Einde inhoudsopgave
Drie beginselen van fiscale rechtsbescherming (FM nr. 77) 2000/
Verhandeling
Dr. R.H. Happé, datum 06-11-2000
- Datum
06-11-2000
- Auteur
Dr. R.H. Happé
- JCDI
JCDI:ADS400809:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Fiscaal procesrecht (V)
Fiscaal bestuursrecht / Algemene rechtsbeginselen en abbb
Voetnoten
Voetnoten
Zie voor de voorwaarden waaronder rulings worden afgegeven W.A. Vermeend, Hoofdlijnen van het Rulingbeleid, opgenomen in: Rapport Fiscale Stimuleringsmaatregelen, Financiënreeks 95-3, Den Haag 1995. Zie ook V-N 1995, blz. 848.
De inspecteur kan uiteraard wel andersoortige voorbehouden maken, zoals wijziging van jurisprudentie dan wel voorwaarden met betrekking tot de vastlegging van gegevens en bescheiden.
Voor de vraag of een bepaalde toezegging voor een langere periode betekenis heeft, is niet beslissend wat de inspecteur voor ogen stond, maar datgene wat de belastingplichtige mocht concluderen op grond van de gedragingen van de inspecteur. In HR 13 december 1989, nr. 25077, BNB 1990/119 achtte de Hoge Raad in algemene zin beslissend of de gedragslijn van de inspecteur ‘berust op een toezegging waarvan de belastingplichtige mocht menen dat zij ook voor het onderhavige jaar mocht gelden’.
Zie 2.2.4.2.
Een toezegging biedt de belastingplichtigen zekerheid omtrent de rechtstoepassing door de inspecteur. Vaak heeft een toezegging betrekking op een eenmalige kwestie. De inspecteur verdisconteert later het toegezegde standpunt bij de vaststelling van de aanslag. Geregeld hebben toezeggingen ook betrekking op aangelegenheden die voor meerdere jaren van belang zijn. Als het laatste het geval is, verbindt de inspecteur vaak een tijdsbepaling aan zijn toezegging. Zo is het bijvoorbeeld gebruikelijk om bij de zgn. rulings, waarbij afspraken worden gemaakt over wat als een zakelijke transactie kan gelden binnen een concernverband, een periode van vier jaar af te spreken.1 De inspecteur legt vast dat hij gedurende de afgesproken periode niet terug komt op zijn toezegging, ook niet als hij van inzicht verandert.2
Indien geen bepaling over de geldingsduur van de toezegging is opgenomen, maar wel duidelijk is dat de aangelegenheid op meerdere jaren betrekking heeft, kan de inspecteur het eerder opgewekte vertrouwen wegnemen.3 Als de inspecteur de toezegging intrekt, beoogt hij bij de belastingplichtige de zekerheid van een bepaalde rechtstoepassing weg te nemen. Met de toezegging was er sprake van zelfbinding van de inspecteur. Vanaf de intrekking is de inspecteur vrij een ander standpunt in te nemen. Als de inspecteur zijn toezegging intrekt, mag van hem worden verlangd dat hij rekening houdt met de belangen van de belastingplichtige. De inspecteur moet het gewicht van het vertrouwensbeginsel mee- wegen bij zijn beslissing tot intrekking. Net zoals bij de wijziging of intrekking van beleidsregels komen in dit verband twee vragen aan de orde.4 Ten eerste de vraag of de intrekking van de toezegging onmiddellijke werking heeft dan wel of rekening moet worden gehouden met de in het geding zijnde belangen van de belastingplichtige. Dit is de vraag naar de eerbiedigende werking. De tweede vraag is of de inspecteur terugwerkende kracht mag verlenen aan de intrekking van de toezegging.