De kwalificatie is niet correct toegesneden op art. 10:1, eerste en tweede lid, Algemene Douanewet. Nu daarover niet wordt geklaagd, ga ik daaraan voorbij.
HR, 16-02-2021, nr. 19/02618
ECLI:NL:HR:2021:123
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-02-2021
- Zaaknummer
19/02618
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:123, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑02‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1266
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2019:1750
ECLI:NL:PHR:2020:1266, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 15‑12‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:123
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2019:1750
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑02‑2021
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02618
Datum 16 februari 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 mei 2019, nummer 23-002171-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2021.
Conclusie 15‑12‑2020
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/02618
Zitting 15 december 2020 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij arrest van 21 mei 2019 door het Gerechtshof Amsterdam wegens ‘medeplegen van opzettelijk een ingevolge wettelijke bepalingen vereiste aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig rechten bij invoer worden geheven’ veroordeeld tot een geldboete van € 900,00 subsidiair 18 dagen hechtenis.1.Het hof heeft voorts de teruggave aan de verdachte gelast van een geldbedrag, een personenauto en een (speelgoed)wapen.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 19/02502, 19/02496, 19/02490, 19/02620, 19/02526, 19/02621, 19/02501 en 19/02503. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel bevat de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet (zonder meer) kan volgen dat de verdachte sigaretten en rooktabak het douanegebied binnen heeft gebracht en/of daarbij het oogmerk heeft gehad de rechten die bij invoer verschuldigd zijn te ontduiken of de ontduiking daarvan te bevorderen. De bewezenverklaring zou daarom onvoldoende met redenen zijn omkleed.
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘hij op 7 mei 2013 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, goederen, te weten sigaretten en rooktabak, het douanegebied van de Gemeenschap heeft binnengebracht in strijd met de artikelen 38 en 39 van het Communautair douanewetboek, en die in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen in strijd met de artikelen 40 en 41 van het Communautair douanewetboek niet bij de inspecteur heeft aangebracht, en van die in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen in strijd met de artikelen 36bis en 36ter van het Communautair douanewetboek geen summiere aangifte heeft gedaan immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader die goederen, die in het douanegebied van de Gemeenschap waren binnengekomen, niet onverwijld gebracht naar het door de douaneautoriteiten aangewezen douanekantoor of naar een andere, door deze autoriteiten aangewezen goedgekeurde plaats, en hebben hij, verdachte, en zijn mededader geen summiere aangifte gedaan bij het douanekantoor van binnenkomst, zulks terwijl verdachte en zijn mededader het feit hebben begaan met het oogmerk de rechten die bij invoer van die goederen zijn verschuldigd te ontduiken.’
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1. Een proces-verbaal van relaas onderzoek Kastanje, (…), van 3 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (…).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven,
(…):
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1976 is schipper van de [A] . De [A] vaart onder Duitse vlag. De [A] is ondergebracht in V.O.F. [B] .
(…):
Op 7 mei 2013 heeft er een overdracht plaatsgevonden van onveraccijnsde sigaretten, rooktabak en alcoholhoudende dranken vanaf het vissersschip [A] met als kapitein [verdachte] aan [betrokkene 1] .
(…):
Op 7 mei 2013 16:38 uur werd vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , in gebruik bij de verdachte [verdachte] een sms-bericht gestuurd naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] in gebruik bij [betrokkene 1] .
Op 7 mei 2013 om 16:54 uur werd naar het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , in gebruik bij de verdachte [verdachte] een sms-bericht gestuurd vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , in gebruik bij [betrokkene 1] .
2. Een geschrift, te weten een uitgewerkt tapgesprek, (…) van 26 april 2013 (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Tijdstip: 26-04-13 11:32
Telefoonnummer [telefoonnummer 2] in gebruik bij [betrokkene 1]
[betrokkene 2] (het hof begrijpt [betrokkene 2] ) wordt gebeld door NN-man (het hof begrijpt [betrokkene 1] )
[betrokkene 2] ( [betrokkene 2] ) en NN ( [betrokkene 1] )
NN: hoi, had [verdachte] gebeld dan?
[betrokkene 2] : ja, die had vanmorgen een SMS gestuurd.
NN: O, die had gewoon gezegd zet effe wat neer of zo?
[betrokkene 2] : Ja
NN: O want ik had hem nog niet gesproken ik dacht dat ie in de zilt (fon) zit of zo, dus daarom, maar dan geef ik dat wel door. Dus alle Pall Mall is nu op, dus voor [verdachte] heb je ook geen doos Pall Mall of zo
[betrokkene 2] : nee alle Pall Mall is op, ik heb alleen light maar heb je het niet gelezen
NN: Eh... ja maar Winston is er wel he
[betrokkene 2] : ja Winston is er wel
NN: anders doe ik wel Winston
(…)
NN: (...) Ik geef wel effe de bestelling door van [verdachte] en dan doe ik wel Winston
[betrokkene 2] : Ja dan kijken we wel effe of dat er allemaal is
(…)
NN: ik geef die van [verdachte] dan wel even door ik denk dat dat er dan wel is
[betrokkene 2] : is goed.
3. Een geschrift, te weten een uitgewerkt sms-bericht, (…) van 26 april 2013 (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
SMS bericht
Tijdstip: 26 -04-13 11:35
Inhoud bericht: Oké voor de 18 doe maar 24 brand 12 zw 6 drum 6 half zw vn 50 winston en 4 jenever
4. Een geschrift, te weten een factuur van [C] met factuurnummer 90028 (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Factuur van [C] voor [D] of [A]
Datum: 27/04/2013
Factuurnr: 90028
Aantal eenh Omschrijving Euro
10 %0 Winston rood 375,00
300 pk Brandaris 50 gr 1080,00
60 pk Zware Van Nelle 50 gr 216,00
60 pk Drum 50 gr 216,00
60 pk Van Nelle half zwaar 50 gr 216,00
2 %0 Lucky Strike KS filter 166,00
4 CAN Jonge Jenever 41,20
5. Een geschrift, te weten een sms-bericht, (…) van 7 mei 2013 (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Tijdstip: 07-05-13 16:38
Telefoonnummer [telefoonnummer 2] (het hof begrijpt in gebruik bij [betrokkene 1] )
Verzender (het hof begrijpt [verdachte] )
Inhoud bericht: 2030u. Wr
6. Een geschrift, te weten een sms-bericht, (…) van 7 mei 2013 (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Tijdstip: 07-05-13 16:54
Telefoonnummer [telefoonnummer 2] (het hof begrijpt in gebruik bij [betrokkene 1] )
Ontvanger (het hof begrijpt [verdachte] )
Inhoud bericht: Oké
7. Een proces-verbaal van observatie onderzoek Kastanje, (…), van 17 mei 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren […] , […] , […] , […] , […] , […] en […] (…) met fotobijlage (…).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van een of meerdere van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 7 mei 2013 hebben wij omstreeks 17:30 uur de observatie aangevangen in de onmiddellijke omgeving van het havengebied te [plaats] gelegen binnen de gemeente [E] . Vervolgens hebben wij, ieder voor zover het hem of haar betrof, het volgende waargenomen en/of ondernomen:
19:43 Wij zagen dat een vissersschip de haven van [plaats] binnen voer voorzien van de registratie [A]
19:51 Wij zagen dat het schip bijna aan het eind van de haven werd afgemeerd.
20:13 Ik zag dat een zwarte auto van het merk Chevrolet, type Avalanche voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken] in de richting van het haventerrein reed.
20:16 Ik zag dat de Chevrolet werd verplaatst en nu met de achterkant naar het schip werd gereden. Ik zag dat de bestuurder uitstapte en naar het schip liep. Ik zag dat hij zijn haar in een staart droeg. Ik zag dat hij gekleed was in een oranje T-shirt met korte mouwen en een spijkerbroek. Ik zag dat de man sterke gelijkenis vertoonde met een door het tactisch team verstrekte foto van [betrokkene 1] .
20:18 Ik zag dat [betrokkene 1] van een persoon aan boord minimaal 2 kartonnen dozen kreeg aangereikt, waarna hij deze in de achterkant van de Chevrolet plaatste. Ik zag dat hij snel naar het schip terug liep om vervolgens een grote kartonnen doos, voorzien van een rode streep, aan te pakken en deze ook in de achterbak van de Chevrolet plaatste. Ik zag dat hij weer terug liep naar het schip en nu weer 2 dozen kreeg aangereikt, waarvan een (1) wit gekleurd en deze ook in de achterbak van de Chevrolet plaatste. Tevens zag ik dat [verdachte] ook op de kade stond en hij 2 met vloeistof gevulde plastic jerrycans van boord pakte. Vervolgens zag ik dat [betrokkene 1] weer terug liep om eveneens 2 met vloeistof gevulde plastic jerrycans, van het schip te pakken. Gezamenlijk liepen zij met de jerrycans naar de Chevrolet, alwaar deze in de achterbak werden geplaatst. Vervolgens zag ik dat [betrokkene 1] nog een kartonnen doos van boord had gehaald en deze ook in de achterbak van de Chevrolet had geplaatst. Hiervan zijn door mij twaalf foto’s gemaakt met de nummers IMG_0015 JPG tot en met IMG_0026 JPG welke bij dit proces-verbaal zijn bijgevoegd.
20:21 Ik zag dat [betrokkene 1] achter het stuur van de Chevrolet ging zitten en deze verderop aan het Haventerrein parkeerde.
21:01 Ik zag dat [betrokkene 1] in de Chevrolet was gestapt en vertrok.
8. Een proces-verbaal van verhoor van 21 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op die datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
(…)
Vraag verbalisanten:
Wat is de rol van [verdachte] in de handel van sigaretten en tabak?
Antwoord [betrokkene 1] :
Zonder [verdachte] kon ik de accijnsgoederen niet krijgen.
(…):
Vraag verbalisanten:
Wat kunt u verklaren over de waarneming door het observatieteam van de FIOD waarbij werd gezien dat u en [verdachte] dozen en jerrycans van de [A] afhaalden en in uw Chevrolet Avalanche plaatsten?
Antwoord [betrokkene 1] :
Valt weinig over te zeggen, het is wat het is.
Vraag verbalisanten:
Wat zat er in de dozen en de jerrycans?
Antwoord [betrokkene 1] :
De bestelde sigaretten, tabak en alcohol
(…):
Vraag verbalisanten:
Wie ziet u op de foto ’s?
Antwoord [betrokkene 1] :
Ik zie mijzelf en [verdachte]
Vraag verbalisanten:
Is er belasting betaald over de sigaretten, tabak en alcohol die van boord wordt gehaald?
Antwoord [betrokkene 1] :
Nee
Vraag verbalisanten:
Was de Douane in kennis gestelde van het lossen van de onbelaste accijnsgoederen?
Antwoord [betrokkene 1] :
Ik denk het niet, in ieder geval niet door mij
Vraag verbalisanten:
Wij tonen u een factuur van de firma [C] te [plaats] (het hof begrijpt de factuur als genoemd in bewijsmiddel 4)
Het betreft onder meer een levering van Winston en 4 cans jonge jenever. Door het observatieteam is in ieder geval waargenomen dat er onder meer een doos met opschrift Winston en 4-5 liter jerrycans van boord zijn gehaald, wat is hierop uw reactie?
Antwoord [betrokkene 1] :
Ja het zal wel, die factuur zal wel overeenkomen met mijn bestelling
Vraag verbalisanten:
Wij vermoeden dat de sigaretten, tabak en alcohol, die door u voor de [A] besteld worden bij [betrokkene 2] , uiteindelijk weer bestemd zijn voor u en dat u deze verder verkoopt op de Nederlandse markt, zonder dat de verschuldigde belastingen zijn betaald, wat is hierop uw reactie?
Antwoord [betrokkene 1] :
Wat voor mij bestemd is verkoop ik in de zwarte handel.
9. Een proces-verbaal (…) van 3 november 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (…).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven.
(…);
Ten behoeve van het O-pv betreffende de overdracht van sigaretten, rooktabak en alcoholhoudende drank d.d. 7 mei 2013 verklaar ik het volgende:
Op 26 april 2013 om 11:32 belt de verdachte [betrokkene 1] met het nummer [telefoonnummer 2] naar de verdachte [betrokkene 2] (…)
Op 26 april 2013 om 11:35 stuurt de verdachte [betrokkene 1] met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] een sms bericht naar de telefoon van verdachte [betrokkene 2] (…).
(…)
Gezien de foto’s gemaakt door het observatieteam (het hof begrijpt het proces-verbaal van de observatie van 7 mei 2013), herken ik de doos welke de verdachte [betrokkene 1] van de [A] haalt en in zijn auto plaatst als een zogenaamde mastercase, bestemd voor de verpakking van 50 sloffen sigaretten, het opschrift op de doos herken ik op basis van kennis en ervaring als Winston. Gezien de mogelijke onduidelijkheid van de zwart-wit kopieën in de dossiers heb ik onderstaand de bedoelde foto in kleur opgenomen met daaronder een uitsnede van de verdachte [betrokkene 1] met de doos met Winston opschrift.
(…)
Dit komt overeen met de factuur met nummer 90028 van [C] Deze is opgemaakt voor de levering van onder meer Winston sigaretten aan de [A] .’
7. Het hof heeft aan de bewezenverklaring de volgende overweging gewijd:
‘Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit nu er onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Zij heeft in dat verband aangevoerd dat de verdachte niet wist van de bestellingen van de sigaretten en overige rookwaar. [betrokkene 2] en [betrokkene 1] dreven een eigen handel en bestelden de accijnsgoederen op naam van schepen en schippers zonder dat de schippers dit wisten en zonder dat de accijnsgoederen aan boord van het schip werden gebracht. De goederen die op 26 april 2013 zijn besteld, zijn niet aan boord van het schip afgeleverd. De verdachte kende de factuur van 27 april 2013 niet, heeft deze niet ondertekend en niet betaald. Voorts klopt de tenaamstelling op de factuur niet. Er zijn weliswaar op 7 mei 2013 dozen van boord van de [A] gehaald, doch niet kan uit het dossier worden afgeleid wat er in die dozen heeft gezeten. In elk geval kan niet met een voor een bewezenverklaring voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat dit onveraccijnsde sigaretten zijn geweest, aldus de raadsvrouw.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte op 7 mei 2013 sigaretten en of rooktabak Nederland heeft binnengebracht terwijl hij daarvan geen aangifte heeft gedaan.
Het oordeel van het hof
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe het navolgende.
De verdachte is schipper van de [A] . Het schip vaart onder Duitse vlag. De [A] is ondergebracht in de V.O.F. [B] .
Op 26 april 2013 omstreeks 11:30 uur vindt er een gesprek plaats tussen [betrokkene 1] (hierna [betrokkene 1] ) en [betrokkene 2] (hierna [betrokkene 2] ), waarin [betrokkene 1] aan [betrokkene 2] vraagt of [verdachte] (het hof begrijpt nu en hierna de verdachte) nog gebeld heeft. [betrokkene 2] antwoordt dat hij een sms heeft gestuurd, inhoudende (zo begrijpt het hof) of er even wat neergezet kan worden. Er wordt verder gezegd dat de Pall Mall op is en er dus voor [verdachte] ook geen doos Pall Mall meer is. [betrokkene 2] geeft aan dat er wel “Winston” is. [betrokkene 1] zegt dan: “ik geef wel effe de bestelling door van [verdachte] en dan doe ik wel Winston”. [betrokkene 2] geeft dan aan dat hij die van [verdachte] nog wel even doorgeeft en dat hij denkt dat dat er dan wel is.
Om 11.35 uur volgt er een sms van [betrokkene 1] aan [betrokkene 2] inhoudende: “oke voor de 18 (het hof begrijpt de [A] ) doe maar 24 brand (het hof begrijpt Brandaris) 12 zw (het hof begrijpt zware Van Nelle) 6 drum 6 halfzw vn (het hof begrijpt halfzware Van Nelle) 50 winston en 4 jenever”.
Er is een factuur met nummer 90028 van 27 april 2013 van [C] die is opgemaakt voor de levering aan de [A] inhoudende:
Aantal eenheid Omschrijving Euro
10 % Winston rood 375,00
300 pk Brandaris 50 gr 1080,00
60 pk zware Van Nelle 50 gr 216,00
60 pk Drum 50 gr 216,00
60 pk Van Nelle half zwaar 50 gr 216,00
2 % Lucky Strike KS filter 166,00
4 CAN Jonge Jenever 41,20
Het hof leidt uit bovenstaand sms-bericht, inhoudende de bestelling, en de hiervoor vermelde factuur af dat bovenstaande goederen voor de [A] zijn geleverd.
Op 7 mei 2013 om 16.38 uur stuurt de verdachte een bericht naar [betrokkene 1] inhoudende: “2030u. Wr” (het hof begrijpt [plaats] , waar de haven [plaats] ligt), waarna [betrokkene 1] antwoordt dat dat oke is. Omstreeks 19:51 uur meert de [A] aan in de haven van [plaats] . Omstreeks 20.16 uur arriveert [betrokkene 1] met zijn Chevrolet Avalanche in de omgeving van de [A] en parkeert de auto met de achterzijde gericht naar het schip. Omstreeks 20.20 uur worden door [betrokkene 1] zes dozen en vier cans in zijn Chevrolet geladen die door onder meer de verdachte en [betrokkene 1] , van boord van de [A] zijn gehaald. [betrokkene 1] verklaart op 21 mei 2014 tijdens een verhoor door opsporingsambtenaren van de FIOD dat in de dozen en jerrycans de bestelde sigaretten, tabak en alcohol zaten. Hij denkt niet dat de Douane in kennis is gesteld van het lossen van de onveraccijnsde goederen, dat is in ieder geval niet door hem gebeurd. Op de vraag of er belasting is betaald over de sigaretten, tabak en alcohol die van boord werden gehaald, antwoordt hij: “nee”. Tenslotte verklaart hij dat wat van de bestelling van de [A] voor hem bestemd is, door hem verkocht wordt in de zwarte handel.
De verdachte heeft ten overstaan van het hof verklaard dat de dozen geen sigaretten, maar vis bevatten en de inhoud van de jerrycans geen alcohol, maar zout water was. Het hof acht deze verklaring niet geloofwaardig. [betrokkene 1] heeft als verdachte op 21 mei 2014 verklaard dat er sigaretten en alcohol in de dozen en jerrycans zaten. Deze verklaring is zonder meer belastend voor [betrokkene 1] zelf. Niet valt in te zien waarom hij niet naar waarheid zou hebben verklaard, terwijl hij met deze verklaring ook zichzelf belast. Weliswaar heeft de getuige [betrokkene 1] ten overstaan van het hof minder stellig verklaard, maar gelet op het feit dat de verklaring ten overstaan van het hof bijna vijf jaar later heeft plaatsgevonden, hecht het hof meer waarde aan de verklaring van [betrokkene 1] afgelegd ten overstaan van de politie. Bovendien vindt de tweede verklaring van 21 mei 2014 steun in het dossier. Immers, op 26 april 2013 is er voor de [A] een bestelling gedaan voor onder meer 4 jenever en sigaretten van het merk Winston. Deze bestelling is bevestigd in de factuur van 27 april 2013 waarop de 4 cans jenever en de sigaretten van het merk Winston terugkomen en de sigaretten van het merk Winston worden in het gesprek van 26 april 2013 al door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] besproken.
Tijdens de observatie op 7 mei 2013 is gezien dat er vier cans van het schip in de Chevrolet zijn geplaatst en tevens werd er een doos met een rode streep in de Chevrolet geplaatst, waarvan de verbalisant [verbalisant 1] op ambtsbelofte heeft verklaard deze doos met rode streep te herkennen als een mastercase van het merk Winston.
Het verweer van de raadsvrouw dat niet is komen vast te staan dat de bestelling van 26 april 2013 feitelijk aan boord van de [A] is gekomen en bovendien niet kan worden vastgesteld wat er in de dozen heeft gezeten, vindt zijn weerlegging in het voorgaande en behoeft geen nadere bespreking. Dit geldt eveneens voor het betoog dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in de visie van de verdediging er een eigen handel op na hielden en zonder wetenschap van de schipper op naam van het schip bestellingen deden. Wat er immers ook zij van de eigen handel van [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] , uit het voorgaande blijkt genoegzaam dat de verdachte de 4 cans en dozen met sigaretten uit de bestelling van 26 april 2013 op 7 mei 2013 aan [betrokkene 1] heeft verstrekt zonder deze accijnsgoederen aan te brengen bij de inspecteur en/of daarvan een summiere aangifte bij het douanekantoor te hebben gedaan, met - zo begrijpt het hof- het kennelijk doel om de ter zake verschuldigde invoerrechten te ontduiken.
Gelet op het voorgaande acht het hof het in de zaak B ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna bewezen verklaard.’
8. De stellers van het middel klagen in de eerste plaats dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de sigaretten het douanegebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht, zoals bewezen is verklaard. De omstandigheid dat in fiscalibus een omgekeerde bewijslast geldt, te weten dat goederen die vanuit zee of door de lucht worden aangevoerd geacht worden afkomstig te zijn van buiten het grondgebied van de Gemeenschap, tenzij het tegendeel wordt aangetoond, zou niet betekenen dat deze omkering in het strafproces tot gevolg heeft dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te volgen dat de goederen het douanegebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht.
‘Goederen aangevoerd uit zee of door de lucht worden, behoudens tegenbewijs, geacht uit zee onderscheidenlijk door de lucht het douanegebied van de Gemeenschap te zijn binnengekomen.’2.
10. Art. 10:1, eerste tot en met derde lid, Adw luidde ten tijde van het bewezenverklaarde feit als volgt:
‘1. Degene die goederen het douanegebied van de Gemeenschap binnenbrengt in strijd met de artikelen 38 en 39 van het Communautair douanewetboek of goederen in andere delen van het douanegebied van de Gemeenschap binnenbrengt in strijd met artikel 177 van het Communautair douanewetboek, dan wel binnengebrachte goederen in strijd met de artikelen 40 en 41 van het Communautair douanewetboek niet bij de inspecteur aanbrengt of van de overeenkomstig artikel 40 van het Communautair douanewetboek aangebrachte goederen in strijd met de artikelen 36bis en 36ter van het Communautair douanewetboek of artikel 186 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek geen summiere aangifte doet, of zonder toestemming van de inspecteur goederen wegvoert in strijd met het bepaalde in artikel 47 van het Communautair douanewetboek, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie, of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de rechten bij invoer die ter zake van de goederen zijn verschuldigd.
2. Degene die een der in het eerste lid omschreven feiten begaat met het oogmerk de rechten bij invoer die ter zake van de goederen zijn verschuldigd, te ontduiken of de ontduiking daarvan te bevorderen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van die rechten.
3. Degene die uit zee of door de lucht goederen aanvoert ten aanzien waarvan het in artikel 2:2 genoemde tegenbewijs niet wordt geleverd, wordt geacht die goederen uit zee, onderscheidenlijk door de lucht, binnen het douanegebied van de Gemeenschap te hebben gebracht.’
11. Uit de bewezenverklaring volgt dat drie van de in het eerste lid geformuleerde delictsomschrijvingen vervuld zijn. Er is sprake van (1) het binnenbrengen van goederen in strijd met de artikelen 38 en 39 van het Communautair douanewetboek, van (2) in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen in strijd met de artikelen 40 en 41 van het Communautair douanewetboek niet bij de inspecteur aanbrengen en van (3) in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen in strijd met de artikelen 36bis en 36ter van het Communautair douanewetboek geen summiere aangifte doen. Bestanddeel van elk van die delictsomschrijvingen is dat de goederen het douanegebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht.3.
12. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verbalisanten hebben waargenomen dat een visserschip met de registratie [A] op 7 mei 2013 om 19:43 uur de haven van [plaats] binnenvoer. Medeverdachte [betrokkene 1] plaatste in totaal vijf kartonnen dozen en vier met vloeistof gevulde plastic jerrycans die van dat schip afkomstig waren in zijn auto. Verdachte stond op de kade en pakte twee met vloeistof gevulde plastic jerrycans van boord. Iets later vertrok [betrokkene 1] (bewijsmiddel 7). De verdachte is schipper van de [A] (bewijsmiddel 1) Voorafgaand aan deze overdracht werden sms-berichten uitgewisseld tussen [betrokkene 1] en verdachte. Op 7 mei om 16.38 uur, derhalve meer dan drie uur voor aankomst, stuurde verdachte een bericht waaruit het hof in de bewijsoverweging afleidt dat de verdachte verwacht om 20:30 uur in ‘ [plaats] , waar de haven [plaats] ligt’, aan te komen (bewijsmiddelen 1, 5). De goederen die op 7 mei 2013 worden geleverd kunnen in verband worden gebracht met een sms van 26 april 2013 (bewijsmiddel 3) en een factuur van 27 april 2013 (bewijsmiddel 4). Medeverdachte [betrokkene 1] verklaart dat over de sigaretten, tabak en alcohol die van boord worden gehaald geen belasting is betaald, dat hij denkt dat de Douane niet in kennis is gesteld van het lossen van de onbelaste accijnsgoederen, in ieder geval niet door hem, en dat hij wat voor hem bestemd is verkoopt in de zwarte handel (bewijsmiddel 8).
13. Uit deze bewijsmiddelen, in samenhang bezien, heeft het hof kunnen afleiden dat de verdachte de sigaretten en rooktabak, zoals bewezenverklaard, tezamen en in vereniging met anderen ‘het douanegebied van de Gemeenschap heeft binnengebracht’. Ik neem daarbij ook in aanmerking hetgeen door en namens de verdachte in hoger beroep is aangevoerd. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte niet weet ‘dat deze goederen op zijn naam zijn besteld’ en dat hij ‘niet bekend was met de factuur van 27 april 2013’. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zouden ‘een eigen handel’ hebben gedreven in onveraccijnsde goederen. Aangevoerd wordt ook dat ‘de inhoud van de dozen niet is bekeken, er is dus niet vastgesteld dat er accijnsgoederen in de dozen zaten’. En dat de verklaring van [betrokkene 1] over 7 mei 2013 onbetrouwbaar zou zijn. De raadsvrouw heeft niet aangevoerd dat de [A] de inhoud van de dozen en jerrycans niet binnen het douanegebied van de gemeenschap heeft gebracht. Mede in dit licht is de bewezenverklaring wat het binnenbrengen van de sigaretten en rooktabak in het douanegebied van de Gemeenschap betreft ook overigens toereikend met redenen omkleed. Anders dan de stellers van het middel, zo begrijp ik, meen ik dat uit ‘s hofs overwegingen niet volgt dat het hof in deze context betekenis heeft gehecht aan de rechtsregel die in art. 2:2 Adw is neergelegd.
14. De stellers van het middel klagen voorts dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat bij de verdachte het oogmerk aanwezig is geweest om de rechten die bij invoer van die goederen zijn verschuldigd te ontduiken. Uit de bewijsmiddelen zou slechts volgen dat [betrokkene 1] geen belasting over de goederen heeft betaald, dat [betrokkene 1] ‘denkt’ dat de Douane niet in kennis is gesteld van de goederen, althans niet door hem, en dat hij de goederen verkoopt op de zwarte markt. Daarbij, zo begrijp ik, menen de stellers van het middel dat ’s hofs overweging dat is gehandeld met ‘het kennelijk doel om de ter zake verschuldigde invoerrechten te ontduiken’ onvoldoende is voor een bewezenverklaring van het vereiste oogmerk.
15. Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 26 april 2013 een gesprek plaatsvindt tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Daarin vraagt [betrokkene 1] aan [betrokkene 2] onder meer of de verdachte nog gebeld heeft (bewijsmiddel 2). Voorafgaand aan de aankomst van de [A] in [plaats] wisselen de verdachte en [betrokkene 1] sms-berichten uit (bewijsmiddelen 5 en 6). Niet alleen [betrokkene 1] maar ook de verdachte speelt blijkens observaties een rol bij het lossen van de onveraccijnsde goederen (bewijsmiddel 7). [betrokkene 1] verklaart dat hij zonder de verdachte de accijnsgoederen niet kon krijgen. Over de waarneming dat hij en verdachte dozen en jerrycans van de [A] afhaalden en in zijn auto plaatsten zegt hij: ‘het is wat het is’. En hij verklaart dat over de sigaretten, tabak en alcohol die van boord worden gehaald geen belasting is betaald, dat hij denkt dat de Douane niet in kennis is gesteld van het lossen van de onbelaste accijnsgoederen, in ieder geval niet door hem, en hij wat voor hem bestemd is verkoopt in de zwarte handel (bewijsmiddel 8). Het hof overweegt dat uit de bewijsoverweging (en daarmee uit de bewijsmiddelen waar deze op gebaseerd is) genoegzaam blijkt ‘dat de verdachte de 4 cans en dozen met sigaretten uit de bestelling van 26 april 2013 op 7 mei 2013 aan [betrokkene 1] heeft verstrekt zonder deze accijnsgoederen aan te brengen bij de inspecteur en/of daarvan een summiere aangifte bij het douanekantoor te hebben gedaan, met - zo begrijpt het hof- het kennelijk doel om de ter zake verschuldigde invoerrechten te ontduiken.
16. Naar het mij voorkomt heeft het hof uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte met het bewezenverklaarde oogmerk heeft gehandeld. Anders dan de stellers van het middel betogen volgt uit de bewijsmiddelen niet slechts dat [betrokkene 1] (zo begrijp ik) met het betreffende oogmerk heeft gehandeld. Uit die bewijsmiddelen blijkt van een samenwerking tussen (onder meer) de verdachte, schipper van de [A] , en [betrokkene 1] , die er uiteindelijk op 7 mei 2013 in resulteert dat de verdachte de eerder bestelde cans en dozen met sigaretten aan [betrokkene 1] verstrekt zonder deze aan te brengen bij de inspecteur of summiere aangifte te doen. Dat verdachte daarbij volgens het hof heeft gehandeld met ‘het kennelijk doel om de ter zake verschuldigde invoerrechten te ontduiken’ begrijp ik daarbij aldus dat het hof, dat de verklaringen van de verdachte als ongeloofwaardig heeft aangemerkt, aangeeft dat uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen besloten liggen volgt dat de verdachte (kennelijk) met het bewezenverklaarde oogmerk heeft gehandeld. Zo gelezen is de bewezenverklaring ook overigens toereikend gemotiveerd.
17. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
18. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑12‑2020
Zie de Wet van 3 april 2008, Stb. 111. Ingevolge de Wet van 16 oktober 2013, Stb. 413, in zoverre in werking getreden op 1 januari 2014, is ‘Gemeenschap’ nadien vervangen door ‘Unie’ (Artikel XX onder J). Zie in verband met dit artikel Kamerstukken II 2005/06, 30 580, nr. 3, p. 116 en de volgende noot..
Zie voor de – ten tijde van het bewezenverklaarde feit geldende - omschrijving van het ‘douanegebied van de Gemeenschap’ Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, PbEG L 302, p. 1 e.v.. Tot dat grondgebied behoort onder meer het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden in Europa, daaronder begrepen de territoriale zee (art. 3). Deze verordening is nadien ingetrokken; thans geldt Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, PbEU L 269, p. 1, waarvan art. 4 het ‘douanegebied van de Unie’ omschrijft.