Hof Arnhem-Leeuwarden, 16-12-2020, nr. 21-001447-15
ECLI:NL:GHARL:2020:10368, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
16-12-2020
- Zaaknummer
21-001447-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:10368, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 16‑12‑2020; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:1260, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:464
ECLI:NL:GHARL:2018:10419, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 30‑11‑2018; (Tussenuitspraak)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:1260
ECLI:NL:GHARL:2017:3304, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 19‑04‑2017; (Hoger beroep, Tussenbeschikking)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:1260
Uitspraak 16‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Het hof veroordeelt verdachte - onder meer - voor grootschalige diefstal van schapen uit de weide tot een gevangenisstraf van 19 maanden (met aftrek van voorarrest)
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001447-15
Uitspraak d.d.: 16 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 27 februari 2015 met parketnummer 05-901208-12 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 5 april 2017, 16 november 2018 en 18 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.P.J. Botterblom, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 05-820252-13 tenlastegelegde
Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 05-820252-13 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze vrijspraak staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep verklaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen omdat het tot een deels andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw recht doen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1. primair:hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 juli 2012 tot en met 27 september 2012
te Bern en/of Well (buitengebied Ammerzoden) en/of Linden (Noord-Brabant) en/of Nieuwegein en/of Lopik en/of Erlecom en/of andere plaatsen in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),steeds met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meerdere schapen, die zich ten tijde van de diefstal(len) in de weide bevonden,
welke schapen toebehoorden aan:
- [benadeelde 1] (zaaksdossier 1, 189 schapen) en/of
- [benadeelde 2] / [benadeelde 3] (zaaksdossier 1, 54 schapen) en/of
- [benadeelde 4] (zaaksdossier 2, 28 schapen) en/of
- [benadeelde 5] (zaaksdossier 2, 5 schapen) en/of
- [benadeelde 6] (zaaksdossier 2, 31 schapen) en/of
- [benadeelde 7] (zaaksdossier 3, 40 schapen) en/of
- [benadeelde 8] (zaaksdossier 4, 34 schapen) en/of
- [benadeelde 9] (zaaksdossier 4, 2 schapen) en/of
- [benadeelde 10] (zaaksdossier 5, 41 schapen)
en/of anderen, in ieder geval niet aan verdachte en/of zijn mededader(s);
1. subsidiair:hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 juli 2012 tot en met 23 oktober 2012
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
te Opheusden en/of te Dodewaard en/of Kesteren, althans in Nederland,
heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen 199 schapen ( [adres] te Opheusden) en/of 113 schapen (Appelenburgseveldweg te Dodewaard) en/of 42 schapen (Waalbandijk te Dodewaard) en/of 198 schapen (Waalbandijk te Dodewaard en Nieuwe Dijk te Kesteren),
althans (telkens) een aantal/hoeveelheid schapen,
terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormeld(e) scha(a)p(en) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dit/deze sch(a)ap(en) door enig misdrijf was/waren verkregen;2:hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 juli 2012 tot en met 23 oktober 2012
te Opheusden en/of te Dodewaard en/of Kesteren, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
van (een) voorwerp(en), te weten (telkens) één of meerdere schapen,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft verborgen of verhuld,
dan wel heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp is, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s):
- opzettelijk onjuiste meldingen gedaan in het zogenoemde I&R-systeem en/of opzettelijk de stallijsten onjuist ingevuld, onder meer door van misdrijf afkomstige schapen in het I&R-systeem te registreren als vrij merk en/of op de stallijsten deze schapen te noteren als vrij merk en/of
- de originele merken van de door misdrijf afkomstige schapen te verwijderen en deze schapen vervolgens fysiek te merken als vrij merk en/of
- de ingevolge regelgeving vereiste kennisgevingen voor aanvoer, vervoer en afvoer van schapen niet of te laat te verrichten,
terwijl hij wist dat dit/deze scha(a)p(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
3. primair:hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 juli 2012 tot en met 23 oktober 2012 te Dodewaard, althans in Nederland,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen:
- een shovel (Caterpillar met voetschuif) (zaaksdossier 7) en/of
- een tractor (merk John Deere, type 6630) (zaaksdossier 6) en/of
- één of twee tractoren van het merk Fendt (zaaksdossier 8 en 9) en/of
- een grasmaaimachine (merk Kuhn) (zaaksdossier 10) en/of
- twee tractoren (merk New Holland, type TN4050V) (zaaksdossier 11) en/of
- een tractor (merk New Holland, type TL90) (zaaksdossier 12) en/of
- een tractor (merk John Deere, type 1120) (zaaksdossier 13),
terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormeld(e) goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden,
dat dit/deze door diefstal in elk geval door enig misdrijf was/waren verkregen;
3. subsidiair:hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 juli 2012 tot en met 25 september 2012 te Beneden-Leeuwen, Renswoude, Giessenwoude, Werkhoven, Valburg, Goy, Wijnbergen, Waardenburg en/of andere plekken in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
steeds met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meerdere landbouwvoertuigen, namelijk:
- tractor John Deere 6330 (zaak 6)
- shovel Caterpillar 906 inclusief voerschuif (zaak 7)
- tractor Fendt 307 Ci (zaak 8)
- tractor Fendt 307 (zaak 9)
- grasmaaier Kuhn GMD 702F (zaak 10)
- twee tractoren New Holland Tn 40-50-V (zaak 11)
- tractor New Holland met aanhanger (zaak 12)
- tractor John Deere 1120 (zaak 13),
welke voertuigen toebehoorden aan een ander dan verdachte en/of zijn mededader(s);
4: hij op of omstreeks 23 oktober 2012 te Opheusden,
een (vuur)wapen van categorie III,
te weten een kogelgeweer (van het merk Glenfield model 25, kaliber .22)
en/of munitie van categorie III,
te weten 123 (honderddrieëntwintig) patronen (van het merk Blazer met het kaliber .22 longrifle) en/of 1 patroon (van het merk Ruag Ammotec, kaliber .22 longrifle),
voorhanden heeft gehad;
5: hij in of omstreeks de periode van 1 november 2009 tot en met 23 oktober 2012
te Opheusden,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (op 23 oktober 2012)
een hoeveelheid van ongeveer 39 (negenendertig) hennepplanten en/of een hoeveelheid geoogste planten en/of henneptoppen,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De geldigheid van de dagvaarding
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de tenlastelegging van feit 2 onvoldoende feitelijk is en dat de dagvaarding ten aanzien van dit feit daarom nietig moet worden verklaard.
Oordeel van het hof
Het hof is - anders dan de raadsman - van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit een voldoende duidelijke opgave inhoudt van het strafbare feit dat aan verdachte ten laste is gelegd in de zin van het bepaalde in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. In het licht van het dossier bezien en gelezen in samenhang met het onder 1 tenlastegelegde feit, is het naar het oordeel van het hof voor de verdediging voldoende duidelijk waartegen verdachte zich heeft te verdedigen. Daarbij komt dat de aan verdachte verweten gedragingen nader zijn gespecificeerd met de omschrijving achter de verschillende gedachtestreepjes van het onder 2 tenlastegelegde feit. De omstandigheid dat niet expliciet wordt aangegeven op welk specifiek schaap de tenlastelegging betrekking heeft, doet aan het voorgaande niet af. De dagvaarding ten aanzien van feit 2 is daarom geldig.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging ten aanzien van de feiten 1 en 2. Daartoe heeft hij - kort gezegd - het volgende aangevoerd:
- -
er is op onzorgvuldige wijze omgegaan met de in beslag genomen schapen;
- -
het op verzoek van de verdediging tijdens de behandeling van de zaak in eerste aanleg uitgevoerde aanvullende onderzoek is gefrustreerd;
- -
met betrekking tot het verrichte DNA-onderzoek is verzwegen dat dit onderzoek door de aangevers zou zijn geïnitieerd;
- -
er is gehandeld in strijd met het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen.
Daarnaast heeft de raadsman de wijze waarop in hoger beroep uitvoering is gegeven aan het nadere onderzoek door de raadsheer-commissaris naar aanleiding van het tussenarrest van het hof van 30 november 2018 bekritiseerd.
De raadsman concludeert dat de hiervoor genoemde omstandigheden onherstelbare vormverzuimen opleveren in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het gevolg daarvan moet zijn dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Indien het hof niet overtuigd is van de bewuste tegenwerking van de verdediging door het openbaar ministerie en de NVWA, heeft de raadsman verzocht om de officier van justitie Kooij en de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] als getuigen te horen.
Oordeel van het hof
Het hof stelt het volgende voorop.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als een in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg slechts in zeer uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats als het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of de vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889).
Volgens de raadsman is de verdediging in de eerste plaats in haar belangen geschaad doordat haar de mogelijkheden zijn ontnomen om aan te tonen dat de in beslag genomen schapen van verdachte of van zijn medeverdachten waren, nu op onzorgvuldige wijze met deze schapen is omgegaan.
Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is geweest. Door [laboratorium] is op verzoek van het openbaar ministerie een verwantschapsonderzoek verricht bij de verdachten in beslag genomen schapen en verschillende schapen van aangevers. Het hof acht niet aannemelijk dat dit onderzoek zelf niet zorgvuldig is geweest. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat sprake is van enkele ouder-kindrelaties tussen schapen die onder de verdachten in beslag zijn genomen en een aantal schapen van aangevers. De verdediging heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een contra-expertise te verzoeken ten aanzien van dit verwantschapsonderzoek. Voor wat betreft dit verwantschapsonderzoek en de resultaten daarvan is niet gebleken van vormverzuimen of (doelbewust) schenden van het verdedigingsbelang en treft het verweer geen doel.
Wel is in hoger beroep, zoals hierna nog aan de orde zal komen, op verzoek van de verdediging een nader onderzoek gedaan door het NFI naar de mogelijke vormen van verwantschap tussen de schapen. Dit onderzoek heeft geen wezenlijk ander licht geworpen op het verwantschapsonderzoek dat is verricht door het [laboratorium] Voorts heeft de verdediging in hoger beroep de gelegenheid gehad om vragen te stellen aan de deskundige van het NFI die dit nadere onderzoek heeft verricht.
Het aanvullende onderzoek dat de verdediging in eerste aanleg heeft gedaan, was erop gericht om aan te tonen dat zich tussen de in beslag genomen schapen ook schapen bevonden die van één (of meer) van de verdachten waren (door verwantschap vast te stellen tussen de schapen van verdachte(n) en in beslag genomen schapen). De stelling dat onder de in beslag genomen schapen ook schapen van verdachte waren, is door het openbaar ministerie niet betwist. Ook het hof gaat ervan uit dat enkele van de in beslag genomen schapen aan verdachte dan wel zijn medeverdachten toebehoorden. Er is op geen enkele wijze gebleken dat van de zijde van het openbaar ministerie is getracht dit onderzoek van de zijde van de verdediging te frustreren. Door de rechter-commissaris is destijds de opdracht gegeven om schapen aan te wijzen van de kudde die in beslag was genomen. Aan deze opdracht is uitvoering gegeven. Ten tijde van het door de verdediging verrichte aanvullende onderzoek was nog een voldoende representatief aantal van de in beslag genomen schapen aanwezig en de verdachten hebben uiteindelijk ook zelf schapen kunnen selecteren voor het door hen gewenste onderzoek. De gang van zaken rondom dit onderzoek is inzichtelijk geverbaliseerd. Daarbij is het hof niet gebleken van enig vormverzuim dan wel van het schenden van enig verdedigingsbelang.
De raadsman heeft nog verzocht om de officier van justitie Kooij en de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] als getuigen te horen, indien het hof niet overtuigd is van de bewuste tegenwerking van de verdediging door het openbaar ministerie. Het hof stelt vast dat dit verzoek beoordeeld moet worden aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium. Het hof acht zich voldoende ingelicht. Naar het oordeel van het hof is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat het op verzoek van de verdediging verrichte aanvullende onderzoek bewust is gefrustreerd. Daarom acht het hof het niet noodzakelijk om de verzochte getuigen te horen.
Het hof volgt de raadsman evenmin in zijn betoog dat verzwegen zou zijn dat een DNA-onderzoek op initiatief en op kosten van de aangevers zou zijn verricht. Op dossierpagina 660 staat immers vermeld dat de aangever [benadeelde 10] heeft opgemerkt dat het laatste verwantschapsonderzoek is opgezet door de gedupeerde schapenhouders zelf en ook door hen is gefinancierd. Nu in deze zaak alleen door het [laboratorium] een verwantschapsonderzoek is verricht, is het voor het hof voldoende duidelijk dat [benadeelde 10] doelde op het onderzoek bij dit laboratorium. Daarbij komt dat het naar het oordeel van het hof - zeker in het kader van het door de raadsman gevoerde verweer - niet relevant is wie het initiatief heeft genomen tot dit onderzoek dan wel de kosten daarvan heeft gedragen. Dit geldt temeer nu de verbalisant van de NVWA, die ook de eerdere onderzoeken heeft begeleid, ook bij dit laatste onderzoek betrokken is geweest. De door de raadsman aangevoerde omstandigheid doet naar het oordeel van het hof niet af aan de betrouwbaarheid van (de uitkomsten) van het onderzoek.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is niet gehandeld in strijd met het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen. Naar het oordeel van het hof is in deze zaak sprake van een sluitende “chain of custody”. Het hof stelt vast dat met een voldoende mate van zorgvuldigheid over de inbeslagname van de schapen is geverbaliseerd, waardoor het steeds mogelijk is geweest om de aard, de herkomst en de reden van de inbeslagname van de schapen vast te stellen. De in beslag genomen schapen zijn allemaal in bewaring gegeven aan een opslaghouder, waarbij de registratienummers van deze schapen telkens zijn vermeld op de aanvoerlijsten. Bij de inbeslagname noch ook bij de bewaring van de schapen is sprake geweest van enig vormverzuim.
In hoger beroep heeft de raadsman voorts nog aangevoerd dat geen sprake is van een eerlijk proces nu - onder meer - verbalisant [verbalisant 1] buiten de opdracht van de raadsheer-commissaris om enkele getuigen heeft gehoord en de pleitnota van de verdediging niet door de raadsheer-commissaris aan het NFI is overgelegd, terwijl dit wel was toegezegd. Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat deze factoren van enige invloed zijn geweest op de onderzoeksresultaten en de rapportering door het NFI. Daarbij komt dat het hof de processen-verbaal van de door verbalisant [verbalisant 1] op 3 en 4 april 2019 afgenomen getuigenverhoren niet tot het bewijs zal gebruiken. Door de hiervoor genoemde omstandigheden is de verdediging dus hoe dan ook niet in enig belang geschaad.
Het hof stelt vast dat geen sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor aan het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Ook overigens heeft het hof geen feiten of omstandigheden kunnen vaststellen die met zich zouden brengen dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard.
Het hof verwerpt daarom het verweer van de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 primair, zevende en achtste gedachtestreepje, tenlastegelegde feit ( [benadeelde 8] , [benadeelde 9] , zaaksdossier 4)
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaaksdossier 4 heeft de raadsman aangevoerd dat het bewijs - afgezien van de aangifte - uitsluitend bestaat uit de historische gegevens van de telefoons van de verschillende verdachten. Enkel deze gegevens zijn onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen voor wat betreft dit zaaksdossier.
Oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair, zevende en achtste gedachtestreepje tenlastegelegde heeft begaan ( [benadeelde 8] , zaaksdossier 4, 34 schapen, [benadeelde 9] , zaaksdossier 4, 2 schapen), omdat daarvoor onvoldoende bewijs is. Verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Vrijspraak van het onder 3 primair tenlastegelegde feit
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 primair tenlastegelegde feit, kort gezegd omdat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de in de tenlastelegging bedoelde landbouwvoertuigen van misdrijf afkomstig waren.
Oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte de onder 3 primair tenlastegelegde opzetheling dan wel schuldheling ten aanzien van de verschillende in de tenlastelegging genoemde landbouwvoertuigen heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten bepleit. Daartoe is - samengevat - het volgende aangevoerd.
De resultaten van het verrichte verwantschapsonderzoek kunnen niet als bewijsmiddel worden gebruikt, omdat er geen sprake is van een sluitende “chain of custody”. Daarnaast hoeft, indien het hof meent dat het verwantschapsonderzoek wel tot het bewijs kan worden gebruikt, de enkele omstandigheid dat er verwantschap is aangetoond tussen enkele schapen van aangevers en schapen die bij één van de verdachten zijn aangetroffen, niet te betekenen dat laatstgenoemde schapen van diefstal afkomstig zijn. Dit geldt ook als het hof uitgaat van de ouder-kindrelaties die zijn vastgesteld door het [laboratorium] Volgens de raadsman kan deze verwantschap ook op een andere manier worden verklaard, zoals door het uitlenen van schapen door de aangevers aan derden. Die schapen zouden dan elders voor nakomelingen hebben gezorgd die vervolgens bij verdachte terecht gekomen zouden kunnen zijn. Indien het hof van oordeel is dat een vastgestelde verwantschap tussen een schaap dat bij één van de verdachten is aangetroffen en een schaap dat nog bij één van de aangevers stond uitsluitend kan betekenen dat dit eerste schaap afkomstig is van diefstal, heeft de raadsman verzocht om de stallijsten van de aangevers aan het dossier toe te voegen. Volgens de raadsman kan alleen geoordeeld worden dat de schapen gestolen zijn indien blijkt dat de bedrijven van aangevers “gesloten bedrijven” zijn.
Verder heeft de raadsman de resultaten van het verwantschapsonderzoek nog betwist aan de hand van enkele voorbeelden waar hij uit afleidt dat sommige vastgestelde ouder-kindrelaties niet kunnen kloppen. Deze concrete voorbeelden zijn niet betrokken
in het nadere onderzoek naar de mogelijke vormen van verwantschap tussen de schapen door de raadsheer-commissaris. In het NFI-rapport van 24 oktober 2019 zijn immers slechts vier eerder vastgestelde verwantschappen nader onderzocht en is niet ingegaan op het standpunt van de raadsman zoals verwoord in zijn pleitnota van 16 november 2018.
Ten aanzien van zaaksdossier 1 heeft de raadsman in dit verband in het bijzonder aangevoerd dat uit de openbare I&R-registratie blijkt dat aangever [benadeelde 1] de dekram die de ouder zou zijn van een schaap dat bij verdachte is aangetroffen, heeft aangekocht van een andere schapenhouder. Deze dekram is meer dan een jaar bij deze andere schapenhouder geweest. Volgens de raadsman is het dus mogelijk dat de nakomeling die bij verdachte is aangetroffen, is verwekt in de periode vóórdat [benadeelde 1] deze dekram onder zich kreeg.
Over de historische verkeersgegevens van de telefoon van de verdachte heeft de raadsman aangevoerd dat deze niet redengevend zijn voor het bewijs. Bovendien passen deze gegevens voor wat betreft de schapendiefstallen zoals bedoeld in zaaksdossier 2 niet bij het tijdstip waarop de voertuigen van de verschillende verdachten zouden zijn gezien op de camerabeelden van aangever [benadeelde 6] . Op deze camerabeelden zijn overigens onvoldoende specifieke kenmerken waar te nemen die tot de conclusie kunnen leiden dat de bedrijfsauto van verdachte op deze beelden te zien is. De raadsman heeft de herkenning van diens auto door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] betwist. Bovendien was verdachte aan het werk in de nacht van 11 op 12 juli 2012. Indien het hof dit laatste niet aannemelijk acht, heeft hij verzocht om [getuige 3] en [getuige 4] , respectievelijk de opdrachtgever en de hoofdopdrachtgever van verdachte, als getuigen te horen.
Voorts blijkt uit de verschillende telefonische contacten niet dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten, aldus de raadsman.
Verder heeft de raadsman de getuigenverklaringen van [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 7] vanwege verschillende redenen betwist.
Ten aanzien van zaaksdossier 3 heeft de raadsman in het bijzonder naar voren gebracht dat er geen verwantschap is aangetoond met een schaap dat bij verdachte in beslag is genomen. Er is daarom onvoldoende bewijs dat verdachte bij deze schapendiefstal betrokken is geweest.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof zal eerst aandacht besteden aan het verrichte verwantschapsonderzoek en ingaan op de vraag of de resultaten van dit onderzoek voor het bewijs gebruikt kunnen worden. Daarna zal het hof de bewijsmiddelen bespreken.
Het verwantschapsonderzoek
Door het [laboratorium] is een verwantschapsonderzoek verricht bij verschillende in beslag genomen schapen en schapen van aangevers. Hieruit is - kort gezegd - naar voren gekomen dat er verschillende ouder-kindrelaties zijn vastgesteld tussen schapen die onder één (of meer) van de verdachten in beslag zijn genomen en enkele schapen die na de schapendiefstallen nog aanwezig waren op de bedrijven van aangevers.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de resultaten van het verrichte verwantschapsonderzoek niet kan worden afgeleid dat deze bij één (of meer) van de verdachten in beslag genomen schapen van diefstal afkomstig zijn. Daartoe heeft hij aangevoerd dat deze aangetoonde verwantschap ook op andere manieren dan door diefstal kan worden verklaard, zoals door het uitlenen van schapen door de aangevers aan derden.
In hoger beroep is in opdracht van het hof door het NFI, door [naam] , nader onderzoek gedaan naar de mogelijke vormen van verwantschap tussen de schapen. In het op
24 oktober 2019 opgemaakte NFI-rapport is ten aanzien van vier door het [laboratorium] vastgestelde verwantschappen (drie vastgestelde vader-kindrelaties en één vastgestelde moeder-kindrelatie) de specifieke kans-verhouding bepaald. Deze vier verwantschappen zijn vervolgens gezamenlijk beschouwd om als een steekproef te dienen voor alle door het [laboratorium] gerapporteerde verwantschappen. Hiermee is de kans bepaald op deze resultaten onder de aanname dat het ouder-kindrelaties betreffen ten opzichte van grootouder-kleinkindrelaties. In voornoemd NFI-rapport wordt in de eerste plaats geconcludeerd dat de door het [laboratorium] gebruikte methode geschikt is voor het gestelde doel, te weten verwantschapsanalyse bij schapen.
Daarnaast worden in dit rapport de volgende conclusies getrokken:
- de verkregen DNA-profielen zijn afzonderlijk waarschijnlijker wanneer het een ouder-kindrelatie betreft dan wanneer het een grootouder-kleinkindrelatie betreft;
- wanneer de vier hiervoor genoemde door het [laboratorium] gerapporteerde verwantschappen als één steekproef worden beschouwd, is de kans op het verkrijgen van dit resultaat extreem veel waarschijnlijker wanneer het om ouder-kindrelaties gaat dan wanneer het om grootouder-kleinkindrelaties gaat.
De raadsman heeft aangevoerd dat de concrete voorbeelden die hij heeft genoemd in zijn pleitnota van 16 november 2018 niet zijn betrokken in het NFI-rapport van 24 oktober 2019. Als dat wel zo was geweest, had het NFI mogelijk andere conclusies getrokken.
In de eerste plaats merkt het hof hierover op dat het NFI niet is gevraagd om te reageren op de bedoelde specifieke voorbeelden van de raadsman. Het NFI heeft beoordeeld wat de kans is dat alle door het [laboratorium] vastgestelde verwantschappen ouder-kindrelaties zijn ten opzichte van grootouder-kleinkindrelaties. Op grond van het NFI-rapport van [naam] en de door haar ter terechtzitting gegeven toelichting op dit rapport acht het hof vaststaan dat het ten aanzien van alle door het [laboratorium] gerapporteerde verwantschappen gaat om ouder-kindrelaties en niet om grootouder-kleinkindrelaties. Deze conclusie heeft dus ook betrekking op de concrete voorbeelden van de raadsman. In dit verband merkt het hof op dat er mogelijk enkele fouten zijn geslopen in het I&R-systeem, waardoor sommige in dit systeem weergegeven geboortedata van schapen niet correct zijn. Naar het oordeel van het hof kan echter aan de hand van de door de raadsman in zijn pleitnota genoemde voorbeelden niet de conclusie worden getrokken dat alleen vanwege de in dit systeem geregistreerde geboortedata van enkele schapen geen sprake kan zijn van een ouder-kindrelatie tussen de genoemde schapen. De vastgestelde verwantschappen tussen de verschillende schapen zijn naar het oordeel van het hof een meer betrouwbaar gegeven. Verder maakt de omstandigheid dat de dekram van [benadeelde 1] mogelijk bij een andere schapenhouder al voor een nakomeling heeft gezorgd die bij verdachte terecht is gekomen, al het voorgaande niet anders. Het NFI-rapport gaat immers uitsluitend in op de kans dat per vastgestelde verwantschap sprake is van een ouder-kindrelatie (ten opzichte van een grootouder-kleinkindrelatie) en vervolgens op de kans dat dit ten aanzien van alle door het [laboratorium] vastgestelde verwantschappen het geval is. Zoals gezegd, leidt het hof uit dit NFI-rapport af dat ten aanzien van alle vastgestelde verwantschappen sprake is van een ouder-kindrelatie. Zelfs al zou de dekram van [benadeelde 1] al eerder een nakomeling hebben verwekt die bij verdachte terecht is gekomen, dan leidt dit niet tot een andere conclusie. Ook dan zou het immers gaan om een ouder-kindrelatie en is de conclusie van het NFI die is getrokken na het bestuderen van alle vier door het [laboratorium] vastgestelde verwantschappen bruikbaar.
De raadsman heeft aangevoerd dat uit het verrichte verwantschapsonderzoek niet de conclusie kan worden getrokken dat de bij de verdachten in beslag genomen schapen van diefstal afkomstig zijn. In de eerste plaats merkt het hof hierover op dat het de resultaten van dit verwantschapsonderzoek in samenhang beschouwt met de overige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden. Daarnaast leidt het hof uit de bewijsmiddelen af dat de aangevers geen van hun schapen hebben afgevoerd naar de schapenhouderij van verdachte dan wel die van de maatschap [maatschap] en blijkt bovendien uit niets dat dit andersom wel het geval is geweest. Ook is niet aannemelijk geworden dat er fokrammen zijn aangekocht door één of meer aangevers welke daarvoor al voor nakomelingen zouden hebben gezorgd die bij verdachte terecht zijn gekomen, zoals de verdediging heeft gesteld. Dit leidt het hof tot de conclusie dat het feit dat telkens sprake is van een ouder-kindrelatie op de hiervoor omschreven wijze wel degelijk een sterke aanwijzing is dat de schapen die bij één (of meer) van de verdachten in beslag zijn genomen van diefstal afkomstig zijn. Gelet op het voorgaande, acht het hof het niet noodzakelijk om de stallijsten van de aangevers aan het dossier toe te voegen. Daarbij komt dat het hof zich op dit punt - ook gelet op het voorgaande - voldoende voorgelicht en ingelicht acht. Het verzoek van de raadsman om de stallijsten aan het dossier toe te voegen, wordt daarom afgewezen.
De resultaten van dit onderzoek zullen door het hof tot het bewijs worden gebruikt, zoals hierna zal worden verwoord. Het verweer wordt verworpen.
Algemeen
Het hof zal hierna eerst de bewijsmiddelen weergeven die van belang zijn voor alle zaaksdossiers. Vervolgens zal het hof specifiek per zaaksdossier de relevante bewijsmiddelen weergeven waarbij het hof ook zal ingaan op de overige door de verdediging gevoerde verweren en uiteindelijk zal het hof concluderen of de tenlastegelegde feiten al dan niet bewezen zijn.
Voor alle zaaksdossiers acht het hof het volgende van belang.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn beiden maat van de maatschap met de naam [maatschap] .
[medeverdachte 1] heeft ten tijde van het tenlastegelegde gebruik gemaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Niemand anders gebruikte zijn telefoon en hij had deze bijna altijd bij zich.
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft in de tenlastegelegde periode gebruik gemaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . In feite gebruikte niemand anders zijn telefoon. Hij probeerde om zijn telefoon altijd bij zich te hebben.
Verdachte heeft ten tijde van de tenlastegelegde feiten gebruik gemaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] . In de tijd dat hij met de vrachtwagen reed, gaf hij zijn telefoon incidenteel af aan een chauffeur. Op 23 oktober 2012 heeft verdachte verklaard dat hij al maanden geen nachtdienst meer heeft gedaan.
Het hof zal hierna per zaaksdossier de relevante bewijsmiddelen bespreken en waar nodig ingaan op specifieke verweren van de verdediging.
Zaaksdossier 1
[benadeelde 1] heeft aangifte gedaan van de diefstal van 189 schapen uit een weiland gelegen aan de Bergsche Maasdijk ter hoogte van Bern. Deze schapen hadden allemaal een klodder met rode verf op de schoft.
[benadeelde 2] heeft mede namens [benadeelde 3] aangifte gedaan van de diefstal van 54 schapen uit een wei aan de Weigraaf te Well.
Deze diefstallen zijn beide gepleegd in de nacht van 12 op 13 september 2012.
Van de verschillende verdachten zijn de historische telefoongegevens van hun telefoonnummers geanalyseerd. Daaruit is gebleken dat de telefoon van verdachte op 13 september 2012 omstreeks 02.07.53 uur via een zendmast te Echteld contact heeft gehad met de telefoon van [medeverdachte 1] . In diezelfde nacht omstreeks 02.23.49 uur heeft de telefoon van [medeverdachte 1] via een zendmast te Hedel contact met de telefoon van verdachte via een zendmast in Velddriel. Omstreeks 02.36.33 en 03.03.18 uur diezelfde nacht heeft de telefoon van [medeverdachte 1] via een zendmast te Delwijnen contact met de telefoon van [medeverdachte 2] . Velddriel, Hedel en Delwijnen zijn locaties in de omgeving van Bern en Well, waar de tenlastegelegde schapendiefstallen hebben plaatsgevonden.
De getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij in de periode van 13 tot 16 september 2012 verschillende keren werd gebeld door verdachte. De eerste keer belde hij op 14 september 2012. [getuige 5] heeft toen niet opgenomen. Op 15 september 2012 belde verdachte weer en vroeg hij of [getuige 5] schapen kon komen scheren. Verdachte vertelde dat het om 140 schapen ging en dat het snel moest gebeuren. Op verzoek van verdachte heeft [getuige 5] op 21 september 2012 op het perceel van verdachte aan de [adres] te Opheusden 140 schapen geschoren. De wol van de schapen zat helemaal onder de stro. De schapen die [getuige 5] had geschoren, hadden allemaal roze verf op hun rug, ter hoogte van de schoft. Onder deze roze verf zat een rode verfstip. Die rode stip wordt door de eigenaar van het schaap geplaatst, aldus [getuige 5] . Na het scheren van de schapen heeft verdachte tijdens een autorit aan [getuige 5] verteld dat de schapen die hij geschoren had, waren gestolen in Ammerzoden. Het hof stelt vast dat Bern en Well, waar de schapen van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] zijn gestolen, in de directe omgeving van Ammerzoden liggen. [getuige 5] heeft verder verklaard dat verdachte hem heeft verteld dat de oornummers van de schapen waren verwisseld. Na het scheren van de schapen zijn [getuige 5] en verdachte naar een locatie in de buurt van het industrieterrein in Dodewaard gereden. Daar stonden rammen die volgens verdachte ook waren gestolen. Verder heeft verdachte aan [getuige 5] verteld dat hij met zijn (het hof begrijpt:) kornuiten roze of blauwe verf op de schapen heeft aangebracht. Deze verf werd aangebracht om de merkstippen niet zichtbaar te maken.
De getuige [getuige 6] heeft verklaard dat hij samen met [getuige 5] aan de [adres] te Opheusden (het toenmalige adres van verdachte) op 21 september 2012 bijna 150 schapen heeft geschoren. De schapen waren bijna allemaal bespoten met rode verf en waren erg vies. De man, waarvoor geschoren moest worden, zei vreemde dingen. Zo gaf hij aan dat de schapen van de markt kwamen, maar dat kon volgens [getuige 6] niet kloppen omdat schapen die van de markt komen niet rechtstreeks aan een boer of handelaar verkocht mogen worden. [getuige 6] is ook nog gebeld door de hiervoor bedoelde man. De man belde hem met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] . Hiervoor is vastgesteld dat dit het telefoonnummer van verdachte is. Tijdens het telefoongesprek dat plaatsvond, zei verdachte het volgende tegen [getuige 6] : “Ik wil van jou een bon hebben dat jij mij 150 schapen geleverd hebt.” Over de verf gaf verdachte aan dat hij twee jongens had die de schapen hadden behandeld.
De getuige [getuige 7] heeft verklaard dat zij op 13 september 2012 op een perceel aan de Nieuwendijk te Ochten was naast het perceel van [maatschap] . Het viel haar op dat er twee mannen en een kind liepen in die wei. Verder zag zij een grote groep schapen. Alle schapen waren voorzien van een roze of rode verfstreep en zij waren erg vies. [getuige 7] schatte dat het in totaal om zo’n 100 schapen ging. Verder heeft zij verklaard dat zij mogelijk de auto van verdachte heeft herkend in de nabijheid van voornoemd perceel. Op 15 september 2012 waren alle schapen die in het weiland van [maatschap] stonden ineens verdwenen. [getuige 7] heeft [medeverdachte 1] hierover gebeld. Hij gaf aan dat de schapen er tijdelijk hadden gestaan omdat ze deze niet kwijt konden op de plaats waar ze naartoe moesten.
Door de verdediging is de inhoud van de getuigenverklaringen van [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 7] betwist. Het hof ziet echter geen reden om aan de inhoud van deze verklaringen te twijfelen, te meer nu deze steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De getuige [getuige 2] heeft op 30 september 2012 verklaard dat verdachte altijd ongeveer 40 schapen in zijn bezit had, maar sinds een paar maanden ineens veel meer schapen had.
Op het perceel van verdachte zijn op 27 september 2012 199 schapen in beslag genomen. Vanuit een weiland aan de Appelenburgseveldweg te Dodewaard zijn op 28 september 2012 vervolgens nog eens 113 schapen onder verdachte in beslag genomen. Een groot deel van deze schapen stond niet geregistreerd op zijn stallijst. Er stonden ook schapen in de voorraad vrije merken op de stallijst en een deel van de schapen stond geregistreerd op de stallijst van de maatschap van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De in beslag genomen schapen zijn in bewaring gegeven bij een opslaghouder. De registratienummers van de in beslag genomen schapen staan vermeld op de aanvoerbonnen die zich in het dossier bevinden.
Er is een DNA-verwantschapsonderzoek verricht tussen enkele van de hiervoor genoemde onder verdachte in beslag genomen schapen en enkele schapen van de aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 3] . Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen.
De resultaten van dat onderzoek zijn als volgt:
- bij 9 schapen uit de groep van 113 schapen is er een mogelijke vader-kindrelatie vastgesteld met een dekram van aangever [benadeelde 1] ;
- bij 2 schapen uit de groep van 113 schapen is er een mogelijke vader-kindrelatie vastgesteld met een fokram van aangever [benadeelde 3] ;
- bij 1 schaap uit de groep van 199 schapen is er een mogelijke vader-kindrelatie vastgesteld met een fokram van aangever [benadeelde 3] .
Zaaksdossier 2
[benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] hebben allemaal aangifte gedaan van de diefstal van schapen uit een weiland aan de oever van de Maas aan de Hooge Voort te Linden in Noord-Brabant. Van [benadeelde 4] zijn 28 schapen gestolen, van [benadeelde 5] 5 schapen en bij [benadeelde 6] ging het om 31 schapen.
Deze diefstallen zijn alle gepleegd in de nacht van 11 op 12 juli 2012.
Van de verschillende verdachten zijn de historische telefoongegevens van hun telefoonnummers geanalyseerd. Daaruit is gebleken dat de telefoon van verdachte op 12 juli 2012 omstreeks 00.03.46 uur via een zendmast te Veenendaal contact heeft gehad met de telefoon van [medeverdachte 1] . In diezelfde nacht omstreeks 00.07.22 uur heeft de telefoon van [medeverdachte 1] via een zendmast te Grave contact met de telefoon van [medeverdachte 2] .
Omstreeks 00.08.09 en 00.09.01 uur diezelfde nacht heeft de telefoon van [medeverdachte 2] via een zendmast te Dodewaard contact met de telefoon van [medeverdachte 1] . Omstreeks 02.35.51 uur heeft de telefoon van [medeverdachte 1] , via een zendmast te Heumen, contact met de telefoon van [medeverdachte 2] . Grave en Heumen zijn locaties in de omgeving van Linden, waar de tenlastegelegde schapendiefstallen hebben plaatsgevonden.
Daarnaast heeft [medeverdachte 1] op 11 juli 2012 aan verdachte een sms-bericht verstuurd met de tekst: “Hoe heet die plek.” Verdachte antwoordde hierop (ook per sms): “Weet ik niet gewoon tussen afrit drie en vier. Beers.” Beers is een plaats in de omgeving van Cuijk en de hiervoor genoemde schapendiefstallen zijn gepleegd in Linden op een locatie gelegen tussen de afritten 3 en 4 van de A73. Verder heeft [medeverdachte 1] op 11 juli 2012 om 22:27:24 uur een sms-bericht gestuurd aan [medeverdachte 2] met de tekst: “Afrist onderaan links richting cuijk dan naar de mach weer links richting de havens die weg alsmaar volgen dan zie je mij heel eind verderop staan succes.” Op 12 juli 2012 om 01:15:01 uur heeft [medeverdachte 1] een sms-bericht ontvangen van [medeverdachte 2] met daarin de tekst: “Draai m in de wei!” Er moet twee uur worden opgeteld bij de hiervoor genoemde tijden van de verzonden sms-berichten om de daadwerkelijke tijd te krijgen.
De aangever [benadeelde 6] heeft een USB-stick met daarop camerabeelden aan de politie overhandigd. Verbalisant [verbalisant 4] heeft deze camerabeelden bekeken en daarop gezien dat op 12 juli 2012 om 00.43 uur een tractor met daaraan vast een grote gesloten veewagen en een witte/lichtkleurige bedrijfsauto met daar achter een kleine veewagen over de Havenlaan te Katwijk (Noord-Brabant) reed, in de richting van de Hooge Voort te Linden. Verder heeft deze verbalisant op de beelden gezien dat op 12 juli 2012 om 02.18 uur de eerder genoemde witte/lichtkleurige bedrijfsauto met de kleine veewagen in tegengestelde richting reed.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op deze camerabeelden de bedrijfsauto van haar zwager, te weten verdachte, heeft herkend. Verder herkende zij de tractor en de veewagens en wist ze dat deze toebehoorden aan de broers [medeverdachte 1 +medeverdachte 2] . Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 2] verklaard dat zij de auto van verdachte - onder meer - heeft herkend aan het verlengde model, een fabrieksfout en door de combinatie met de veewagen van de broers [medeverdachte 1 +medeverdachte 2] met daarvoor de Fendt-tractor. Op die vee-aanhanger was een vrachtwagenklep gelast, aldus [getuige 2] .
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij de getoonde camerabeelden ook heeft gezien en dat hij daarop het busje van verdachte heeft herkend. Volgens [getuige 1] was de veewagen achter het busje ook van verdachte. De aanhangwagen op de beelden leek op de aanhangwagen van [maatschap] . Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] verklaard dat hij de broers [medeverdachte 1 +medeverdachte 2] kent omdat hij een paar jaar bij hen op de boerderij heeft gewerkt. Via deze broers kende hij verdachte ook. De aanhangwagen van de broers [medeverdachte 1 +medeverdachte 2] was een zelfgemaakte aanhanger. Hij herkende deze op de beelden aan de beugels die over de bovenkant heen liepen, een hydraulische klep achterop en de dranghekken aan de zijkanten. [getuige 1] heeft zelf veel met deze aanhanger gewerkt.
Op het terrein van verdachte is een grijze Peugeot Expert aangetroffen en in beslag genomen en op het terrein van de maatschap [maatschap] een veetrailer. Deze veetrailer stond op naam van [medeverdachte 2] . Op het terrein van de maatschap [maatschap] zijn ook een tractor van het merk Fendt en een veetrailer aangetroffen. [medeverdachte 2] heeft verklaard gebruik te hebben gemaakt van deze tractor en ook van een veewagen voor achter deze tractor. Dat betrof een zelfbouwkar die [medeverdachte 1] heeft gebouwd.
De herkenningen van de voertuigen van de verdachten op de camerabeelden door de hiervoor genoemde getuigen zijn door de raadsman betwist. Het hof ziet echter geen reden om te twijfelen aan deze herkenningen, nu de getuigen de voertuigen aan de hand van specifieke kenmerken hebben herkend. Anders dan de raadsman heeft betoogd, zijn de historische telefoongegevens van verdachte niet in tegenspraak met de herkenning van de voertuigen op de camera van aangever [benadeelde 6] , ondanks het feit dat zijn telefoon om 00.03.46 uur nog een zendmast in Veenendaal heeft aangestraald. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de tijdstippen op de camerabeelden en die van de historische telefoongegevens kunnen afwijken van de werkelijke tijd. Gelet op het voorgaande acht het hof de herkenning van de verschillende voertuigen van de verdachten op de camerabeelden door de genoemde getuigen betrouwbaar en zal deze tot het bewijs gebruiken.
De raadsman heeft verzocht om [getuige 3] en [getuige 4] als getuigen te horen indien het hof het niet aannemelijk acht dat verdachte aan het werk was in de nacht van 11 op 12 juli 2012. Het hof wijst dit verzoek, dat beoordeeld dient te worden aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium, af. In dit verband overweegt het hof dat dit verzoek pas in een zeer laat stadium is gedaan door de verdediging. Daarbij komt dat verdachte op 23 oktober 2012 bij de politie heeft verklaard dat hij al maanden geen nachtdienst meer heeft gedaan. Hij heeft tijdens voornoemd verhoor niet aangegeven dat hij in de tenlastegelegde periode nog wel nachtdiensten zou hebben gedraaid.
In een weiland aan de Waalbandijk te Dodewaard zijn op 2 oktober 2012 42 schapen aangetroffen en in beslag genomen. Deze schapen stonden in de voorraad vrije merken op de stallijst van verdachte.
In een weiland aan de Waalbandijk te Kesteren zijn op 1 november 2012 100 schapen in beslag genomen onder [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Diezelfde dag zijn er 98 schapen onder hen in beslag genomen uit een weiland aan de Nieuwe Dijk te Kesteren.
Ook deze in beslag genomen schapen zijn in bewaring gegeven bij een opslaghouder. De registratienummers van de in beslag genomen schapen staan vermeld op de aanvoerbonnen die zich in het dossier bevinden.
Er is een DNA-verwantschapsonderzoek verricht tussen enkele van de hiervoor genoemde in beslag genomen schapen en enkele schapen van de aangever [benadeelde 6] . Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen.
De resultaten van dat onderzoek zijn als volgt:
- bij 1 schaap uit de groep van 42 schapen die stonden vermeld op de stallijst van verdachte is er een mogelijke moeder-kindrelatie vastgesteld met 2 lammeren van aangever [benadeelde 6] ;
- bij 2 schapen uit de groep van 100 schapen is er een mogelijke ouder-kindrelatie vastgesteld met in totaal 3 lammeren van aangever [benadeelde 6] ;
- daarnaast zijn er nog enkele mogelijke ouder-kindrelaties vastgesteld tussen de schapen uit de verschillende hiervoor genoemde in beslag genomen groepen.
Zaaksdossier 3
[benadeelde 7] heeft aangifte gedaan van de diefstal van 40 schapen uit een weiland aan de Lekdijk Oost te Nieuwegein. Deze diefstal is gepleegd in de nacht van 10 op 11 juli 2012.
Van de verschillende verdachten zijn de historische telefoongegevens van hun telefoonnummers geanalyseerd. Daaruit is gebleken dat de telefoons van de verschillende verdachten op 11 juli 2012 op de tijdstippen 00.18.40, 00.34.58, 00.35.40, 00.47.09, 01.37.14 en 01.41.30 uur onderling contact hebben (er is zowel contact geweest tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als tussen [medeverdachte 1] en verdachte). Daarbij zijn zendmasten aangestraald aan de Hagenweg te Vianen, de Vijfherenlanden te Vianen, de Rijksweg A27 te Nieuwegein en de Stationsweg te Maarn. Deze locaties zijn allemaal gelegen in de omgeving van de Lekdijk Oost te Nieuwegein, waar de hiervoor genoemde schapendiefstal heeft plaatsgevonden.
In een weiland aan de Waalbandijk te Kesteren zijn op 1 november 2012 100 schapen in beslag genomen onder [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Diezelfde dag zijn er 98 schapen onder hen in beslag genomen uit een weiland aan de Nieuwe Dijk te Kesteren.
Deze in beslag genomen schapen zijn in bewaring gegeven bij een opslaghouder. De registratienummers van de in beslag genomen schapen staan vermeld op de aanvoerbonnen die zich in het dossier bevinden.
Er is een DNA-verwantschapsonderzoek verricht tussen één van de hiervoor genoemde in beslag genomen schapen (te weten een fokooi) en een lam afkomstig van het bedrijf van de aangever [benadeelde 7] . Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen. Het resultaat van dat onderzoek is dat er een mogelijke ouder-kindrelatie is vastgesteld tussen het lam van [benadeelde 7] en het onder [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in beslag genomen schaap.
Z
aaksdossier 5
[benadeelde 10] heeft aangifte gedaan van de diefstal van 41 schapen uit een weiland aan de Kerkdijk te Erlecom. Deze diefstal is gepleegd tussen 26 september en 28 september 2012.
Op het perceel van verdachte zijn op 27 september 2012 199 schapen in beslag genomen. Een deel van deze schapen stond niet geregistreerd op zijn stallijst. Er stonden ook schapen in de voorraad vrije merken op de stallijst en een deel van de schapen stond geregistreerd op de stallijst van de maatschap van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De in beslag genomen schapen zijn in bewaring gegeven bij een opslaghouder. De registratienummers van de in beslag genomen schapen staan vermeld op de aanvoerbonnen die zich in het dossier bevinden.
Er is een DNA-verwantschapsonderzoek verricht tussen enkele van de hiervoor genoemde onder verdachte in beslag genomen schapen en enkele schapen van aangever [benadeelde 10] .
De resultaten van dat onderzoek zijn als volgt:
- bij 1 schaap (een lam) uit de groep van 199 onder verdachte in beslag genomen schapen is er een mogelijke ouder-kindrelatie vastgesteld met een dekram van aangever [benadeelde 10] ;
- bij 1 schaap (een lam) uit de groep van 199 onder verdachte in beslag genomen schapen is er een mogelijke vader-kindrelatie vastgesteld met een gereconstrueerd ram (het DNA-profiel van het vaderdier kon door het [laboratorium] worden gereconstrueerd aan de hand van 10 nakomelingen die nog aanwezig waren op het bedrijf van de aangever [benadeelde 10] ).
De verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten
Tegenover de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen staan de door de verschillende verdachten afgelegde verklaringen. De verdachten hebben wisselend verklaard over de tenlastegelegde feiten en op onderdelen worden hun verklaringen weersproken door de voorhanden bewijsmiddelen. Het hof zal hierna enkele voorbeelden hiervan noemen.
Verdachte heeft op 27 september 2012 verklaard dat het in beslag genomen vee (zaaksdossier 1) niet is gestolen en dat hij dit onder andere heeft gekocht van [maatschap] . Het dossier bevat geen enkel gegeven waaruit blijkt dat verdachte op enig moment schapen heeft gekocht van de broers [medeverdachte 1 +medeverdachte 2] .
Op 24 oktober 2012 heeft verdachte - onder meer - verklaard dat hij op 17 september 2012 contact heeft gehad met [getuige 8] en dat hij van hem 250 schapen heeft gekocht, waarbij hij een openstaande schuld van € 10.000,00 van het aankoopbedrag heeft afgetrokken. Verdachte heeft zijn vrouw gevraagd van de aankoop van deze schapen een bon te maken. Verder heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte 1] bij de aankoop van de schapen van [getuige 8] aanwezig was. Na de levering van de schapen zou [medeverdachte 1] hebben gezegd dat deze geen goede nummers hadden. Samen met [medeverdachte 1] heeft verdachte daarom de oude nummers eruit gehaald en nieuwe nummers van hem en van [maatschap] erin gedaan.
Op 24 oktober 2012 heeft [medeverdachte 1] - onder meer - verklaard dat hij geen schapen heeft verkocht aan verdachte. De lammeren van de maatschap [maatschap] die bij verdachte stonden, zijn door [medeverdachte 1] gebracht. Van dit transport is geen vervoersdocument opgemaakt. [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat hij samen met verdachte bij [getuige 8] in Didam is geweest en dat verdachte hier schapen heeft gekocht. Omdat deze schapen oude oormerken hadden, zijn zij omgenummerd. Bij dat omnummeren zijn zowel merken van verdachte als merken van de maatschap [maatschap] gebruikt.
De getuige [getuige 8] heeft op 18 oktober 2012 verklaard dat hij nooit schapen aan verdachte heeft verkocht en dat hij al vijf jaar geen contact meer met hem heeft. [getuige 8] herkende de door de vrouw van verdachte gemaakte bon met betrekking tot de verkoop van 250 schapen niet. Verder is uit de historische telefoongegevens niet gebleken dat er in de periode van 1 april 2012 tot 3 november 2012 contact is geweest tussen de telefoon van [getuige 8] en de telefoons van verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
Uit het voorgaande concludeert het hof dat de verklaring van verdachte over de aankoop van schapen van de maatschap [maatschap] in tegenspraak is met de verklaring van [medeverdachte 1] , die heeft verklaard nooit schapen aan verdachte te hebben verkocht. Verder bevat het dossier, zoals gezegd, geen enkel gegeven waaruit afgeleid kan worden dat de maatschap [maatschap] op enig moment schapen heeft verkocht aan verdachte.
Datzelfde geldt voor de verklaringen van verdachte en [medeverdachte 1] dat verdachte 250 schapen heeft gekocht van [getuige 8] . De verklaringen van de genoemde verdachten op dit punt worden uitdrukkelijk weersproken door [getuige 8] en vinden ook geen steun in de historische verkeersgegevens van hun telefoons. Gelet op al het voorgaande acht het hof de door de verdachte en [medeverdachte 1] gegeven verklaring voor de plotselinge aanwezigheid van een grote hoeveelheid schapen onder verdachte niet geloofwaardig. Bij dit al betrekt het hof ook de verklaring van de getuige [getuige 5] inhoudende dat verdachte hem heeft gezegd dat de schapen die [getuige 5] op 21 september 2012 had geschoren, waren gestolen.
Ter terechtzitting in eerste aanleg hebben alle verdachten zich beroepen op hun zwijgrecht.
Zij hebben - onder meer - niet willen verklaren over de omstandigheid dat hun telefoonnummers in de periodes waarin de diefstallen zijn gepleegd rondom de locaties van deze diefstallen verschillende zendmasten hebben aangestraald. Evenmin hebben zij een verklaring willen geven over de aard, de inhoud en de context van de hiervoor bedoelde onderlinge telefooncontacten.
Conclusie ten aanzien van feit 1 per zaaksdossier
Waar het hof tot een bewezenverklaring komt, zullen de bewijsmiddelen in geval van cassatie in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Zaaksdossier 1
Het hof acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting bewezen dat verdachte zich samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft schuldig gemaakt aan de schapendiefstallen bij [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] .
Daarbij acht het hof in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden, die volgen uit de bewijsmiddelen, van belang:
- ongeveer twee weken - dat wil zeggen: betrekkelijk korte tijd - na de hiervoor genoemde schapendiefstallen is een grote groep schapen aangetroffen in verschillende weilanden van de verschillende verdachten;
- deze schapen stonden deels op een stallijst van verdachte en deels op een stallijst van de maatschap [maatschap] geregistreerd (al dan niet op een vrij merk);
- bij in totaal 12 van de bij verdachten aangetroffen schapen is een vader-kindrelatie vastgesteld met een ram dat na de diefstallen nog aanwezig was bij één van de aangevers, waarbij het hof verwijst naar de conclusie die het hof heeft getrokken uit het NFI-rapport van [naam] van 24 oktober 2019 in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen;
- de telefoons van verdachte en [medeverdachte 1] hebben in de nacht van voornoemde schapendiefstallen op ongebruikelijke tijdstippen verschillende zendmasten aangestraald in de omgeving waar de diefstallen hebben plaatsgevonden. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] in de nacht van deze diefstallen ook telefonisch contact gehad met [medeverdachte 2] ;
- de getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij op 21 september 2012, ongeveer een week na de diefstallen, 140 schapen moest scheren van verdachte. De schapen hadden allemaal een rode verfstip op hun rug (ter hoogte van de schoft) en verdachte heeft hem verteld dat de schapen waren gestolen. Uit de verklaring van de aangever [benadeelde 1] blijkt dat de van hem gestolen schapen allemaal een klodder met rode verf op de schoft hadden;
- de getuige [getuige 6] heeft verklaard dat verdachte betrekkelijk kort na voornoemde diefstallen een bon van hem wilde hebben waarop moest staan dat [getuige 6] hem 150 schapen zou hebben geleverd;
- de getuige [getuige 7] heeft verklaard dat zij op 13 september 2012 (het hof begrijpt: de dag na de schapendiefstallen) op een perceel naast dat van [maatschap] een grote groep schapen zag. Die schapen waren voorzien van een roze of rode verfstreep.
Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen voor het voorgaande en de omstandigheid dat de verdachten wisselend hebben verklaard niet aannemelijk dat de gevonden verwantschappen het gevolg zijn van het “uitlenen” van fokrammen of een andere door verdachte opgegeven verklaring.
Daarnaast acht het hof het op grond van de bewijsmiddelen voor het voorgaande niet aannemelijk dat er een andere verklaring is voor de aanwezigheid van de verdachten in de omgeving van de plaatsen van de delicten (bijvoorbeeld stropen van vis) dan betrokkenheid bij de schapendiefstallen.
Zaaksdossier 2
Het hof acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting bewezen dat verdachte zich samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft schuldig gemaakt aan de schapendiefstallen bij [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] .
Daarbij acht het hof in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden, die volgen uit de bewijsmiddelen, van belang:
- bij in totaal drie van de bij verdachten na voornoemde schapendiefstallen aangetroffen schapen is een ouder-kindrelatie vastgesteld met enkele lammeren die na de diefstallen nog aanwezig waren bij aangever [benadeelde 6] . Eén van deze drie schapen is onder verdachte in beslag genomen in één van zijn weilanden en stond vermeld in de voorraad vrije merken op zijn stallijst en de andere twee schapen zijn in beslag genomen onder [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in één van hun weilanden. Het hof verwijst naar de conclusie die het hof heeft getrokken uit het NFI-rapport van [naam] van 24 oktober 2019 in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen;
- de telefoons van de drie verdachten hebben in de nacht van voornoemde schapendiefstallen op ongebruikelijke tijdstippen verschillende zendmasten aangestraald in de omgeving waar de diefstallen hebben plaatsgevonden. Ook hebben zij in de nacht van de diefstallen sms-berichten naar elkaar gestuurd waaruit hun betrokkenheid bij deze diefstallen kan worden afgeleid;
- op camerabeelden van aangever [benadeelde 6] van de nacht van voornoemde schapendiefstallen zijn de voertuigen van de verschillende verdachten door getuigen aan de hand van zeer specifieke kenmerken herkend. Op deze beelden is te zien dat deze voertuigen in de richting van de locatie reden waar de diefstallen zijn gepleegd.
Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen voor het voorgaande en de omstandigheid dat de verdachten wisselend hebben verklaard niet aannemelijk dat de gevonden verwantschappen het gevolg zijn van het “uitlenen” van fokrammen of een andere door verdachte opgegeven verklaring.
Daarnaast acht het hof het op grond van de bewijsmiddelen voor het voorgaande niet aannemelijk dat er een andere verklaring is voor de aanwezigheid van de verdachten in de omgeving van de plaatsen van de delicten (bijvoorbeeld stropen van vis) dan betrokkenheid bij de schapendiefstallen.
Zaaksdossier 3
Het hof acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting bewezen dat verdachte zich samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft schuldig gemaakt aan de schapendiefstal bij [benadeelde 7] .
Daarbij acht het hof in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden, die volgen uit de bewijsmiddelen, van belang:
- bij één schaap dat na de schapendiefstal bij [benadeelde 7] is aangetroffen in een weiland van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is een ouder-kindrelatie vastgesteld met een lam dat na deze diefstal nog aanwezig was bij aangever [benadeelde 7] , waarbij het hof verwijst naar de conclusie die het hof heeft getrokken uit het NFI-rapport van [naam] van 24 oktober 2019 in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen;
- de telefoons van de drie verdachten hebben in de nacht van voornoemde schapendiefstal op ongebruikelijke tijdstippen verschillende zendmasten aangestraald in de omgeving waar de diefstal heeft plaatsgevonden.
De raadsman heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte bij deze schapendiefstal betrokken is geweest omdat het schaap waarmee verwantschap is vastgesteld niet onder verdachte in beslag is genomen. Het hof is - anders dan de raadsman - van oordeel dat er wel voldoende bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij deze schapendiefstal. Daartoe overweegt het hof dat de telefoon van verdachte op nachtelijke tijdstippen in de nacht van de schapendiefstal contact heeft gehad met de telefoon van [medeverdachte 1] en dat daarbij zendmasten zijn aangestraald in de omgeving waar deze diefstal heeft plaatsgevonden. Verder merkt het hof in dit verband op dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de drie verdachten de schapen na de tenlastegelegde schapendiefstallen hebben verspreid over verschillende weilanden in gebruik bij verschillende van hen. Dit maakt dat de omstandigheid dat het schaap waarmee verwantschap is vastgesteld onder de broers [medeverdachte 1 +medeverdachte 2] in beslag is genomen een bewezenverklaring ten laste van verdachte niet in de weg staat.
Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen voor het voorgaande en de omstandigheid dat de verdachten wisselend hebben verklaard niet aannemelijk dat de gevonden verwantschap het gevolg is van het “uitlenen” van fokrammen of een andere door verdachte opgegeven verklaring.
Daarnaast acht het hof het op grond van de bewijsmiddelen voor het voorgaande niet aannemelijk dat er een andere verklaring is voor de aanwezigheid van de verdachten in de omgeving van de plaats van het delict (bijvoorbeeld stropen van vis) dan betrokkenheid bij de schapendiefstal.
Zaaksdossier 5
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting acht het hof bewezen dat verdachte zich samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft schuldig gemaakt aan de schapendiefstal bij [benadeelde 10] .
Daarbij acht het hof in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden, die volgen uit de bewijsmiddelen, van belang:
- op 27 september 2012 zijn 199 schapen in beslag genomen in een weiland van verdachte, dat wil zeggen kort na de schapendiefstal bij [benadeelde 10] . Een deel van deze schapen stond niet geregistreerd op zijn stallijst, een ander deel stond in de voorraad vrije merken op deze lijst en weer een ander deel stond geregistreerd op de stallijst van de maatschap [maatschap] ;
- bij in totaal 2 van deze 199 schapen, die - zo concludeert het hof - een dag na de voornoemde schapendiefstal zijn aangetroffen, is een ouder-kindrelatie vastgesteld met een schaap dat na de diefstal nog aanwezig was bij aangever [benadeelde 10] dan wel met een gereconstrueerd ram, waarbij het hof verwijst naar de conclusie die het hof heeft getrokken uit het NFI-rapport van [naam] van 24 oktober 2019 in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen;
- de verdachte was bij de in het voorgaande bewezen verklaarde strafbare feiten betrokken terwijl de wijze waarop het onderhavige feit is begaan daarmee op essentiële punten overeenkomt.
Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen voor het voorgaande en de omstandigheid dat de verdachten wisselend hebben verklaard niet aannemelijk dat de gevonden verwantschappen het gevolg zijn van het “uitlenen” van fokrammen of een andere door verdachte opgegeven verklaring.
Medeplegen
Gelet op al het voorgaande acht het hof bewezen dat verdachte zich samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft schuldig gemaakt aan de schapendiefstallen zoals deze ten laste zijn gelegd onder de zaaksdossiers 1, 2, 3 en 5.
Dat sprake is van medeplegen leidt het hof niet alleen af uit de genoemde telefoongegevens van de verschillende verdachten, maar ook uit alle overige hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, bezien in onderlinge samenhang. In het bijzonder wijst het hof op het feit dat is gebleken dat - betrekkelijk kort na de tenlastegelegde schapendiefstallen - verschillende gestolen schapen in de weilanden van verdachte en in de weilanden van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn aangetroffen en dat de verschillende verdachten deze schapen onherkenbaar hebben geprobeerd te maken, dat zowel de bedrijfsauto van verdachte als de veekar van de broers [medeverdachte 1 +medeverdachte 2] is herkend op de camerabeelden van aangever [benadeelde 6] zoals hiervoor al is omschreven en dat uit de verschillende telefoongegevens is gebleken dat verdachte in de nachten waarop de onder de zaaksdossiers 1 tot en met 3 tenlastegelegde schapendiefstallen zich hebben afgespeeld, zendmasten hebben aangestraald in de omgeving van deze diefstallen en uit de inhoud van enkele telefonische contacten blijkt dat ook verdachte bij de schapendiefstallen betrokken is geweest. Zoals gezegd, hebben de verdachten geen aannemelijke verklaring gegeven voor deze telefoongegevens.
Gelet op dit alles acht het hof de rol van verdachte van voldoende gewicht om hem als medepleger aan te merken.
Feit 2
Verdachte heeft samen met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] schapen onder zich gehad die van diefstal afkomstig waren. Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat verdachte en [medeverdachte 1] de oormerken van de gestolen schapen hebben verwijderd en dat zij nieuwe merken hebben aangebracht. Uit een op 29 oktober 2012 getapt telefoongesprek tussen [medeverdachte 2] en een derde blijkt dat ook [medeverdachte 2] hieraan heeft meegedaan. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat de gestolen schapen wisselende oormerken van (het bedrijf van de gebroeders) [maatschap] dan wel verdachte hebben gekregen, waarbij ook gebruik is gemaakt van vrije merken. Na onderzoek door de NVWA is bovendien gebleken dat bij verschillende schapen kennisgevingen in het I&R-systeem niet, onjuist dan wel te laat zijn gedaan.
Reeds door het omnummeren van de schapen en door deze vervolgens in het I&R-systeem aan te melden, is opzettelijk gehandeld in strijd met de strekking van de Regeling identificatie en registratie van dieren, dan wel het I&R-systeem. Het hof is - met de rechtbank - van oordeel dat de verdachten door het omnummeren van de door hen gestolen schapen en door vervolgens de nieuwe nummers op de verschillende stallijsten en in het I&R-systeem aan te melden en door van het vervoer geen aanvoerbonnen op te maken de herkomst van die schapen hebben verhuld. Ook het vermengen van de verschillende gestolen schapen met andere schapen en het verspreiden van deze schapen over verschillende weilanden van de verdachten merkt het hof aan als handelingen die zijn gericht op het verhullen van de werkelijke herkomst van deze schapen. Dit zelfde geldt voor het onherkenbaar willen maken van de schapen door roze verf aan te brengen over de rode verfstip van (enkele) gestolen schapen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat verdachte zich samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft schuldig gemaakt aan witwassen zoals onder 2 ten laste is gelegd.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde feit
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 3 primair tenlastegelegde diefstal van de in de tenlastelegging genoemde landbouwvoertuigen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde feit. Hij heeft daartoe - kort gezegd - betoogd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde landbouwvoertuigen heeft gestolen. De telefooncontacten die er zijn geweest tussen verdachte en de broers [medeverdachte 1 +medeverdachte 2] zijn onvoldoende voor een bewezenverklaring van dit feit, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde feit wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof het volgende.
Vast staat dat alle negen in de tenlastelegging genoemde gestolen landbouwvoertuigen op 23 oktober 2012 zijn aangetroffen in de loodsen aan de [adres] [nummer] , [nummer] en [nummer] te Dodewaard. Verdachte was (in elk geval) in de periode van 19 juli 2012 tot en met 23 oktober 2012 de eigenaar van deze loodsen. De voertuigen zijn gestolen in de periode van 16 juli 2012 tot en met 25 september 2012. Verdachte beschikte niet over schriftelijke bescheiden met betrekking tot de (herkomst van de) voertuigen.
In een bestelauto op het perceel van verdachte is een sleutelbos gevonden met daaraan tien sleutels. Acht van de sleutels pasten bij acht van de in totaal negen gestolen landbouwvoertuigen die in de loodsen van verdachte stonden. De sleutels pasten op de zeven tractoren en op de shovel van het merk Caterpillar die in de tenlastelegging zijn genoemd.
Verdachte heeft verklaard dat de hiervoor genoemde loodsen van hem waren en dat hij ook van deze loodsen gebruik heeft gemaakt. Voor wat betreft de herkomst van de gestolen voertuigen heeft hij gewezen naar [getuige 9] en [getuige 10] , die de loodsen van hem zouden hebben gehuurd. Uit het dossier blijkt dat zij deze loodsen inderdaad enige tijd hebben gehuurd, maar dat dit niet langer het geval was in de tenlastegelegde periode. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat [getuige 10] in maart of april 2012 uit de loods is vertrokken en uit de verklaring van [getuige 9] blijkt dat verdachte hem de toegang tot de loods aan de [adres] rond de zomer van 2010 al heeft ontzegd.
Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat de loodsen aan de [adres] te Dodewaard waarin de gestolen landbouwvoertuigen zijn aangetroffen in de tenlastegelegde periode niet langer waren verhuurd aan de genoemde [getuige 9] en [getuige 10] en dat de verklaring van verdachte op dit punt in strijd met de waarheid is.
Ten tijde van de diefstal van een vijftal trekkers/grasmaaiers straalde de telefoon van verdachte een mast aan in de omgeving van de diefstal, zo blijkt uit telecomgegevens.
Nadat verdachte door de politie over de herkomst van deze voertuigen en de telecomgegevens is ondervraagd, heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de genoemde landbouwvoertuigen en stelt daarbij het volgende voorop (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:652):
“Bij een vermogensdelict als diefstal kan de rechter door de in de tenlastelegging aangebrachte keuzes voor de vraag worden gesteld of de verdachte zelf dat vermogensdelict heeft gepleegd dan wel of hij nadien daarbij (ook) op een strafbare wijze betrokken is geweest. Die vraag rijst in het bijzonder in die gevallen waarin de bewijsmiddelen vooral duiden op het voorhanden hebben van een voorwerp (kort) nadat met betrekking tot dit voorwerp een vermogensdelict is gepleegd.
(…)
Bij de beantwoording van de vraag of iemand zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van diefstal kan aan het enkele voorhanden hebben van een gestolen voorwerp niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene dat voorwerp ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang (vgl. HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2880, NJ 2010/475). Bij die beoordeling kan een rol spelen of de betrokkene een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor dat voorhanden hebben. De omstandigheid dat hij weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden ter zake van het voorhanden hebben van het voorwerp, kan op zichzelf - mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv - niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal niet zou mogen betrekken dat de verdachte voor zo'n omstandigheid als het voorhanden hebben van het voorwerp - welke omstandigheid op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan zijn voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit - geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven (vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997/584).”
Het hof leidt uit de omstandigheden dat alle gestolen landbouwvoertuigen relatief kort nadat zij waren gestolen in loodsen van verdachte zijn aangetroffen en hij ook de beschikking had over de sleutel van acht van de negen gestolen voertuigen, terwijl ten tijde van/rondom het tijdstip van de diefstal van een vijftal trekkers/grasmaaiers zijn telefoon een mast aanstraalde in de omgeving van de diefstal, af dat verdachte zich aan de diefstal van alle in de tenlastelegging vermelde landbouwvoertuigen heeft schuldig gemaakt.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair:hij op één of meertijdstippeninofomstreeksdeperiodevan11juli2012totenmet27september2012
te Bern en/of Well (buitengebied Ammerzoden) en/of Linden (Noord-Brabant) en/of Nieuwegein en/of Lopik en/of Erlecom en/of andere plaatsen in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
steeds met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een of meerdere schapen, die zich ten tijde van de diefstal(len) in de weide bevonden,
welke schapen toebehoorden aan:
- [benadeelde 1] (zaaksdossier 1, 189 schapen) en/of
- [benadeelde 2] / [benadeelde 3] (zaaksdossier 1, 54 schapen) en/of
- [benadeelde 4] (zaaksdossier 2, 28 schapen) en/of
- [benadeelde 5] (zaaksdossier 2, 5 schapen) en/of
- [benadeelde 6] (zaaksdossier 2, 31 schapen) en/of
- [benadeelde 7] (zaaksdossier 3, 40 schapen) en/of
- [benadeelde 8] (zaaksdossier 4, 34 schapen) en/of
- [benadeelde 9] (zaaksdossier 4, 2 schapen) en/of
- [benadeelde 10] (zaaksdossier 5, 41 schapen)
en/of anderen, in ieder geval niet aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2: hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 juli 2012 tot en met 23 oktober 2012
te Opheusden en/of te Dodewaard en/of Kesteren, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
van (een) voorwerp(en), te weten (telkens) één of meerdere schapen,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft verborgen of verhuld,
dan wel heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp is, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s):
- opzettelijk onjuiste meldingen gedaan in het zogenoemde I&R-systeem en/of opzettelijk de stallijsten onjuist ingevuld, onder meer door van misdrijf afkomstige schapen in het I&R-systeem te registreren als vrij merk en/of op de stallijsten deze schapen te noteren als vrij merk en/of
- de originele merken van de door misdrijf afkomstige schapen te verwijderen en deze schapen vervolgens fysiek te merken als vrij merk en/of
- de ingevolge regelgeving vereiste kennisgevingen voor aanvoer, vervoer en afvoer van schapen niet of te laat te verrichten,
terwijl hij wist dat dit/deze scha(a)p(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
3 subsidiair: hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 juli 2012 tot en met 25 september 2012 te Beneden-Leeuwen, Renswoude, Giessenwoude, Werkhoven, Valburg, Goy, Wijnbergen, Waardenburg en/of andere plekken in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
steeds met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meerdere landbouwvoertuigen, namelijk:
- tractor John Deere 6330 (zaak 6)
- shovel Caterpillar 906 inclusief voerschuif (zaak 7)
- tractor Fendt 307 Ci (zaak 8)
- tractor Fendt 307 (zaak 9)
- grasmaaier Kuhn GMD 702F (zaak 10)
- twee tractoren New Holland Tn 40-50-V (zaak 11)
- tractor New Holland met aanhanger (zaak 12)
- tractor John Deere 1120 (zaak 13),
welke voertuigen toebehoorden aan een ander dan verdachte en/of zijn mededader(s);
4: hij op of omstreeks 23 oktober 2012 te Opheusden,
een (vuur)wapen van categorie III,
te weten een kogelgeweer (van het merk Glenfield model 25, kaliber .22)
en/of munitie van categorie III,
te weten 123 (honderddrieëntwintig) patronen (van het merk Blazer met het kaliber .22 longrifle) en/of 1 patroon (van het merk Ruag Ammotec, kaliber .22 longrifle),
voorhanden heeft gehad;
5: hij in of omstreeks de periode van 31 juli 2012 tot en met 23 oktober 2012 te Opheusden,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (op 23 oktober 2012)
een hoeveelheid van ongeveer 39 (negenendertig) hennepplanten en/of een hoeveelheid geoogste planten en/of henneptoppen,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal in vereniging van vee uit de weide, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte voor de onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 en 5 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden (met aftrek van voorarrest).
Ter terechtzitting van het hof van 16 november 2018 heeft de advocaat-generaal geëist dat verdachte voor de onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 en 5 tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden (met aftrek van voorarrest). Ter zitting van 18 november 2020 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte voor deze tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 23 maanden (met aftrek van voorarrest).
De raadsman heeft het hof verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. In dit verband heeft hij - onder meer - gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder en in het nadeel van verdachte in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft zich samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig gemaakt aan grootschalige diefstal van schapen uit de weide. Op verschillende momenten in de periode van juli tot en met september 2012 zijn zij samen ’s nachts op pad gegaan om de weides van andere schapenhouders leeg te roven. De door de verdachten gepleegde diefstallen hebben onder meer geleid tot grote verontwaardiging en boosheid bij en overlast voor de betrokken schapenhouders. Mede omdat vee in de weide niet of nauwelijks goed tegen diefstal te beschermen is, hebben de verdachten met hun handelen grote gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt. Bovendien heeft het handelen van de verdachten een vertrouwensbreuk opgeleverd binnen de beroepsgroep van de schapenhouderij. Het hof acht de bewezenverklaarde schapendiefstallen des te kwalijker nu verdachte en zijn medeverdachten zelf ook schapen houden en zij dus heel goed moeten hebben geweten wat die door hen gepleegde diefstallen voor de gedupeerden en voor de schapenhouders in het algemeen betekenden. Dit heeft hen er niet van weerhouden om door te gaan met het plegen van de diefstallen, zelfs niet nadat hun duidelijk moet zijn geweest hoeveel ellende en onrust dat allemaal teweeg bracht.
Na het plegen van de schapendiefstallen heeft verdachte zich met zijn medeverdachten bovendien schuldig gemaakt aan witwassen van gestolen schapen. Zij hebben de herkomst van de dieren verhuld door - onder meer - oormerken te vervangen en door het I&R-systeem te manipuleren. Dit terwijl dat systeem is opgezet om de herkomst van de schapen direct te kunnen vaststellen en daarmee te kunnen ingrijpen bij ziekten, opdat de volksgezondheid adequaat beschermd kan worden en daarnaast het vertrouwen van de consument in Nederlands schapenvlees blijft bestaan.
Verder heeft de verdachte zich (in dezelfde periode) schuldig gemaakt aan diefstal van landbouwvoertuigen en -werktuigen. Hiermee heeft hij bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid en onrust onder boeren en aan de overlast de die gedupeerde boeren voor hun bedrijf hebben ervaren.
Bovendien heeft verdachte nog een wapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad en heeft hij zich schuldig gemaakt aan het telen van hennep. Drugs, ook softdrugs, zijn schadelijk voor de volksgezondheid en leiden veelal, direct en indirect, tot allerlei vormen van criminaliteit. Daarnaast creëert het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen.
Het hof houdt bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte rekening met het Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte een keer eerder is veroordeeld voor hennepteelt. Hij is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten die vergelijkbaar zijn met de feiten waar hij zich in deze zaak schuldig aan heeft gemaakt.
Verder houdt het hof in het voordeel van verdachte rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Deze overschrijding dient bij de strafoplegging gecompenseerd te worden, nu deze niet volledig voor rekening van de verdediging komt. Zonder schending van de redelijke termijn zou het hof aan verdachte hebben opgelegd een gevangenisstraf van 21 maanden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn acht het hof in de gegeven omstandigheden de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 19 maanden (met aftrek van voorarrest) passend en geboden. Met name gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten ziet het hof, ondanks het tijdsverloop, geen aanleiding voor een andere strafmodaliteit dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Vorderingen van de benadeelde partijen
De volgende benadeelde partijen hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
- -
[benadeelde 8] en [benadeelde 11] ;
- -
[benadeelde 3] ;
- -
[benadeelde 10] ;
- -
[benadeelde 1] ;
- -
[benadeelde 6] en [benadeelde 12] ;
- -
[benadeelde 5] ;
- -
[benadeelde 7] en [benadeelde 13] ;
- -
[benadeelde 4] en [benadeelde 14] .
De vorderingen van deze benadeelde partijen zijn bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van hun oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de hiervoor genoemde benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen kunnen worden.
De raadsman heeft primair betoogd dat de vorderingen van de benadeelde partijen afgewezen moeten worden dan wel dat deze niet-ontvankelijk moeten worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit. Meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen een onevenredige belasting van het strafproces oplevert en dat zij om die reden niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in hun vordering.
Het hof heeft geoordeeld dat verdachte niet schuldig is ten aanzien van het onder 1 primair, zevende en achtste gedachtestreepje tenlastegelegde waardoor de door de benadeelde partij [benadeelde 8] en [benadeelde 11] gestelde schade zou zijn veroorzaakt. Het hof zal deze benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de overige hiervoor genoemde benadeelde partijen overweegt het hof als volgt. Bij het indienen van de verschillende vorderingen is een uitvoerige en gedetailleerde rapportage door een deskundige van het ZLTO opgesteld ter onderbouwing van de diverse schadeposten (directe schade op basis van de bedrijfsspecifieke dierbalans, directe gevolgschade op basis van het bedrijfsspecifieke saldo en niet-bedrijfsspecifieke directe schade). Het hof begrijpt dat dit schaderapport dient te worden beschouwd als de vordering tot schadevergoeding van alle hiervoor genoemde benadeelde partijen. Het hof gaat ervan uit dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] zoals deze in dit rapport staat beschreven zijn eerder ingediende vordering tot schadevergoeding vervangt.
Het door het ZLTO opgestelde schaderapport is inmiddels nader beoordeeld door [bedrijf] . Ondanks deze nadere beoordeling is het hof van oordeel dat de behandeling van de verschillende vorderingen tot schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In dit verband overweegt het hof dat de verschillende opgevoerde schadeposten nog steeds veel onzekerheden en onduidelijkheden bevatten en bovendien gemotiveerd zijn betwist door de verdediging. Daarbij komt dat de gestolen schapen ook weer zijn teruggegeven aan de benadeelde partijen en dat het hof mede als gevolg daarvan niet in staat is om vast te stellen welke schade door welke benadeelde partij is geleden.
De benadeelde partijen kunnen daarom thans in hun vordering niet worden ontvangen en kunnen deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 15]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 985,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van deze benadeelde partij toegewezen dient te worden conform de beslissing van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 3 subsidiair bewezenverklaarde diefstal rechtstreeks schade heeft geleden. De hoogte en de inhoud van de vordering is door de verdediging niet betwist. Naar het oordeel van het hof is verdachte tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 16]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.511,15. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.739,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van deze benadeelde partij toegewezen dient te worden conform de beslissing van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 3 subsidiair bewezenverklaarde diefstal rechtstreeks schade heeft geleden. De hoogte en de inhoud van de vordering is door de verdediging niet betwist. Naar het oordeel van het hof is verdachte tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 17]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 694,10. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van deze benadeelde partij toegewezen dient te worden conform de beslissing van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 3 subsidiair bewezenverklaarde diefstal rechtstreeks schade heeft geleden. De hoogte en de inhoud van de vordering is door de verdediging niet betwist. Naar het oordeel van het hof is verdachte tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 18]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.636,10. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.795,10. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van deze benadeelde partij toegewezen dient te worden conform de beslissing van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 3 subsidiair bewezenverklaarde diefstal rechtstreeks schade heeft geleden. De hoogte en de inhoud van de vordering is door de verdediging niet betwist. Naar het oordeel van het hof is verdachte tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 19]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.737,39. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat conform de beslissing van de rechtbank moet worden beslist op de vordering van deze benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 3 subsidiair bewezenverklaarde diefstal rechtstreeks schade heeft geleden. De hoogte en de inhoud van de vordering is door de verdediging niet betwist. Naar het oordeel van het hof is verdachte tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Beslag
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen schapen teruggegeven dienen te worden aan de rechthebbende(n) en dat het in beslag genomen vuurwapen en de munitie aan het verkeer onttrokken moeten worden.
Het hof zal de teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven schapen gelasten aan de personen bij wie deze in 2012 na afloop van het opsporingsonderzoek in deze zaak uiteindelijk terecht zijn gekomen.
Daarnaast overweegt het hof dat het onder 4 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit is begaan met betrekking tot het hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven vuurwapen en munitie. Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen, de artikelen 36b, 36c, 36f, 47, 57, 310, 311 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-820252-13 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Wijst af het verzoek om Kooij, [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] als getuigen te horen.
Wijst af het verzoek om de stallijsten/aanvoerlijsten van de aangevers aan het dossier toe te voegen.
Wijst af het verzoek om [getuige 3] en [getuige 4] als getuigen te horen.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 19 (negentien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vorderingen van de benadeelde partijen ten aanzien van feit 1:
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 8] en [benadeelde 11] ,
[benadeelde 3] , [benadeelde 10] , [benadeelde 1] , [benadeelde 6] en [benadeelde 12] , [benadeelde 5] ,
[benadeelde 7] en [benadeelde 13] en [benadeelde 4] en [benadeelde 14] . niet-ontvankelijk in hun vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partijen hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partijen gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 15]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 15] ter zake van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 12.000,00 (twaalfduizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 15] , ter zake van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 12.000,00 (twaalfduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 95 (vijfennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 juli 2012.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 16]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 16] ter zake van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 9.511,15 (negenduizend vijfhonderdelf euro en vijftien cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 16] , ter zake van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 9.511,15 (negenduizend vijfhonderdelf euro en vijftien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 82 (tweeëntachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 augustus 2012.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 17]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 17] ter zake van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 694,10 (zeshonderdvierennegentig euro en tien cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 17] , ter zake van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 694,10 (zeshonderdvierennegentig euro en tien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 13 (dertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 september 2012.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 18]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 18] ter zake van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 4.636,10 (vierduizend zeshonderdzesendertig euro en tien cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 18] , ter zake van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.636,10 (vierduizend zeshonderdzesendertig euro en tien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 56 (zesenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 augustus 2012.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 19]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 19] ter zake van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 7.737,39 (zevenduizend zevenhonderdzevenendertig euro en negenendertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 19] , ter zake van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.737,39 (zevenduizend zevenhonderdzevenendertig euro en negenendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 73 (drieënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 september 2012.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een vuurwapen met goednummer: PL083R-2012091711-268593 en
- munitie met goednummer: PL083R-2012091711-268599.
Gelast de teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven schapen aan de personen bij wie deze in 2012 na afloop van het opsporingsonderzoek in deze zaak uiteindelijk terecht zijn gekomen.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. W. Weerkamp en mr. A. van Waarden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Jansen, griffier,
en op 16 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 16 december 2020.
Tegenwoordig:
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. J. van Spanje, advocaat-generaal,
mr. R. Jansen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Uitspraak 30‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Tussenarrest in zaak diefstal van schapen
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001447-15
Uitspraak d.d.: 30 november 2018
TEGENSPRAAK
Tussenarrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 27 februari 2015 met parketnummer 05-901208-12 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1975]
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit tussenarrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. J.P.J. Botterblom, naar voren is gebracht.
Nader onderzoek
Verwantschapsonderzoek
Ter zitting van het hof heeft de verdediging in de zaken van de medeverdachten aangevoerd dat de aangevers schapen aan derden leverden. Hierdoor kan er verwantschap ontstaan zijn tussen de schapen van de aangevers en de schapen van verdachte en de medeverdachten. De gevonden verwantschap tussen de schapen van aangevers en de schapen van verdachte heeft daarom weinig waarde. Volgens de raadsman is dit punt ook in deze zaak van belang.
Ter onderbouwing van dit verweer heeft de verdediging aangevoerd dat bij het door het [laboratorium] uitgevoerde verwantschapsonderzoek geen onderscheid gemaakt kan worden tussen een vader (of moeder) en opa (of oma). Daarom is niet uitgesloten dat waar een ouder-nakomeling relatie is vastgesteld, er eigenlijk sprake is van een grootouder-nakomeling relatie, wat van belang is voor de identificatie (herkomst) van de desbetreffende schapen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de medeverdachte [medeverdachte] een e-mailwisseling tussen hem en het [laboratorium] overgelegd. In deze e-mails wordt door [medeverdachte] gevraagd of het uitgesloten is dat de opa of oma in aanmerking zou komen voor het vader- of moederschap. Hierop wordt geantwoord: “Dit kunnen wij niet uitsluiten. Het kan altijd dat opa (oma) dezelfde merkers heeft als de vader (moeder) en dit kunnen wij niet van elkaar onderscheiden.”
Met het oog op beoordeling van het hierboven geschetste verweer acht het hof het noodzakelijk dat in de zaken van de medeverdachten en verdachte nader onderzoek wordt uitgevoerd. Het hof zal de zaak daarom verwijzen naar de raadsheer-commissaris, teneinde een deskundige te benoemen die hierover kan rapporteren.
Door de deskundige dienen in ieder geval, met inachtneming van het voorgaande, de volgende vragen beantwoord te worden:
Klopt de stelling dat niet uitgesloten kan worden dat waar door het [laboratorium] een ouder-nakomeling relatie is vastgesteld, er (in plaats daarvan) sprake is van een grootouder-nakomeling relatie?
Indien dit niet uitgesloten is, kan de deskundige dan aangeven hoe groot de kans is dat waar een ouder-nakomeling relatie is vastgesteld, er (in plaats daarvan) sprake is van een grootouder-nakomeling relatie?
Camerabeelden
Ter zitting van het hof is naar voren gekomen dat een gegevensdrager met camerabeelden die deel uitmaakt van het dossier, zich in feite niet in het dossier bevindt. De raadsman van verdachte heeft daarop – desgevraagd - toegezegd een dvd met de camerabeelden aan het hof te sturen. Het hof heeft deze dvd inmiddels ontvangen en zal een kopie van deze dvd in het dossier voegen.
BESLISSING
Het hof:
Stelt de stukken in handen van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, met voormeld doel een deskundige te benoemen teneinde in ieder geval de volgende vragen te beantwoorden:
1. Klopt de stelling dat niet uitgesloten kan worden dat waar door het [laboratorium] een ouder-nakomeling relatie is vastgesteld, er (in plaats daarvan) sprake is van een grootouder-nakomeling relatie?
2. Indien dit niet uitgesloten is, kan de deskundige dan aangeven hoe groot de kans is dat waar een ouder-nakomeling relatie is vastgesteld, er (in plaats daarvan) sprake is van een grootouder-nakomeling relatie?
en overigens datgene te doen wat de raadsheer-commissaris in het belang van het onderzoek naar de hiervoor geschetste kwestie geraden acht.
Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadslieden van verdachte en aan de benadeelde partijen.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. A. van Waarden en mr. W.M. Weerkamp, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T. Faber, griffier,
en op 30 november 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 30 november 2018.
Tegenwoordig:
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. A.C.L. van Holland, advocaat-generaal,
mr. N.D. Mavus-ten Elshof, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het tussenarrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Uitspraak 19‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Tussenarrest in zaak diefstal van schapen.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001447-15
Uitspraak d.d.: 19 april 2017
TEGENSPRAAK
Tussenarrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 27 februari 2015 met parketnummer 05-901208-12 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1975] ,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit tussenarrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van het standpunt van de advocaat-generaal. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. J.P.J. Botterblom, naar voren is gebracht.
De verzoeken van de verdediging
Getuigen
De raadsman van verdachte heeft per e-mail van 18 december 2015 verzocht om de volgende getuigen te horen:
[getuige 1]
[getuige 2]
[getuige 3]
[getuige 4]
[getuige 5]
[getuige 6]
[getuige 7]
[getuige 8]
Ter terechtzitting heeft de raadsman medegedeeld dat hij de verzoeken om de onder 6, 7 en 8 genoemde getuigen te horen niet handhaaft.
Ter onderbouwing van zijn overige verzoeken heeft de raadsman, kort gezegd, het volgende aangevoerd. De onder 1 t/m 4 opgegeven getuigen kunnen verklaren over de gang van zaken op 28 juni 2013. Op deze dag kon verdachte tegenonderzoek laten uitvoeren aan de in beslag genomen schapen. Dit onderzoek is door de officier van justitie en de betrokken ambtenaren gefrustreerd.
De onder 5 opgegeven getuige, [getuige 5] , wil de raadsman bevragen over haar relatie met verdachte.
Nader onderzoek
De raadsman heeft verzocht om de volgende stukken aan het dossier toe te voegen:
- -
de historische printgegevens van het mobiele telefoonnummer van verdachte vanaf 1 januari 2012 t/m 30 juni 2012 (genoemd onder C in de pleitnota);
- -
de stallijsten van de aangevers van de dag van de betreffende diefstallen (genoemd onder D in de pleitnota);
- -
de afvoerlijsten van de aangevers van de afgelopen vier jaar (genoemd onder E in de pleitnota).
Ter onderbouwing van deze verzoeken heeft de raadsman, kort gezegd, aangevoerd dat verdachte ’s nachts werkte in de omgeving van de diefstallen. De printgegevens kunnen dit onderbouwen. Het toevoegen aan het dossier van de afvoerlijsten en stallijsten is nodig om aan te tonen dat de aangetroffen verwantschap niet automatisch betekent dat de inbeslaggenomen schapen gestolen zijn.
Daarnaast heeft de raadsman verzocht om een deskundige te benoemen om over de volgende punten te rapporteren (genoemd onder F in de pleitnota):
- -
het aantal auto’s dat in Nederland op kenteken is gezet van het type dat bij verdachte is aangetroffen, waarbij tevens duidelijkheid wordt gegeven wat de specifieke kenmerken van die auto’s zijn (F1);
- -
het aantal veewagens dat in Nederland is verkocht van het type dat op de camerabeelden te zien zou zijn (F2);
- -
of de sleutels aan de sleutelbos die aan verdachte wordt toegeschreven en die zouden passen op de landbouwvoertuigen die in de bedrijfshal van verdachte zijn aangetroffen, unieke of juist universele sleutels zijn (F3).
Ter onderbouwing van de onder F1 en F2 genoemde verzoeken heeft de raadsman aangevoerd dat de rechtbank meent dat er op de camerabeelden specifieke kenmerken te zien zijn. Ten aanzien van het onder F3 genoemde verzoek heeft de raadsman aangevoerd dat de sleutels universeel zijn.
Tot slot heeft de raadsman verzocht om DNA-onderzoek uit te voeren naar alle in beslag genomen schapen (genoemd onder G in de pleitnota). Pas als vaststaat dat alle in beslag genomen schapen verwantschap vertonen met de schapen van aangevers, kan geoordeeld worden dat de inbeslaggenomen schapen gestolen zijn, aldus de raadsman.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van alle verzoeken met uitzondering van het horen van [getuige 11] .
Het oordeel van het hof
Het hoger beroep is op 11 maart 2015 ingesteld. Nu de verzoeken van de raadsman op 18 december 2015 zijn ingediend, zal het hof deze verzoeken beoordelen op grond van het van toepassing zijnde noodzaakcriterium.
Getuigen
[getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4]
Ten aanzien van de onder 1 t/m 4 genoemde getuigen is het hof van oordeel dat er geen begin van aannemelijkheid is dat het onderzoek bewust is gefrustreerd. Naar aanleiding van de gebeurtenissen op 28 juni 2013 hebben deze getuigen een proces-verbaal over de gang van zaken op die dag opgesteld. De raadsman is vervolgens in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over dit proces-verbaal. Deze opmerkingen zijn gedeeltelijk in datt proces-verbaal verwerkt. Daarnaast zijn de opmerkingen van de raadsman aan het proces-verbaal gehecht. Het proces-verbaal is door deze vier getuigen ondertekend.
Verbalisant [getuige 1] is op een later moment, na de gebeurtenissen op 28 juni 2013 en het opstellen van het proces-verbaal, nog gehoord door de rechter-commissaris. De raadsman was daarbij aanwezig en had toen vragen kunnen stellen over de gang van zaken op de bewuste dag, maar heeft er voor gekozen om dat niet te doen. De raadsman heeft daarnaast, gedurende de procedure in eerste aanleg, niet verzocht om de overige drie getuigen over de gang van zaken op 28 juni 2013 te horen. Onder meer gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het horen van de onder 1 t/m 4 genoemde getuigen niet noodzakelijk is. Het hof wijst de verzoeken af.
[getuige 5]
Het verzoek om getuige [getuige 5] te horen ten aanzien van de relatie tussen de getuige en verdachte zal het hof toewijzen. Naar het oordeel van het hof is het noodzakelijk om de getuige hier over te horen.
Nader onderzoek
Toevoegen van printgegevens aan het dossier
Het hof wijst het verzoek om de printgegevens van de telefoon van [verdachte] aan het dossier toe te voegen af, omdat dat naar het oordeel van het hof niet noodzakelijk is. Buiten dat niet valt aan te nemen dat die gegevens na zo lange tijd nog voorhanden zijn, is namens verdachte ter zitting van het hof gesteld dat verdachte op allerlei ongebruikelijke tijdstippen in de aangegeven buurt zal hebben gereden, maar dat dat voor zijn werk is geweest.
Stallijsten en afvoerlijsten
Het hof wijst de verzoeken om de stallijsten en afvoerlijsten van de aangevers aan het dossier toe te voegen af, omdat dit niet noodzakelijk is. Het hof overweegt daartoe dat de verdediging in eerste aanleg ook heeft verzocht om toevoeging aan het dossier van deze lijsten. Dit verzoek is op een regiezitting van de rechter-commissaris besproken, naar aanleiding waarvan de rechter-commissaris heeft beslist dat er aanvullend gerapporteerd moest worden. Vervolgens heeft verbalisant [getuige 1] een aanvullend proces-verbaal opgesteld over het I&R systeem en de afvoer van schapen van de aangevers. Dit alles acht het hof voldoende.
Benoemen van een deskundige om te rapporteren over de veewagen, auto en sleutels
Het verzoek om een deskundige te benoemen om aanvullend te rapporteren over de auto, veewagen en sleutels wijst het hof af, omdat dit niet noodzakelijk is. Het hof merkt op dat aan het verzoek om te rapporteren ten aanzien van de sleutels geen conclusie is verbonden.
DNA-onderzoek naar in beslag genomen schapen
Ten aanzien van het verzoek om DNA-onderzoek uit te voeren naar alle in beslag genomen schapen overweegt het hof het volgende. De raadsman heeft in eerste aanleg verzocht om aanvullend verwantschapsonderzoek. De rechter-commissaris heeft, na een regiebijeenkomst, beslist dat er aanvullend DNA-onderzoek moest worden gedaan naar maximaal tien koppels, door de verdachten aan te wijzen. De verdediging stelt thans dat pas als vast staat dat alle in beslag genomen schapen verwantschap vertonen met de schapen van aangevers, geoordeeld kan worden dat de inbeslaggenomen schapen gestolen zijn. Dit is een zeer algemene stelling die miskent dat het hof bij die beoordeling meer factoren, waaronder het uitgevoerde verwantschapsonderzoek, in acht neemt op grond waarvan het tot een beslissing zal komen. Gelet hier op en gelet op de beslissing van de rechter-commissaris zal het hof het verzoek afwijzen, omdat dit niet noodzakelijk is.
Horen van [getuige 9] , [getuige 10] en [getuige 11]
Het hof wijst in de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de verzoeken om bovengenoemde getuigen te horen toe. Het hof is van oordeel dat deze getuigen ook in de zaak van verdachte dienen te worden gehoord.
BESLISSING
Het hof:
Heropent het onderzoek.
Verwijst de zaak naar het kabinet van de raadsheer-commissaris bij dit hof teneinde het volgende te doen.
Wijst toe het verzoek om de getuige [getuige 5] te horen op het hiervoor genoemde punt.
Wijst af de verzoeken om de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] te horen.
Wijst af de verzoeken om de stallijsten en afvoerlijsten van de aangevers aan het dossier toe te voegen.
Wijst af het verzoek om de printgegevens van de telefoon van verdachte aan het dossier toe te voegen.
Wijst af het verzoek om een deskundige te benoemen om te rapporteren over de veewagen, auto en sleutels.
Wijst af het verzoek om DNA-onderzoek uit te voeren naar alle in beslag genomen schapen.
Stelt de stukken in handen van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof teneinde als getuigen te horen:
[getuige 9], wonende te [woonplaats]
[getuige 10], wonende te [woonplaats]
[getuige 5], wonende te [woonplaats] ;
en als getuige-deskundige te horen:
[getuige 11], werkzaam bij het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau, domicilie gekozen hebbend te [vestigingsplaats] ;
en aan deze [getuige 11] te vragen om een cv en eventuele publicaties die zijn deskundigheid kunnen ondersteunen te verstrekken.
Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van verdachte en aan de benadeelde partijen.
Aldus gewezen door
mr. H.H.M. van Dijk, voorzitter,
mr. R.C.C. van Leest en mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T. Faber, griffier,
en op 19 april 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.