Rb. Gelderland, 28-06-2021, nr. AWB 19/7302, nr. AWB 19/7304, nr. AWB 19/7306
ECLI:NL:RBGEL:2021:3247
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
28-06-2021
- Zaaknummer
AWB 19/7302
AWB 19/7304
AWB 19/7306
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2021:3247, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 28‑06‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:9077, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2021/1652
NTFR 2021/3289 met annotatie van mr. M. Wolff
Viditax (FutD) 2021081803
FutD 2021-2610
Uitspraak 28‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Pensioen in eigen beheer. Pensioenuitkering ondanks verlaging toch volledig genoten door eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een pensioenuitkering die zowel vorderbaar als inbaar is.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 19/7302, 19/7304 en 19/7306
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van
in de zaken tussen
[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 67.079. Tevens is bij beschikking € 2.544 aan belastingrente in rekening gebracht (zaaknummer 19/7302).
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.576. Tevens is bij beschikking € 2.112 aan belastingrente in rekening gebracht (zaaknummer 19/7304).
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2017 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 141.810. Tevens is bij beschikking € 1.301 belastingrente in rekening gebracht (zaaknummer 19/7306).
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 29 november 2019 de belastingaanslagen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brieven van 19 december 2019, ontvangen door de rechtbank op 20 december 2019, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft voor alle zaken gezamenlijk en gelijktijdig plaatsgevonden op 19 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [persoon A] . Namens verweerder zijn verschenen [persoon B] en [persoon C] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser, geboren op [geboortedatum] , heeft bij [naam B.V.] ( [B.V.] ) pensioenaanspraken opgebouwd die in eigen beheer worden uitgevoerd. Vanaf de pensioendatum, 14 november 2008, heeft eiser recht op een pensioenuitkering van € 95.124 per jaar.
2. Per 1 juli 2014 is de uitbetaling van de pensioenuitkering door [B.V.] ten behoeve van eiser beperkt tot € 46.680 per jaar.
3. Eiser heeft voor de financiering van zijn eigen woning te [woonplaats] langlopende leningen bij [B.V.] afgesloten ten bedrage van in totaal € 1.589.231. Het saldo van deze leningen bedraagt ultimo 2015 € 1.220.920. Daarnaast heeft eiser een rekening-courantschuld aan [B.V.] ter grootte van € 978.481 (ultimo 2015).
4. In de jaren 2017/2018 heeft er een boekenonderzoek plaatsgevonden bij [B.V.] De bevindingen hiervan zijn vastgelegd in een rapport van 26 september 2018 (het rapport). In het rapport wordt geconcludeerd dat de verlaging van de pensioenuitkering per 1 juli 2014 niet voldoet aan de voorwaarden van het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 18 maart 2013, BLKB2013/27M.
5. Naar aanleiding van het rapport zijn aan eiser de onderhavige belastingaanslagen opgelegd. Daarbij heeft verweerder telkens het belastbaar inkomen uit werk en woning verhoogd met het in dat jaar niet uitgekeerde gedeelte van de pensioenuitkering, zijnde € 48.444 per jaar (€ 95.124 -/- € 46.680).
Geschil
6. In geschil is of eiser in 2015, 2016 en 2017 de gehele pensioenuitkering van € 95.124 per jaar heeft genoten, dan wel dat eiser in die jaren slechts het door [B.V.] uitbetaalde gedeelte van de pensioenaanspraak heeft genoten.
7. Eiser is primair van mening dat het pensioen, voor zover dat niet aan eiser is uitbetaald, niet is genoten, omdat verrekening van de pensioenuitkering door de vennootschap met een vordering op eiser geen toegestane wijze van betaling is. Volgens de pensioenbrief moet de pensioenuitkering namelijk worden betaald door middel van “ter beschikking stelling” en is daardoor het “vorderbaar, inbaar of verrekenbaar zijn” uitgesloten als methode van betaling. Omdat de pensioenbrief door de gemachtigde van eiser met verweerder is afgestemd, is verweerder daaraan gebonden, aldus eiser. Daarnaast volgt uit artikel 7:632 van het Burgerlijk Wetboek dat verrekening van uit te betalen loon met openstaande vorderingen op de werknemer slechts in bepaalde uitzonderingen mogelijk is. Deze uitzonderingen doen zich volgens eiser hier niet voor. Eiser wijst in dit verband op de conclusie van advocaat-generaal Niessen (de A-G) van 14 december 20181.. Daarin concludeerde de A-G dat gelet op genoemd artikel een werknemer zijn loon (of pensioen)vordering niet kan verrekenen met een schuld die hij aan de werkgever heeft.
8. Subsidiair is eiser van mening dat het pensioen niet voor verwezenlijking vatbaar is, waardoor volgens eiser ook geen sprake kan zijn van het genieten van de pensioenuitkering.
Beoordeling van het geschil
9. In artikel 3.146, eerste lid, van de Wet IB 2001 en artikel 13a van de Wet op de loonbelasting 1964 is onder meer bepaald dat loon, aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen uit een inkomensvoorziening worden geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop die zijn ontvangen, verrekend, ter beschikking gesteld, rentedragend zijn geworden of vorderbaar en inbaar zijn geworden.
10. In artikel 9 van de pensioenbrief is bepaald dat de pensioenuitkeringen per maand achteraf beschikbaar worden gesteld.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is de gehele pensioenuitkering van € 95.124 voor eiser vorderbaar. Dit betreft immers de door eiser op basis van de pensioenbrief bij [B.V.] opgebouwde pensioenaanspraak. Uit de stukken van het geding is niet af te leiden dat eiser met [B.V.] is overeengekomen dat de pensioenaanspraak is verlaagd. Desgevraagd heeft eiser ter zitting bevestigd dat een dergelijke overeenkomst niet bestaat en dat geen sprake is geweest van het prijsgeven van pensioenaanspraken.
12. De pensioenuitkering is naar het oordeel van de rechtbank ook inbaar. Daarvoor moet worden vooropgesteld dat deze beoordeling plaats dient te vinden vanuit het oogpunt van eiser. Het bepaalde in artikel 9 van de pensioenbrief beperkt voor [B.V.] niet de mogelijkheid tot verrekening van de pensioenuitkering met de vordering in rekening-courant van [B.V.] op eiser. De door eiser aangehaalde conclusie van de A-G maakt dat niet anders. Bovendien heeft de Hoge Raad het hiervoor aangehaalde beroep in cassatie met toepassing van artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie ongegrond verklaard.2.
13. Anders dan eiser meent, staat artikel 7:632 BW een verrekening als in het onderhavige geval toe. Het in genoemd artikel geregelde verbod tot verrekening van bedragen door een werkgever met loon van een werknemer, geldt tijdens het dienstverband en voor de verrekening met loon. Er is als gevolg van de pensionering van eiser in 2008 geen sprake meer van een dienstverband. Een pensioenuitkering vormt weliswaar loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, maar is geen loon in civielrechtelijke zin. Voor de civiele wetgeving is een loonvordering (jegens de werkgever) namelijk niet gelijk aan een pensioenaanspraak (jegens de pensioenuitvoerder).
14. Dat het pensioen mogelijk niet of niet geheel voor verwezenlijking vatbaar is, maakt niet dat het pensioen in de onderhavige jaren niet door eiser is genoten. Omdat er voor [B.V.] de mogelijkheid tot verrekening van de pensioenuitkering met vorderingen op eiser bestaat, is naar het oordeel van de rechtbank in onderhavige jaren geen sprake van niet voor verwezenlijking vatbare rechten. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat eiser en de [B.V.] op zakelijke basis met elkaar dienen te handelen. In dat kader is het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat een zakelijk handelende pensioenvennootschap tot feitelijke uitbetaling van de pensioenuitkering aan eiser zou zijn overgegaan als diezelfde pensioenvennootschap tegelijkertijd nog een aanzienlijke rekening-courantvordering op eiser heeft en tegelijkertijd slechts in beperkte mate over liquiditeiten beschikt.
15. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
16. Omdat eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft aangevoerd, dienen ook de beroepen inzake de beschikkingen belastingrente ongegrond te worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.W. Monteiro, voorzitter, mr. R.A. Eskes en mr. J.J. Westerbaan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: | ||
griffier | voorzitter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑06‑2021
Hoge Raad, 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:364.