Einde inhoudsopgave
Wet op de Raad van State
Artikel 13 [Ambtseed/verklaring en belofte]
Geldend
Geldend vanaf 01-09-2010
- Bronpublicatie:
22-04-2010, Stb. 2010, 175 (uitgifte: 04-05-2010, kamerstukken: 30585)
- Inwerkingtreding
01-09-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-06-2010, Stb. 2010, 236 (uitgifte: 24-06-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen / Rechter
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Bestuursprocesrecht / Algemeen
De secretaris en de ambtenaren van Staat leggen alvorens hun ambt te aanvaarden in een vergadering van de Raad in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:
‘Ik zweer (verklaar) dat ik, tot het verkrijgen van mijn aanstelling, middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, aan iemand iets heb gegeven of beloofd.
Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, van niemand enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen, middellijk of onmiddellijk.
Ik zweer (beloof) dat ik al de plichten, aan mijn ambt verbonden, eerlijk en vlijtig zal vervullen.
Zo waarlijk helpe mij God almachtig!’
(Dat verklaar en beloof ik’).