeft verklaard, het uitademen of de afvoer van CO2 wordt gevolgd.
4.4.
Ter zitting heeft de deskundige het anesthesiemasker en het larynxmasker getoond en daarbij bleek dat het gedeelte van het anesthesiemasker, dat over de neus en de mond wordt geplaatst (hierna: het maskergedeelte), een bolling heeft, terwijl het uiteinde van het larynxmasker, dat diep of achter in de keel wordt ingebracht (hierna ook wel aangeduid als: het larynx-uiteinde), plat is, maar dat de zogenoemde cuffs of randen van het maskergedeelte en het larynx-uiteinde in maatvoering en omvang per variant identiek zijn en alleen in kleur verschillen. Verder bevindt zich aan het larynx-uiteinde een wat langere buis en aan het maskergedeelte een zeer kort buisje. De deskundige heeft ter zitting verklaard dat het anesthesiemasker tijdens het gebruik door een anesthesiemedewerker over de neus en mond van de patiënt wordt vastgehouden. Het larynxmasker wordt ingebracht en behoeft niet te worden vastgehouden. Desgevraagd heeft de deskundige verklaard dat in de medische wereld onder het begrip katheter wordt verstaan een transportmedium voor het vervoer van iets in of uit het lichaam. Volgens de deskundige behoeft een katheter niet te worden ingebracht en hij noemde in dit verband de condoomkatheter, die tot de urinekatheter wordt gerekend. Verder heeft de deskundige verklaard dat voor de anesthesie het larynxmasker ook, net als anesthesiemasker, vanaf de aanvang van een operatie of ingreep kan worden gehanteerd en dat het afhankelijk is van de patiënt of de aandoening, of vóór de operatie eerst het anesthesiemasker wordt gebruikt.
4.5.
Het Hof leidt uit de verklaringen en de toelichting van de deskundige af, dat het anesthesiemasker en het larynxmasker in gebruik en functionaliteit identiek zijn en beide als katheter zijn aan te merken. Daarbij steunt het Hof op het ter zitting getoonde maskergedeelte - dat in vorm gelijk is aan het larynx-uiteinde - en het gegeven dat een zeer kort buisje en het maskergedeelte, het anesthesiemasker vormen. Dit leidt het Hof tot het oordeel dat het anesthesiemasker onder de tabelpost a.37 valt.
4.6.
De Inspecteur herhaalt zijn bij de Rechtbank aangevoerde betoog, dat het kenmerkende van een katheter is het dunne buisje dat in het lichaam wordt ingebracht, zodat daarmee vloeistoffen in het lichaam kunnen worden gebracht of kunnen worden afgevoerd. Hij acht deze uitleg in overeenstemming met de betekenis, die naar het spraakgebruik aan het begrip katheter wordt gegeven en met het Besluit van 2014, waarin als tweede eis voor een katheter is opgenomen dat sprake moet zijn van een buisje, dat zelf door een opening in het lichaam of een bloedvat wordt ingebracht. Belanghebbende heeft dit betoog betwist.
4.7.
Naar het spraakgebruik is (volgens de Van Dale) een katheter een buis tot aftapping van lichaamsvochten, met name van urine, of om eten en drinken toe te dienen. Een sonde, als medisch begrip, wordt (volgens de Van Dale) ook als katheter aangemerkt. Een sonde wordt daarin omschreven als een dun, buigzaam staafje om de diepte en eigenschappen van wonden en lichaamsholten te onderzoeken, dan wel als een in het lichaam gebracht buisje, waarmee vocht of voedsel wordt af- of toegevoerd.
Het Hof stelt in dit verband vast dat een sonde de vorm heeft van een staafje dan wel van een buisje, dat in het lichaam wordt ingebracht voor de af- of toevoer van vocht of voedsel. Van Dale omschrijft een katheter als een buis tot aftapping of toediening van vocht of voedsel. Daaruit leidt het Hof af dat een sonde als een bijzondere katheter is aan te merken en een sonde wel een katheter is, maar niet elke katheter is een sonde.
Deze omschrijving wijkt af van hetgeen in de medische wereld onder het begrip katheter wordt verstaan (zie 4.4). De wetsgeschiedenis (zoals aangehaald in 4.2) lijkt echter aan te sluiten bij de medische interpretatie, waarbij de nadruk ligt op de transportfunctie waarbij vloeistoffen in of uit het lichaam worden toegediend of afgevoerd. De Staatssecretaris lijkt daar in zijn bewoordingen eveneens bij aan te sluiten, maar heeft in het Besluit van 2014 een vereiste toegevoegd: namelijk dat het moet gaan om een buisje dat zelf door een opening in het lichaam of een bloedvat wordt ingebracht. De reden van het toevoegen van deze tweede eis is niet te herleiden tot de wet noch tot de parlementaire geschiedenis. Bovendien sluit het niet aan bij de interpretatie die in de medische wereld aan het begrip “katheter” wordt gegeven. De Staatssecretaris heeft in het Besluit van 2014 mogelijk aansluiting gezocht bij de definitie van “sonde”, die echter slechts een soort katheter is.
Het Hof is dan ook van oordeel dat het niet voldoen aan die laatstgenoemde voorwaarde voor de toepassing van het Besluit van 2014, geen aanleiding is om een goed, dat beantwoordt aan de kwalificatie van de tabelpost, zoals het anesthesiemasker, het verlaagde tarief te ontzeggen. Het Hof wijst het betoog van de Inspecteur af.
4.8.
Met betrekking tot het coaxiaal beademingssysteem is tussen partijen in geschil of dit systeem kan worden aangemerkt als onderdeel of toebehoren van een katheter, waarvoor in punt 4.2 van het Besluit van 2014 de rangschikking onder de tabelpost a.37 is goedgekeurd.
4.9.
De Inspecteur betoogt dat de in het Besluit van 2014 gegeven ruime uitleg van het begrip katheter niet wordt aangetroffen in de passage “Onderdelen en toebehoren”. Hieruit leidt de Inspecteur af, dat de termen “delen, onderdelen en toebehoren” strikt moeten worden uitgelegd en dat in verband met de zinsnede “die kennelijk zijn vervaardigd en bestemd voor katheters” producten, die ook voor andere doeleinden (kunnen) worden gebruikt dan aan te sluiten op een katheter, zijn uitgesloten van de goedkeuring. De Inspecteur voert aan dat het coaxiaal beademingssysteem niet bijdraagt aan de werking van de katheter als zodanig en dat de hulpmiddelen sluitstuk, filter en beademingssysteem noodzakelijk zijn bij de narcose of beademing van een patiënt, maar dat betekent niet dat deze middelen voor hun afzonderlijk functioneren afhankelijk zijn van elkaar en daarmee vallen deze niet onder de goedkeuring.
4.10.
Belanghebbende bestrijdt de standpunten van de Inspecteur en stelt dat zij het coaxiaal beademingssysteem louter ten behoeve van katheters in het kader van de anesthesie levert. Belanghebbende is van mening dat het coaxiaal beademingssysteem als toebehoren van een katheter als bedoeld in het Besluit van 2014 kwalificeert en onder het verlaagde tarief valt.
4.11.
De Rechtbank heeft omtrent dit geschilpunt het volgende overwogen:
“4.12. (…) Uit de feiten vermeld in 2.4 volgt dat het coaxiaal beademingssysteem een slang is die wordt aangesloten op een sluitstuk, dat de eerste dertig seconden van een operatie meestal wordt gekozen voor een anesthesiemasker als sluitstuk, en dat daarna het sluitstuk in het grootste deel van de gevallen wordt vervangen door een larynxmasker, i-gel of endotracheale tube. Tussen partijen is niet in geschil dat een endotracheale tube, een larynxmasker en i-gel kwalificeren als katheter in de zin van de tabelpost. Uit het voorgaande volgt dat het coaxiaal beademingssysteem in het grootste deel van de gevallen – na dertig seconden – wordt aangesloten op een sluitstuk dat kwalificeert als een katheter. De rechtbank is daarom van oordeel dat het coaxiaal beademingssysteem een toebehoren van een katheter betreft. Dat tussen het systeem en het sluitstuk een filter (en soms ook een swivel) wordt geplaatst, acht de rechtbank niet van doorslaggevend belang, nu het sluitstuk zonder het coaxiaal beademingssysteem niet naar behoren kan functioneren. Dat betekent dat het coaxiaal beademingssysteem op deze grond voor het verlaagde tarief in aanmerking komt op basis van de goedkeuring, zoals beschreven onder 2.6.”
Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden heeft beslist dat het coaxiaal beademingssysteem als toebehoren bij een katheter op basis van de goedkeuring van het Besluit van 2014 onder het verlaagde tarief valt en maakt deze gronden tot de zijne.
4.12.
Het Hof voegt hieraan nog het volgende toe. Het standpunt van de Inspecteur dat de termen “delen, onderdelen en toebehoren” strikt moeten worden uitgelegd, volgt naar het oordeel van het Hof niet uit de in het Besluit van 2014 gehanteerde omschrijving. In dit verband wijst het Hof op de laatste zin van de goedkeuring, waarin enige voorbeelden zijn opgenomen voorafgegaan met de zinsnede “Te denken valt aan” en worden verlengslangen voor katheters als voorbeeld genoemd.
4.13.
Het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vragen is aan de zijde van belanghebbende. In dat geval is tussen partijen niet in geschil dat aan belanghebbende een teruggaaf tot een bedrag van € 16 toekomt.
Aan de behandeling van de overige grieven van belanghebbende komt het Hof niet toe.
Slotsom
4.14.
De slotsom is dat het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond en het hoger beroep van de belanghebbende gegrond is, dat de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur dienen te worden vernietigd en de dat door belanghebbende gevraagde teruggaaf van € 16 moet worden verleend.
Ten aanzien van het griffierecht
4.15.
Nu het hoger beroep van belanghebbende gegrond is, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 503 te vergoeden.
4.16.
Omdat het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond is, dient ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep van hem een griffierecht te worden geheven van € 503.
Ten aanzien van de proceskosten
4.17.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is en het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van beide hoger beroepen bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof verwerpt het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van de integrale kosten, aangezien het Hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
4.18.
Het Hof stelt de kosten van de in dit verband door een derde aan belanghebbende beroepsmatig verleende rechtsbijstand, mede gelet op het bepaalde in het Besluit, vast op 3 (punten wegens proceshandelingen) x € 495 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak), is € 1.485.
4.19.
Wat betreft de kosten van de door belanghebbende ingeschakelde deskundige is verzocht om een vergoeding van € 1.548,27, gespecificeerd als 8 uur à € 150 per uur voor het bijwonen van de zitting en 3 uur à € 116,09 per uur voor voorbesprekingen en voorbereiding.
Op grond van het bepaalde in artikel 1, onderdeel b, en artikel 2, lid 1, onderdeel b, van het Besluit, in verbinding met artikel 8:36, lid 2, van de Awb, geldt voor de hoogte van het ter zake van de kosten van een deskundige te vergoeden bedrag de Wet tarieven in strafzaken. Krachtens artikel 3, lid 1, van laatstgenoemde wet is in artikel 8, lid 1, onderdeel a, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 een tarief van ten hoogste € 116,09 per uur vastgesteld. Het Hof stelt de te vergoeden kosten voor het inschakelen van de deskundige vast op 11 uur x € 116,09, is € 1.277.
4.20.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit heeft gemaakt.
4.21.
Het totaal van de door de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden proceskosten bedraagt derhalve, € 1.485 plus € 1.277 is, € 2.762.
5. Beslissing
Het Hof:
- -
verklaart het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond;
- -
verklaart het hoger beroep van belanghebbende gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht;
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
- -
verleent aan belanghebbende een teruggaaf omzetbelasting ten bedrage van € 16;
- -
gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 503 vergoedt;
- -
bepaalt dat van de Inspecteur ter zake van het door hem ingestelde hoger beroep een griffierecht wordt geheven van € 503; en
- -
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 2.762.
Aldus gedaan op 6 oktober 2017 door J. Swinkels, voorzitter, T.A. Gladpootjes en M.B.A. van Hout, leden, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.