Hof Arnhem-Leeuwarden, 16-01-2018, nr. WAHV 200.174.574
ECLI:NL:GHARL:2018:452
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
16-01-2018
- Zaaknummer
WAHV 200.174.574
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:452, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 16‑01‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 16‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Schending hoorplicht. De mededeling op de inleidende beschikking brengt onvoldoende tot uitdrukking wat het recht om te worden gehoord inhoudt. De gemachtigde stelt dat de inadequate omschrijving van het recht om te worden gehoord voor de betrokkene reden is geweest om niet te verzoeken te worden gehoord. Gelet daarop kan aan het niet doen van een verzoek om te worden gehoord niet de betekenis toekomen dat de officier van justitie op de voet van artikel 7:17, onder d, van de Awb van horen mocht afzien.
Partij(en)
WAHV 200.174.574
16 januari 2018
CJIB 173177521
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 17 juni 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .
Het tussenarrest
De inhoud van het tussenarrest van 4 september 2017 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft gronden tegen de beslissing van de officier van justitie aangevoerd.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
1. Op grond van de inhoud van het tussenarrest, waarin is overwogen dat de kantonrechter ten onrechte niet de gelegenheid heeft geboden om de gronden van het beroep aan te vullen, zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen. Ter beoordeling van het hof is nu het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie.
2. De gemachtigde voert aan dat de beslissing van de officier van justitie voor vernietiging in aanmerking komt omdat de hoorplicht is geschonden. De betrokkene had in haar administratief beroepschrift haar telefoonnummer vermeld, maar geen verzoek gedaan om te worden gehoord. Zij wist niet dat ze daar uitdrukkelijk om moest verzoeken. De inadequate omschrijving van het recht te worden gehoord op de inleidende beschikking is hieraan debet.
3. Ingevolge artikel 7 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) juncto artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet de officier van justitie de indiener van het administratief beroep in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:17, aanhef en onder d, Awb, kan van het horen worden afgezien indien de indiener niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
4. Het hof stelt vast dat in het door de betrokkene ingediende administratief beroepschrift niet in reactie op voormelde mededeling is aangegeven dat de betrokkene wenste te worden gehoord door de officier van justitie. Wel is door de betrokkene aangegeven op welk telefoonnummer zij bereikbaar is.
5. Het is het hof ambtshalve bekend dat de rechtsmiddelenverwijzing onder een inleidende beschikking in dit verband de volgende passage bevat: "Eventueel kunt u aangeven of u uw beroep telefonisch wilt toelichten (gehoord worden). Vermeld dit dan in uw brief samen met het telefoonnummer waarop u tijdens kantooruren bereikbaar bent". Onder verwijzing naar het arrest van het hof van 18 april 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2016:3027, stelt het hof vast dat de mededeling op de inleidende beschikking onvoldoende tot uitdrukking brengt wat het recht om te worden gehoord inhoudt.
6. De gemachtigde stelt dat de inadequate omschrijving van het recht te worden gehoord voor de betrokkene reden is geweest om niet te verzoeken te worden gehoord. Gelet daarop kan aan het niet doen van een verzoek om te worden gehoord niet de betekenis toekomen dat de officier van justitie op de voet van artikel 7:17, onder d, van de Awb van horen mocht afzien. Nu evenmin één van de andere gevallen uit artikel 7:17 Awb aan de orde is, is sprake van schending van de hoorplicht.
7. Het hof zal - met gegrondverklaring van het beroep daartegen - de beslissing van de officier van justitie vernietigen en het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
8. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren buiten parkeervak bij één van de borden E4 tot en met E13 v/d bijlage I van het RVV 1990”, welke gedraging zou zijn verricht op 13 juni 2013 om 20.13 uur op het Van Zandvlietplein te Rotterdam met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
9. Ten aanzien van de gedraging voert de gemachtigde aan dat niet kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. Uit de stukken is niet gebleken waar op het Zandvlietplein de auto zou hebben gestaan. De foto die door de verbalisant is bijgevoegd kan niet als bewijs dienen omdat het kenteken van de auto die daarop zichtbaar is, niet volledig te lezen is. Uit die foto kan ook niet worden afgeleid waar en wanneer deze is genomen. Uit die foto blijkt bovendien niet zonder meer dat er buiten de vakken werd geparkeerd. Daarnaast merkt de gemachtigde op dat de situatie ter plaatse zodanig onduidelijk is, dat de gedraging de betrokkene niet valt te verwijten. Op het parkeerterrein zijn plekken die bedoeld zijn om te parkeren niet gemarkeerd als parkeervakken en op sommige delen is de belijning verweerd. Bij de uiterste vakken is het niet zonder meer duidelijk dat het geen parkeervak betreft. Bestuurders worden hierdoor op het verkeerde been gezet. Ter onderbouwing heeft de gemachtigde een foto van de situatie ter plaatse van Google Maps, streetview bijgevoegd. Door de betrokkene zijn eerder in de procedure foto's overgelegd van de plaats waar haar voertuig stond geparkeerd.
10. De betreffende gedraging is een overtreding van artikel 24, vierde lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990):
“Indien een parkeergelegenheid, aangeduid met een van de verkeersborden E4 tot en met E9 of E11 tot en met E13 van bijlage 1, is voorzien van parkeervakken, mag slechts in die vakken worden geparkeerd.”
11. In Wahv-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
12. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB - zakelijk weergegeven - in dat het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] op de onder 8. datum en plaats geparkeerd stond buiten een parkeervak.
13. Verder bevat het dossier een op 4 november 2013 opgemaakt aanvullend proces-verbaal. Daarin verklaart de verbalisant onder meer:
"Ik zag dat bord E4 ter plaatse aanwezig was conform bijlage I van het Reglement verkeerstekens en verkeersregels met onderbord met daarop de tekst; alleen in de vakken. Ik zag ter plaatse op het Van Zandvlietplein bord E4 vooraf aan deze parkeergelegenheid. Ik zag dat betrokken motorvoertuig buiten de aldaar aangegeven vakken stond geparkeerd. Tevens heb ik een foto bijgesloten als bijlage van deze gedraging met betrokken motorvoertuig."
14. Op de foto die door de verbalisant is bijgevoegd is, hoewel de foto enigszins onscherp is, een voertuig te zien met het kenteken [00-YY-YY] . Te zien is dat op geringe afstand links van het voertuig, een ander voertuig staat geparkeerd. Rechts van het voertuig is een muur te zien, met daarlangs witte markering op het wegdek. Zowel voor als achter het voertuig is een band met bestrating in het wegdek zichtbaar die de geparkeerde voertuigen insluit.
15. Gelet op hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd is bij het hof twijfel gerezen met betrekking tot de vraag of de gedraging is verricht. De foto die door de verbalisant is overgelegd ter staving van zijn constatering, kan die twijfel niet wegnemen. Het hof is van oordeel dat uit de hiervoor beschreven weginrichting onvoldoende duidelijk blijkt dat op de plek waar te betrokkene haar voertuig heeft geplaatst, niet mag worden geparkeerd en dat de daar gelegen vakken aldus niet als zodanig aangegeven parkeerplaatsen of parkeervakken kunnen worden aangemerkt.
16. Bij die stand van zaken kan niet worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. De inleidende beschikking kan daarom niet in stand blijven.
17. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, het indienen van een hoger beroepschrift en het indienen van een nadere toelichting. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraagt per 1 januari 2018€ 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 626,25,- (=2,5 x € 501 x 0,5).
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 173177521 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de WAHV tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan haar wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 626,25 over te maken op bankrekeningnummer [00000] t.n.v. [D] B.V. te [C] .
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.