Hof 's-Hertogenbosch, 12-03-2020, nr. 200.267.221, 01
ECLI:NL:GHSHE:2020:938
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
12-03-2020
- Zaaknummer
200.267.221_01
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:938, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 12‑03‑2020; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2020-0322
VAAN-AR-Updates.nl 2020-0322
Uitspraak 12‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. WWZ. Ontslag op staande voet wegens heimelijk gelden van werkgever mee naar huis nemen. Sprake van onverwijldheid, dringende reden en ernstige verwijtbaarheid. Toekenning diverse bedragen aan de werkgever, waaronder onderzoekskosten en gefixeerde schadevergoeding.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 12 maart 2020
Zaaknummer : 200.267.221/01
Zaaknummer eerste aanleg : 7662231 \ EJ VERZ 19-167
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. T. Schonenburg te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo,
tegen
de stichting Stichting Vitalis Woonzorg Groep,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna aan te duiden als Vitalis,
advocaat: mr. B. van den Boom te 's-Hertogenbosch.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 4 juli 2019.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 2 oktober 2019;
- -
een brief van mr. Schonenburg met het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 18 juni 2019, ingekomen ter griffie op 18 oktober 2019;
- -
het verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 15 november 2019;
- de op 30 januari 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Schonenburg;
- namens Vitalis: de heer [leidinggevende van appellante] (leidinggevende van [appellante] ), de heer
[HR medewerker] (HR medewerker), beiden bijgestaan door mr. Van den Boom;
- -
de ter zitting door mr. Schonenburg overgelegde en voorgedragen pleitnota;
- -
het faxbericht van mr. Van den Boom, mede namens mr. Schonenburg, ingekomen ter griffie op 13 februari 2020.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.
3. De beoordeling
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- Vitalis exploiteert verzorgingstehuizen en is actief op het gebied van gezondheidszorg.
- [appellante] , geboren op [geboortedatum] 1972, is op 1 september 2006 in dienst
getreden bij Vitalis. De laatste functie die [appellante] vervulde, is die van coördinator horeca, met een salaris van € 2.668,93 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag, 7,4% eindejaarsuitkering en de gemiddelde onregelmatigheidstoeslag. [appellante] verrichtte haar werkzaamheden gewoonlijk op de locatie van verzorgingshuis ‘ [locatie] ’ in [vestigingsplaats] .
- In haar vrije tijd houdt [appellante] zich onder meer bezig met het organiseren van kien-avonden (een soort bingo). Personen die deelnemen aan het kienen kunnen tegen contante betaling meespelen en kunnen onder andere contante geldprijzen winnen. Om die reden heeft [appellante] vaak contante geldbedragen onder zich, die zij bewaart in de in haar woning aanwezige kluis.
- Binnen de horeca van locatie [locatie] wordt door bewoners en overige cliënten
zowel contant als met pinpas betaald. [appellante] heeft contant geld, dat aan Vitalis toebehoorde mee naar huis genomen en daar bewaard. Zij wisselde dit geld om met grote coupures die zij uit hoofde van de kien-avonden onder zich had.
- Op de locatie [locatie] zijn drie kluizen aanwezig:
- het wisselkluisje, waarin wisselgeld wordt bewaard;
- de grote kluis, waarin briefgeld, papieren en muntgeld worden bewaard:
- de afstortkluis, waarin geld wordt weggelegd dat dient te worden afgestort.
- Tijdens de kascontrole in oktober 2018 bedroeg het kassaldo € 32.015,80.
- Op zondag 13 januari 2019 heeft [appellante] nog gewerkt. Op maandag 14 januari 2019 heeft zij zich ziek gemeld.
- Vitalis wilde op 14 januari 2019 een kas- en kluiscontrole uitvoeren op locatie
[locatie] . Vitalis heeft [appellante] gebeld, met de vraag om de code van de grote kluis te verstrekken. [appellante] heeft op dat moment de code van die kluis niet aan Vitalis verstrekt.
- Op dinsdag 15 januari 2019 heeft Vitalis door middel van de sleutel de grote kluis
geopend. In de grote kluis heeft zij enkel rollen muntgeld en andere papieren aangetroffen.
- Op woensdag 16 januari 2019 heeft Vitalis aan het begin van de dag nogmaals de grote kluis gecontroleerd. In deze kluis lag op dat moment nog steeds geen briefgeld.
Later die ochtend hebben twee medewerkers van Vitalis, de heer [leidinggevende van appellante] , leidinggevende van [appellante] (verder te noemen: [leidinggevende van appellante] ) samen met een collega, een bezoek aan [appellante] gebracht. Het bezoek zou volgens Vitalis een ziekenbezoek zijn, de medewerkers hebben (ook) gevraagd naar de codes van de kluizen. [appellante] heeft de codes van de kluizen gegeven.
- Op dezelfde woensdag 16 januari 2019, meteen na het bezoek van de collega’s, is [appellante] naar de locatie [locatie] gereden om een envelop met geld in de kluis te leggen. Toen zij weer terug thuis was heeft zij [leidinggevende van appellante] gebeld en gesproken over een bedrag van € 25.000,-- dat in de kluis aanwezig zou zijn. Vitalis heeft vervolgens de grote kluis gecontroleerd en heeft hierin een G4S-envelop (G4S is een transporteur van geld) met € 25.000,-- (in biljetten van € 500,-- en € 100,--) aangetroffen.
- Vitalis heeft [appellante] na het aantreffen van de envelop met € 25.000,-- op non-actief gesteld. Zij heeft dit op 16 januari 2019 ingesproken op de voicemail van [appellante] , en bevestigd per brief van diezelfde datum. In deze brief is, onder andere, het volgende vermeld:
“Hierbij stuur ik u de bevestiging dat u op non-actief bent gesteld.
Reden hiervoor is dat Vitalis het concrete vermoeden heeft dat sprake is van ongeregeldheden aangaande het contant geld dat bij Vitalis wordt bewaard. Wij onderzoeken uw rol in dezen. (...)”
- Vitalis heeft op 16 januari 2019 een onderzoeksbureau ingeschakeld: [het onderzoeksbureau] .
- Op dinsdag 22 januari 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen partijen.
Zijdens Vitalis waren aanwezig de heer [HR medewerker] (HR medewerker) en twee onderzoekers verbonden aan [het onderzoeksbureau] . [appellante] was aanwezig, vergezeld door haar toenmalige gemachtigde.
- Op dinsdag 29 januari 2019 heeft Vitalis telefonisch contact opgenomen met [appellante] met de vraag of het haar zou schikken om de daaropvolgende dag een (tweede) bespreking bij te wonen. Per email van 29 januari 2019 heeft de gemachtigde van [appellante] onder meer geprotesteerd tegen de non-actief stelling en vermeld dat [appellante] wegens ziekte niet in staat was om de volgende dag (30 januari 2019) een bespreking bij te wonen.
- Op vrijdag 1 februari 2019 is [appellante] bij de bedrijfsarts geweest. De bedrijfsarts heeft op diezelfde dag aan Vitalis geschreven:
“Op basis van mijn bevindingen acht ik mevrouw [appellante] volledig arbeidsgeschikt per 4 februari 2019.”
- Op maandag 4 februari 2019 heeft een (tweede) bespreking tussen partijen bij Vitalis plaatsgevonden. Na dat gesprek heeft [het onderzoeksbureau] haar onderzoeksresultaten gerapporteerd. Omstreeks 19:00 uur van diezelfde dag heeft Vitalis [appellante] per email geschreven dat zij op staande voet ontslagen is. Het ontslag op staande voet is tevens per (aangetekende) brief van 4 februari 2019 aan [appellante] bevestigd. In deze brief is, onder andere, het volgende vermeld:
“Hierbij deel ik u mede dat u vandaag per direct bent ontslagen op staande voet. De redenen hiervoor zijn als volgt.
De afgelopen dagen heeft een onderzoek plaatsgevonden binnen Vitalis naar aanleiding van uw handelen. Uit dit onderzoek, dat vandaag is afgerond, zijn de volgende feiten gebleken:
- -
U heeft, tegen de instructies in, lange tijd niet het geld in de kluis c.q. kluizen afgestort waardoor een ongewoon hoog bedrag in de kluizen van Vitalis lag.
- -
U heeft een groot bedrag contant geld van Vitalis mee naar huis genomen.
- -
U heeft geen toestemming om dergelijke sommen geld van Vitalis mee naar huis te nemen.
- -
U heeft ook nimmer om toestemming gevraagd om dergelijke sommen geld mee naar huis te nemen.
- -
U heeft uw collega‘s, waaronder de heer [collega van appellante] en de heer [leidinggevende van appellante] , toen zij kas- en
kluiscontroles wilden uitvoeren, niet op hun (meermaals herhaald) verzoek de code(s) van de diverse kluizen gegeven. U zei dat u zich deze code(s) niet kon herinneren.
U heeft op 16 januari 2019 een G4S-sealbag met daarin € 25.000,- in een kluis van Vitalis gelegd.
- -
Het geld heeft u in de kluis gelegd direct nadat uw leidinggevende en een collega aan u een ziekenbezoek hebben gebracht. Tijdens dit ziekenbezoek deed u alsof u niet in staat was om te werken of om de deur uit te gaan.
- -
U heeft direct nadat u voornoemd geld heeft teruggelegd uw leidinggevende gebeld en gezegd dat u zich de code voor de kluis weer herinnert.
- -
U heeft zichzelf via de nooduitgang toegang tot het pand van Vitalis verschaft, waarna u uw collega(s) hebt verzocht hierover “niets te vertellen aan [leidinggevende van appellante] ” (uw leidinggevende).
- -
U heeft pas op l6 januari 2019, nadat u het geld had teruggelegd, verteld dat u dit geld heeft omgewisseld, ondanks de vele mogelijkheden dit al eerder te vertellen.
- -
U heeft aangegeven dat u het geld heeft gebruikt tijdens door u georganiseerde
“kienavonden”, waar bezoekers van deze avonden hun biljetten van € 500,- en
€ 100,- konden wisselen.
- -
U gaf eerder aan dat u niet kon vertellen wanneer u het geldbedrag heeft teruggelegd. Pas nadat u ermee werd geconfronteerd dat Vitalis wist wanneer het geld er in ieder geval niet lag, heeft u openheid van zaken gegeven.
- -
Er ontbrak een bedrag dat de door u teruggelegde € 25.000 overschrijdt.
- -
Nog steeds ontbreekt een groot bedrag van duizenden euro’s.
- -
Het bijhouden van de kassen is een van uw verantwoordelijkheden. U draagt bovendien de verantwoordelijkheid voor een deugdelijke administratie.
- -
Omdat u geen deugdelijk administratie heeft bijgehouden, kan niet goed worden vastgesteld welke bedragen ontbreken.
Wij hebben u op 22 januari 2019 gesproken. U heeft bovenstaande feiten bekend en bevestigd.
(…)In aanvulling daarop heeft u , al dan niet in antwoord op onze vragen, toen aangegeven:(…) Dat u niet bijhoudt welke bedragen u op welke momenten uit de kluizen heeft meegenomen en dat u ook niet bijhoudt hoeveel geld u in totaal heeft meegenomen en daarom niet weet hoeveel geld van Vitalis u telkens hebt meegenomen.(…) Als persoonlijke omstandigheden heeft u aangevoerd (…)
Al deze afzonderlijke feitelijke handelingen zoals hierboven beschreven, evenals het feit dat u door zo te handelen in ernstige mate ons vertrouwen hebt beschaamd, zijn elk voor zich, maar ook in onderlinge samenhang voor ons dringende redenen (als bedoeld in artikel 7:678 BW) en vormen aanleiding voor ontslag op staande voet. Uw dienstverband eindigt per heden. Ik benadruk dat Vitalis in haar belangenafweging uitdrukkelijk rekening heeft gehouden met uw persoonlijke omstandigheden, en dat deze niet tot een andere conclusie hebben geleid.”
- Op verzoek van [appellante] heeft Vitalis haar vervolgens op 28 februari 2019 (delen van) de administratie toegezonden. Aan de hand van die stukken heeft [appellante] zich op het standpunt gesteld dat zij nog een aan Vitalis toebehorend bedrag van € 7.131,16 in haar kluis in haar woning had liggen. Genoemd bedrag heeft [appellante] op 3 april 2019 aan Vitalis laten overhandigen door een derde.
3.2.
In de procedure ex artikel 7:681 BW heeft [appellante] primair verzocht om het door Vitalis gegeven ontslag op staande voet te vernietigen.
Subsidiair heeft [appellante] een verzoek gedaan om Vitalis te veroordelen aan haar een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een billijke vergoeding en een transitievergoeding te betalen. Meer subsidiair heeft [appellante] verzocht om een transitievergoeding, dit alles naast - zowel primair, subsidiair als meer subsidiair - een tweetal nevenverzoeken. [appellante] heeft ook een verzoek gedaan om op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopige voorziening te treffen.
Vitalis heeft een verweerschrift ingediend en een tegenverzoek gedaan tot veroordeling van [appellante] tot betaling van het ontbrekende geldbedrag, de onderzoekskosten en het restant (na verrekening) van de vergoeding als Vitalis toekomend wegens onregelmatige opzegging, alsmede een (voorwaardelijk) tegenverzoek gedaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
In reactie op de tegenverzoeken van Vitalis, heeft [appellante] een voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek gedaan om Vitalis te veroordelen om aan haar een transitievergoeding en een billijke vergoeding ad € 50.000,-- te betalen.
In de procedure ex artikel 7:677 lid 2 BW heeft Vitalis een verzoek gedaan om [appellante] te veroordelen aan haar de gefixeerde schadevergoeding te betalen.
[appellante] heeft een verweerschrift ingediend.
De kantonrechter heeft beide procedures gezamenlijk behandeld.
3.3.
In de beschikking van 4 juli 2019, waarvan beroep, heeft de kantonrechter (verkort weergegeven)
in de procedure ex artikel 7:681 BW:
- verstaan dat de bedragen van € 1.493,13 netto ter zake salaris februari 2019 en
€ 1.942,85 netto (althans voor zover dat een bruto bedrag is, het netto-equivalent van dat bedrag) ter zake openstaand verlofsaldo worden verrekend met de aan Vitalis toekomende gefixeerde schadevergoeding;
- de verzoeken van [appellante] voor het overige afgewezen;
- [appellante] veroordeeld tot betaling aan Vitalis van een bedrag ad € 3.330,-- (hof: het volgens Vitalis ontbrekende geldbedrag) vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 13 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- [appellante] veroordeeld tot betaling aan Vitalis van een bedrag ad € 3.621,83 (hof: de onderzoekskosten), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- voor recht verklaard dat [appellante] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld;
- [appellante] veroordeeld tot betaling van de proceskosten;
- de beschikking - met uitzondering van de verklaring voor recht - uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- het meer of anders verzochte afgewezen;
in de procedure ex artikel 7:677 lid 2 BW:
- [appellante] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.481,17 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaald dat met dit bedrag verrekend worden de bedragen ad € 1.493,13 netto ter zake salaris februari 2019 en € 1.942,85 netto (althans voor zover dat een bruto bedrag is, het netto-equivalent van dat bedrag);
- [appellante] veroordeeld tot betaling van de proceskosten (nihil);
- het meer of anders verzochte afgewezen.
3.4.
[appellante] kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen ex artikel 7:683 BW. [appellante] heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende - uitvoerbaar bij voorraad - aan [appellante] een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging toe te kennen. Ook heeft zij verzocht Vitalis te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.
[appellante] heeft zeven grieven aangevoerd, die het hof hieronder per onderwerp zal behandelen. Het verzoek van [appellante] tot het treffen van een voorlopige voorziening is in hoger beroep niet meer aan de orde, omdat geen grief is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter tot afwijzing van dit verzoek.
3.5.
De eerste grief richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat er sprake is van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet. Volgens [appellante] is er - kort gezegd - geen sprake van onverwijlde opzegging als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW en is er voorts geen sprake van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 lid 1 BW.Vitalis heeft deze grief gemotiveerd bestreden. De hierbij respectief betrokken standpunten zullen bij de beoordeling worden weergegeven, voor zover in dat kader van belang.
Onverwijld ?
3.6.
Het hof neemt het volgende tot uitgangspunt. Opzegging om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW moet blijkens de daarin vermelde eis van onverwijldheid worden gegeven zo spoedig mogelijk nadat de dringende reden zich heeft voorgedaan.
Voor het antwoord op de vraag of de ontslagverlening op staande voet al dan niet onverwijld is geschied, is beslissend het tijdstip waarop de feiten die als de dringende reden tot het ontslag worden aangevoerd ter kennis zijn gekomen van de werkgever.
Indien bij een werkgever het vermoeden is gerezen dat zich een dringende reden tot ontslag van een werknemer voordoet, en hij zich, alvorens tot ontslagverlening op staande voet over te gaan, van de juistheid van dat vermoeden wil vergewissen, is de daarbij van hem te vergen mate van voortvarendheid afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer valt te denken aan de aard en omvang van eventueel noodzakelijk onderzoek, de behoedzaamheid die bij het instellen van zulk onderzoek geboden kan zijn om geen onrust in het bedrijf van de werkgever te wekken, de noodzaak tot het inwinnen van rechtskundig advies en het verzamelen van bewijsmateriaal, en de door de werkgever in acht te nemen zorg om te vermijden dat, bij ongegrondbevinding van het vermoeden, de werknemer in zijn gerechtvaardigde belangen zou worden geschaad.
3.7.
Volgens [appellante] was Vitalis al op 16 januari 2019, in elk geval op 22 januari 2019, al bekend met de feiten die volgens Vitalis het ontslag rechtvaardigen en was er naar de mening van [appellante] geen nader onderzoek meer nodig om pas op 4 februari 2019, twee of meer weken later, over te gaan tot ontslag op staande voet. Het hof leest in het rapport van het door Vitalis ingeschakelde onderzoeksbureau (productie 12 bij het inleidend verzoekschrift, pagina’s 5 en 6) en de stellingen van Vitalis inderdaad dat Vitalis reeds op 16 januari 2019 bekend was met de situatie dat [appellante] zonder toestemming een bedrag van € 25.000,-- uit de kluis heeft meegenomen teneinde dit geld te wisselen (zodat - naar eigen zeggen van [appellante] - het afstorten bij G4S eenvoudiger zou worden). Maar uit hetzelfde rapport blijkt ook (pagina’s 7 en 8) dat op 16 januari 2019 méér ongeregeldheden aangaande het contante geld werden vermoed door Vitalis, waarover [appellante] op dat moment geen openheid van zaken gaf (ook niet tijdens het gesprek van 22 januari 2019). Zo was er op 16 januari 2019 sprake van een aanzienlijk kasverschil en constateerde Vitalis dat er duizenden euro’s méér dan € 25.000,-- in de kluis hadden behoren te liggen, en dus ontbraken. Ook betekende een dermate hoog bedrag in de kluis dat [appellante] - tegen uitdrukkelijke instructies van Vitalis in - kennelijk gedurende een langere periode geen of te weinig geld had afgestort. Deze onduidelijkheden rechtvaardigen naar het oordeel van het hof dat Vitalis een onderzoeksbureau heeft ingeschakeld ten behoeve van nader onderzoek naar het handelen van [appellante] , die immers verantwoordelijk was voor een correct beheer van de betreffende kasgelden en het voeren van een correcte administratie. Dat enige tijd vereist is geweest voor het uitvoeren van het onderzoek is niet onbegrijpelijk, nu op Vitalis de verplichting rust om zorgvuldig te handelen en er bovendien op 22 januari 2019 nog diverse punten aangaande de door [appellante] gevoerde administratie en onder zich genomen gelden onduidelijk waren. Voorts had het ontslag op staande voet ook niet eerder dan op 4 februari 2019 kunnen plaatsvinden vanwege het feit dat [appellante] niet eerder beschikbaar was voor overleg. [appellante] heeft immers na het eerste gesprek op 22 januari 2019 via haar toenmalige gemachtigde laten weten zich te ziek te achten voor een vervolggesprek op 30 januari 2019. Vitalis heeft daarop de bedrijfsarts ingeschakeld. Op 1 februari 2019 heeft vervolgens de bedrijfsarts aan Vitalis (schriftelijk) bericht [appellante] - die diezelfde dag op zijn spreekuur was verschenen - volledig arbeidsgeschikt te achten per 4 februari 2019, op welke datum het tweede gesprek heeft plaatsgevonden. Op dezelfde dag is [appellante] ontslagen.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat Vitalis het ontslag op staande voet onverwijld heeft gegeven.
Dringende reden ?
3.8.
Als dringende reden in de zin van artikel 7:678 lid 1 BW worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
3.9.
[appellante] stelt te beseffen dat, achteraf bezien, het meenemen van de gelden erg onhandig is geweest en dat zij het vertrouwen van Vitalis heeft geschaad. Zij benadrukt echter dat zij op geen enkel moment kwade bedoelingen heeft gehad en zich nooit enig bedrag heeft willen toe-eigenen. Verder voert zij nog het volgende aan. Zij nam al geruime tijd gelden van Vitalis mee naar huis om deze om te wisselen, waardoor het voor haar een soort van bestendig gebruik is geworden waarvan zij de gevolgen niet heeft overzien. Zij heeft inmiddels ruim 12 jaar naar tevredenheid bij Vitalis gefunctioneerd. De door haar gevoerde administratie is altijd goedgekeurd, zij voerde deze uit op de wijze zoals aan haar geïnstrueerd en haar is nooit medegedeeld dat zij dit anders behoorde te doen. [appellante] is alleenstaand, kostwinner en haar op leeftijd zijnde ouders zijn inwonend. Door het ontslag op staande voet is zij vanaf 4 februari 2019 verstoken van inkomsten en niet of nauwelijks in staat om in haar levensonderhoud te voorzien. Volgens [appellante] had in de gegeven omstandigheden kunnen worden volstaan met een minder vergaande maatregel dan ontslag op staande voet.
3.10.
Het hof is van oordeel dat het zonder toestemming mee naar huis nemen van een bedrag van minimaal € 25.000,-- dat toebehoort aan Vitalis, een dermate ernstige handeling is van [appellante] , dat van Vitalis redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ook als het meenemen van de gelden is gebeurd zonder kwade bedoelingen, voor [appellante] klaarblijkelijk inmiddels bestendig gebruik was en zij voorts nooit op haar manier van administreren is aangesproken, maakt dit het oordeel niet anders. [appellante] heeft de gelden van Vitalis zonder de omvang daarvan adequaat te administreren mee naar huis genomen en deze wijze van handelen nooit aan Vitalis gemeld. [appellante] heeft moeten begrijpen dat het meenemen van gelden die aan Vitalis toebehoren, en dan zeker in deze grote hoeveelheden, niet door Vitalis kan worden geduld. Voorts heeft [appellante] de bedragen die in de kluis lagen (te) hoog op laten lopen, terwijl haar herhaaldelijk is verzocht tijdig af te storten. Dit ook in verband met het verzekeringsrisico dat haar eveneens herhaaldelijk en expliciet is medegedeeld via de mails aan [appellante] van 23 oktober 2018 (productie 6 bij verweerschrift ex artikel 7:681 BW van Vitalis) en 2 november 2018 (productie 7 bij verweerschrift ex artikel 7:681 BW van Vitalis): Vitalis is voor € 2500,-- per kluis verzekerd, dus voor een totaalbedrag van (maar) € 7.500,--.Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat het heimelijke gedrag van [appellante]
- zonder toestemming veel geld mee naar huis nemen, niet meteen de kluiscodes geven, het proberen onopgemerkt een envelop met geld terug in de grote kluis te leggen, niet direct openheid van zaken geven over het nog ontbrekende geld terwijl het geld in haar eigen kluis naar eigen zeggen uitsluitend van Vitalis kon zijn - impliceert dat zij er wel degelijk van bewust was dat haar handelen niet door de beugel kon. Ook valt [appellante] te verwijten dat zij substantiële geldbedragen mee naar huis heeft genomen zonder te administreren hoeveel geld het betrof, zodat niet meer exact te achterhalen is welk bedrag zij aan Vitalis moet terugbetalen. Vitalis heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat zij het vertrouwen in [appellante] volledig kwijt is geraakt, mede in aanmerking genomen haar functie als coördinator horeca met de verantwoordelijkheid voor een correct beheer van de administratie. De persoonlijke omstandigheden van [appellante] (12 jarig dienstverband, alleenstaande kostwinner en inwonende ouders, vergaande financiële consequenties) wegen naar het oordeel van het hof niet op tegen de aard en de ernst van de handelwijze van [appellante] . Het hof is dan ook van oordeel dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat er sprake is van een dringende reden voor het ontslag op staande voet.
3.11.
Nu er sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, slaagt de eerste grief niet. De tweede en derde grief delen dat lot, nu voor het toekennen van respectievelijk een billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1 en/of een schadevergoeding ten behoeve van [appellante] op basis van onregelmatige opzegging ex artikel 7:672 lid 11 BW geen gronden aanwezig zijn.
3.12.
De vierde grief richt zich tegen de afwijzing door de kantonrechter van de transitievergoeding. Volgens [appellante] is er geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 sub c BW, dan wel is de afwijzing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (artikel 7:673 lid 8).
Ernstig verwijtbaar ?
3.13.
Het hof stelt voorop dat de aanwezigheid van een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. In dit geval is het hof echter - net als de kantonrechter - van oordeel dat het handelen (of nalaten) van [appellante] als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. [appellante] heeft zonder toestemming een bedrag van (minstens) ruim € 32.000,-- van haar werkgever mee naar huis genomen en dit geld gebruikt voor eigen doeleinden, met alle risico’s van dien (verlies, diefstal, niet verzekerd etc.). Bovendien heeft zij haar gedrag proberen te verbergen. Daarnaast heeft zij geen deugdelijke administratie bijgehouden van de hoeveelheid geld van Vitalis dat zij thuis had liggen, waardoor Vitalis (extra) is benadeeld. Dat [appellante] naar eigen zeggen bij dit alles geen kwade bedoelingen zou hebben gehad doet aan de ernstige verwijtbaarheid van deze handelingen als zodanig niet af. Het eindigen van de arbeidsovereenkomst is daarmee onmiskenbaar het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen (of nalaten) van [appellante] . Dit betekent dat de transitievergoeding op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW niet is verschuldigd.
De uitzonderingsituatie van artikel 7:673 lid 8 BW, waarop [appellante] ook een beroep heeft gedaan, is niet aan de orde. Het hof heeft bij dit oordeel ook de persoonlijke omstandigheden betrokken waarnaar [appellante] in een ander verband heeft verwezen (vergelijk HR 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:203, r.o. 3.4.4.). Ook de vierde grief slaagt niet.
Ontbrekende bedrag
3.14.
De vijfde grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat Vitalis het ontbrekende bedrag ad € 3.330,-- voldoende heeft onderbouwd en tegen de toewijzing van dat bedrag. Volgens [appellante] klopt het door Vitalis in eerste aanleg als productie 21 (bij het verweerschrift in eerste aanleg) overgelegde overzicht niet. Thans in hoger beroep legt [appellante] bij haar beroepschrift als productie 27 inschrijflijsten van het kerstdiner 2018 en als productie 28 een checklist en een inschrijfformulier over, waaruit volgens haar blijkt dat sommige bewoners niet contant hebben betaald maar via rekening-courant. Het standpunt van Vitalis dat [appellante] een bedrag van € 675,-- aan contanten heeft ontvangen en dient af te dragen aan Vitalis (als onderdeel van de gevorderde € 5.530,--), is volgens [appellante] dan ook niet correct. Ook zouden de aantallen zoals door Vitalis in het overzicht zijn opgenomen niet kloppen. Vitalis heeft een en ander weersproken en ter zake nadere informatie verschaft, als hierna bij de beoordeling weer te geven.
3.15.
Het hof overweegt als volgt. Uit de door Vitalis overgelegde administratie (productie 21) en de toelichting daarop blijkt in januari 2019 in de [locatie] kas een (negatief) kasverschil van € 4.931,16, waarvoor [appellante] verantwoordelijk was en hetgeen zij niet heeft weersproken. Dit (negatieve) kasverschil staat dus vast. Daarnaast heeft [appellante] volgens Vitalis een bedrag van € 5.530,-- aan contanten opgehaald voor de kerstdiners (december 2018), als door Vitalis onderbouwd met een overzicht, kwitanties, diverse checklijsten en inschrijvingslijsten. Uit deze bescheiden blijkt ook dat diverse bewoners per rekening-courant hebben betaald (en bij deze bewoners is geen bedrag ingevuld qua ontvangen contante gelden). In totaal was [appellante] een bedrag van€ 10.461,16 aan Vitalis verschuldigd, aldus Vitalis. Vitalis heeft nog aangevoerd dat zij de door [appellante] ontvangen contanten van de wildavond d.d. 30 november 2018 buiten beschouwing heeft gelaten. Rekening houdend met het bedrag ad € 7.131,16 dat [appellante] in april 2019 uiteindelijk heeft terugbetaald, resteert dus nog een bedrag van
€ 3.330,--, aldus Vitalis. Pas nu in hoger beroep komt [appellante] met de producties 27 en 28, zonder uit te leggen waarom zij deze niet eerder heeft overgelegd, aldus Vitalis. Vitalis heeft tegen de late overlegging bezwaar gemaakt, maar heeft de lijstjes toch gecontroleerd. Zij heeft geen gelijkenissen gezien tussen de (nieuwe) lijsten die [appellante] heeft overgelegd en de rekening-courantoverschrijvingen van haar bewoners.[appellante] heeft in hoger beroep enkel gesteld dat het overzicht van Vitalis niet klopt, omdat sommige bewoners via rekening-courant zouden hebben betaald. Behalve dat zij stelt dat een bedrag van € 675,--, als onderdeel van het verzochte € 5.530,-- niet correct is, laat zij in het midden wat het exacte ontbrekende geldbedrag dan wel moet zijn, terwijl het juist de taak van [appellante] was de ontvangsten juist te administreren en af te dragen. Volgens [appellante] zouden vier bewoners (kamers [kamernummer 1] , [kamernummer 2] , [kamernummer 3] en [kamernummer 4] ) via rekening-courant hebben betaald en niet contant. Het hof komt volgens het door [appellante] als productie 27 b) overgelegde deel van de lijst die ook door Vitalis als productie 21 in het geding is gebracht, dan uit op een bedrag van € 325,-- (respectievelijk € 50,-- plus € 100,-- plus € 75,-- plus € 100,--) en niet € 675,-- (dat is immers het totaalbedrag van de bewoners [kamernummer 1] , [kamernummer 5] , [kamernummer 6] , [kamernummer 2] , [kamernummer 7] , [kamernummer 8] , [kamernummer 9] , [kamernummer 3] en [kamernummer 4] ), dat dus volgens [appellante] niet zou kloppen.
Naar aanleiding van de betwisting van Vitalis van de door [appellante] pas in hoger beroep overgelegde lijsten en in het bijzonder de mededeling dat de uit de door [appellante] overgelegde producties voortvloeiende extra boekingen in rekening-courant door Vitalis niet zijn aangetroffen in haar administratie, heeft [appellante] ter zitting van dit hof voorts niet meer aangevoerd dan dat de door haar overgelegde handgeschreven lijsten
- als her en der ook voorzien van doorhalingen en veranderingen - zijn opgesteld conform het gebruik binnen Vitalis en wel kloppen. Gelet op het - gezien het voorgaande - onvoldoende gemotiveerde verweer van [appellante] , is het hof van oordeel dat Vitalis het bedrag van € 3.330,-- meer dan voldoende heeft onderbouwd en dat het bedrag terecht is toegewezen. Grief vijf slaagt evenmin.
Onderzoekskosten
3.16.
De zesde grief is gericht tegen de (gedeeltelijke) toewijzing van de onderzoekskosten ad € 3.621,83 (inclusief btw). Volgens [appellante] kunnen de kosten die zijn gemaakt ná 22 januari 2019 in elk geval niet voor toewijzing in aanmerking komen, nu op 22 januari 2019 duidelijk was dat [appellante] de G4S-envelop heeft teruggelegd in de kluis. [appellante] stelt dat de onderzoekskosten in dat geval neerkomen op een bedrag van maximaal € 1.517,25 (exclusief btw).
3.17.
Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen, waren op 16 januari 2019 méér ongeregeldheden aangaande het contante geld geconstateerd dan alleen het wegnemen, waarover [appellante] op dat moment overigens geen volledige openheid van zaken gaf, ook niet tijdens het gesprek van 22 januari 2019. Het onderzoek was aldus nodig, ook na 22 januari 2019. Voor zover [appellante] derhalve heeft beoogd een grief te formuleren tegen toewijzing van onderzoekskosten als zodanig – Vitalis heeft dat in ieder geval niet zo opgevat – geldt onverkort de hiervoor vastgestelde noodzaak van verder onderzoek.Het bedrag is terecht toegewezen. Ook grief zes slaagt niet.
Gefixeerde schadevergoeding
3.18.
De zevende grief richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat Vitalis een vergoeding toekomt ex artikel 7:677 lid 2 BW van € 9.481,17. Primair is [appellante] van mening dat er voor deze vergoeding geen grond is (uitgaande van een niet rechtsgeldig ontslag op staande voet), subsidiair is zij van mening dat de vergoeding dient te worden gematigd tot één maand (neerkomend op - naar het hof begrijpt rekening houdend met opzegging op de voet van artikel 7:672 BW eerst per 1 maart 2019 - een vergoeding van € 6.162,19 bruto, nog te verrekenen met de bedragen zoals reeds in de bestreden beschikking is overwogen).
3.19.
Nu er sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, is er wel degelijk een grondslag voor de door Vitalis verzochte gefixeerde schadevergoeding (ex artikel 7:677 lid 2 BW). Rekening houdend met alle omstandigheden, waaronder de eerdergenoemde persoonlijke omstandigheden van [appellante] , komt het hof tot het oordeel dat de volledige vergoeding verschuldigd is. Er is geen sprake van een geval waarin matiging het hof billijk voorkomt. De kantonrechter heeft aldus terecht de gefixeerde schadevergoeding toegewezen, inclusief de verrekening waartegen als zodanig geen grief is gericht. Ook de zevende grief slaagt niet.
3.20.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.21.
Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen de proceskosten van het hoger beroep, vermeerderd met de wettelijke rente en een uitvoerbaarverklaring bij voorraad van deze veroordeling, zoals verzocht.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Vitalis op € 741,-- aan griffierecht en op € 2.148,-- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, J.F.M. Pols en A.J. van de Rakt en is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2020.