Rb. Amsterdam, 04-11-2016, nr. 5104198 CV EXPL 16-16661
ECLI:NL:RBAMS:2016:6669
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
04-11-2016
- Zaaknummer
5104198 CV EXPL 16-16661
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2016:6669, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 04‑11‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR 2016/3227
Uitspraak 04‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Zonder betalen de parkeergarage verlaten (32 keer 'treintje rijden'). Exploitant vordert schadevergoeding middels boetebedingen. Algemene voorwaarden zijn wél van toepassing: redelijke mogelijkheid tot kennisneming geboden, geen oneerlijke bedingen in de zin van Richtlijn 93/13/EEG, geen onredelijk-bezwarendheid anderszins. De verbintenis om het 'verloren kaart tarief' te betalen, is deels niet bepaalbaar en daarom nietig. De boete bestaande uit 'verloren kaart tarief' blijft voor het overige in stand. De andere boetes (32 x € 300,00) worden gematigd.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, kamer voor kantonzaken
zaaknummer / rolnummer: 5104198 CV EXPL 16-16661
Uitspraak: 4 november 2016
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Q-PARK OPERATIONS NETHERLANDS II B.V.,
gevestigd te Maastricht,
eiseres,
gemachtigde: J.M.H.C. Haenen,
t e g e n
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna Q-Park en [gedaagde] worden genoemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
de dagvaarding van 13 mei 2016 met bewijsstukken,
het proces-verbaal van 30 mei 2016 houdende het mondelinge antwoord van [gedaagde] ,
het vonnis van 13 juni 2016 waarbij een verschijning van partijen is bevolen,
de brief van de zijde van Q-Park van 23 september 2016 met vier bijlagen en een korte toelichting op die stukken,
de verschijning van partijen, op 3 oktober 2016.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten en omstandigheden
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
1.1.
Q-Park exploiteert parkeergarages, waaronder de in dit geding relevante parkeergarage gelegen aan Bijlmerplein 700 te Amsterdam.
1.2.
[gedaagde] is met het voertuig met kenteken [kenteken] (Seat Ibiza) 32 keer de parkeergarage uitgereden zonder te betalen, namelijk door zogenoemd ‘treintje rijden’: vlak achter een betalende parkeerder rijden waardoor de ten behoeve van die parkeerder geopende slagboom bij de uitgang geopend blijft totdat beide voertuigen de slagboom zijn gepasseerd. Het hier bedoelde treintje rijden door [gedaagde] vond plaats in het tijdvak van 31 juli 2015 t/m 1 oktober 2015.
1.3.
Q-Park hanteert jegens hen die hun voertuigen in de parkeergarage willen parkeren de Algemene Voorwaarden Parkeren. Deze algemene voorwaarden luiden voor zover hier van belang:
1 Definities
(…)
Parkeer Management Systeem:
Systeem bestaande uit hard- en software welke wordt gebruikt voor toegangscontrole, betalingshandelingen, uitrijdcontrole en het leveren van managementinformatie met betrekking tot de parkeerfaciliteit.
(…)
6 Parkeergeld en betaling
6.1
Voor het gebruik van de parkeerfaciliteit is de parkeerder parkeergeld verschuldigd.
Behalve als sprake is van een abonnement, zal het parkeergeld worden berekend aan de hand van het parkeerbewijs volgens de door Q-Park vastgestelde tarieven op basis van het tijdsbestek dat het voertuig van de parkeerder in de parkeerfaciliteit aanwezig is geweest. Voor de bepaling van dit tijdsbestek zal het door Parkeer Management Systeem aaangegeven tijdsduur beslissend zijn.
6.2
Het parkeergeld dient te worden voldaan voordat de parkeerder met zijn voertuig de parkeerfaciliteit verlaat, tenzij een andere regeling getroffen is.
6.3
Het zonder voorafgaande betaling van het verschuldigde parkeergeld met het voertuig verlaten van de parkeerfaciliteit, bijvoorbeeld door middel van het zogenoemde “treintje rijden” waarbij de parkeerder direct achter zijn voorganger onder de slagboom doorrijdt, is onder geen beding toegestaan.
De parkeerder is in dat geval het door Q-Park voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” verschuldigd (afhankelijk van de parkeerfaciliteit bedraagt dit éénmaal, tweemaal of driemaal het geldende dagtarief), vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad €300,- en zulks onverminderd de rechten van Q-Park tot het vorderen van overige daadwerkelijk geleden
(gevolg-)schade. Het hiervoor genoemde tarief “verloren kaart” laat onverlet het recht van Q-Park om de parkeerder de werkelijke parkeerkosten in rekening te brengen mochten die hoger zijn dan het tarief “verloren kaart”.
6.4
Na voldoening van het parkeergeld dient een parkeerder zo snel mogelijk de parkeerfaciliteit met zijn voertuig te verlaten.
6.5
In geval van verlies of het ontbreken van het parkeerbewijs, is de parkeerder het door Q-Park voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” verschuldigd (afhankelijk van de parkeerfaciliteit bedraagt dit éénmaal, tweemaal of driemaal het geldende dagtarief). De parkeerder dient dit bedrag vóór het verlaten van de parkeerfaciliteit te voldoen. Het hiervoor genoemde tarief “verloren kaart” laat onverlet het recht van Q-Park om de parkeerder de werkelijke parkeerkosten in rekening te brengen mochten die hoger zijn dan het tarief “verloren kaart”.
Indien de parkeerder achteraf door middel van de klachtenprocedure van artikel 10 lid 5 aan kan tonen wat de daadwerkelijke parkeertijd was, zal restitutie op basis daarvan plaats vinden. De bewijslast met betrekking tot de exacte parkeertijd berust bij de parkeerder.
(…)
1.4.
Ten tijde van de hier aan de orde zijnde 32 gevallen van treintje rijden was vóór de ingang van de parkeergarage een welkomstbord geplaatst met daarop informatie over openingstijden, tarieven (maximaal dagtarief € 13,50), betaalmiddelen, services en de algemene voorwaarden. Wat betreft de algemene voorwaarden staat op het bord vermeld:
Toegang en gebruik van Q-Park services uitsluitend onder toepassing van de Algemene Voorwaarden, op te vragen via www.q-park.nl of Q-Park Customer Desk 0900-44 66 880 (€ 0,45 per gesprek) (…)
1.5.
Bij brief van 6 november 2015 heeft de raadsman van Q-Park [gedaagde] aangeschreven, mededeling doende van de 32 gevallen van treintje rijden. Daarnaast heeft de raadsman medegedeeld dat [gedaagde] op grond van de algemene voorwaarden aan Q-Park is verschuldigd een schadevergoeding van € 300,00 per keer treintje rijden alsmede het geldende ‘verloren kaart tarief’ ad € 648,00, derhalve in totaal € 10.248,00. Ten slotte heeft de raadsman [gedaagde] gesommeerd om voornoemd totaalbedrag binnen zestien dagen na dagtekening van de brief te voldoen op de derdengeldenrekening van de raadsman en daarbij medegedeeld dat [gedaagde] , indien hij aan die sommatie niet voldoet, bovendien buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.537,20 zal zijn verschuldigd krachtens artikel 6:96 lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW).
1.6.
Op 24 november 2015 heeft [gedaagde] een bedrag van € 1.000,00 aan (de raadsman van) Q-Park betaald.
Vordering en verweer
2. Q-Park vordert dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld tot betaling van € 10.125,48, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 10.248,00 vanaf 13 mei 2016 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3. Q-Park legt het volgende aan de vordering ten grondslag.
[gedaagde] is verschuldigd op basis van de artikelen 6.3 en 6.5 van de algemene voorwaarden:
€ 648,00 zijnde 16 x het ‘verloren kaart tarief’ van € 40,50
€ 9.600,00 zijnde 32 x de aanvullende schadevergoeding van € 300,00
€ 10.248,00 subtotaal
€ 877,48 aan buitengerechtelijke kosten
€ 1.000,00 -/- reeds door [gedaagde] betaald
€ 10.125,48 totaal
De toepasselijkheid van de algemene voorwaarden is benoemd bij de ingang van de parkeergarage. Tevens was bij de ingangsterminal een sticker aangebracht met de volgende tekst:
UITRIJDEN ZONDER BETALEN WORDT DIRECT GEMELD BIJ ONZE GERECHTSDEURWAARDER
Als gevolg hiervan wordt het dagtarief en alle bijkomende kosten in rekening gebracht
[gedaagde] is het ‘verloren kaart tarief’ verschuldigd omdat door het treintje rijden niet kan worden vastgesteld wat de parkeerduur is geweest (het uitrijden is niet geregistreerd), en Q-Park zich dus genoodzaakt ziet het tarief van een verloren kaart in rekening te brengen. Het gedrag van [gedaagde] komt voor zijn eigen rekening en risico zodat Q-Park laatstgenoemd bedrag van [gedaagde] kan vorderen.
[gedaagde] is de aanvullende schadevergoeding van € 300,00 per keer treintje rijden verschuldigd in verband met onder meer door Q-Park gemaakte kosten, door haar uitgevoerde werkzaamheden en gedane en toekomstige investeringen, inschakeling van derden alsmede omzetderving. De gedane investeringen bestaan onder meer uit het bestuderen van de camerabeelden, het verwerken van alle gegevens daarvan alsmede onder meer het aanmaken van een dossier met alle administratieve handelingen van dien. Daarnaast dient aan de hand van het voertuig en kenteken een onderzoek te worden ingesteld bij het kentekenregister ten aanzien van de persoonsgegevens behorende bij het desbetreffende voertuig. Voor de bevraging van deze gegevens en het vervolgens aanmanen van [gedaagde] heeft Q-Park zich voorts genoodzaakt gezien een advocaat in te schakelen. Deze kosten zijn eveneens opgenomen in voormeld bedrag aan aanvullende schadevergoeding. In de toekomst ziet Q-Park zich genoodzaakt investeringen te doen in de ontwikkeling van een specifiek preventie- en ontmoedigingsprogramma. De hoogte van de aanvullende schadevergoeding dient voorts als voldoende afschrikwekkend te worden ervaren door de bewuste treintje rijder bij zijn afweging hiervan ten opzichte van het door het treintje rijden te behalen voordeel. De grote groep die zich bewust schuldig maakt aan treintje rijden dient ontmoedigd te worden. Q-Park dient dit zeer onhebbelijke gedrag te sanctioneren. Een aanvullende schadevergoeding met een afschrikwekkende en remmende functie is derhalve het meest effectief.
Verder wijst Q-Park op de omstandigheid dat het Parkeer Management Systeem (PMS) vaak is aangesloten op het Parkeer Route Informatie Systeem (PRIS): borden binnen en buiten het stadscentrum informeren de bezoekers over de beschikbaarheid van parkeerplaatsen. Het PRIS beïnvloedt de doorstroming van het verkeer. De betrouwbaarheid van de PMS-gegevens aangaande het beschikbare aantal parkeerplaatsen is dus van belang voor de mobiliteit in en rond een stadscentrum. Daarnaast is die betrouwbaarheid van belang voor de inkomsten van Q-Park: als iemand aan treintje rijden doet, blijft de door de treintje-rijder verlaten parkeerplaats in PMS als ‘bezet’ geregistreerd, waardoor de garage eerder, en ten onrechte, als ‘vol’ wordt aangemerkt wat inkomstenderving voor Q-Park tot gevolg kan hebben.
Verder merkt Q-Park op dat het maatschappelijk verwerpelijk gedrag van treintje rijden niet in de visie van Q-Park past en volstrekt ontoelaatbaar is. De daders moeten worden gestraft, zodat slachtoffers niet meer machteloos staan, de schade wordt neergelegd waar die hoort en recidive wordt afgeschrikt. Tevens bestaat een enorm risico dat de treintje rijder door bumperkleven op de voorganger botst en voorts voetgangers en fietsers in de nabije omgeving gevaar lopen. Ook die gevaarsituaties wenst Q-Park te elimineren.
Verder wijst Q-Park erop dat haar customer desk steeds meer wordt belast door meldingen van treintje rijden. In de nabije toekomst zullen extra uren en medewerkers nodig zijn met alle kosten van dien. Verder noodzaakt het treintje rijden investeringen in dure camerasystemen voor scherpe detectie van treintje rijden. Q-Park heeft drie medewerkers die zich full time specifiek bezig houden met de bestrijding van treintje rijden.
Ten slotte wijst Q-Park erop dat het haar niet is te doen om winst te behalen; het door [gedaagde] te betalen bedrag wordt volledig opgeslokt door de extra tijd en investeringen van Q-Park om het grote probleem van treintje rijden aan te pakken. Het doel van het boetebeding is om het treintje rijden financieel onaantrekkelijk te maken.
Aldus Q-Park.
4. [gedaagde] voert het volgende verweer. Van de algemene voorwaarden kon voorafgaand aan het gebruiken van de parkeergarage bezwaarlijk kennis worden genomen. Betwist wordt dat de sticker met daarop de waarschuwing voor de gevolgen van treintje rijden reeds was aangebracht in de hier relevante periode van treintje rijden door [gedaagde] . Als die sticker toen was aangebracht, had [gedaagde] het treintje rijden zeker gelaten. De door [gedaagde] betaalde € 1.000,00 had in elk geval voor € 680,00 betrekking op een andere kwestie, namelijk een ander kenteken; betaling van dat bedrag betekent dus niet dat [gedaagde] het met de onderhavige vordering eens is. Verder acht [gedaagde] het onterecht dat hij pas na vier maanden een brief kreeg over de kosten van het treintje rijden; als [gedaagde] het eerder had geweten, had hij het niet meer gedaan en was het bij één keer gebleven. De door Q-Park gehanteerde boete is uit den boze omdat geen verband bestaat tussen de hoogte van de boete en de werkelijk door Q-Park geleden schade, althans: Q-Park heeft dat verband niet duidelijk gemaakt. Aan [gedaagde] zijn gevallen bekend waarin de opgelegde boete grovelijk werd gematigd; zo moest de broer van [gedaagde] , die zich ook aan treintje rijden had schuldig gemaakt, in plaats van de gevorderde € 9.000,00 van de rechter uiteindelijk een bedrag van € 1.100,00 betalen.
Aldus [gedaagde] .
Beoordeling
Aangaande de feiten
5. Dat de sticker met daarop een waarschuwing voor de gevolgen van treintje rijden ter plekke was aangebracht in de hier relevante periode, kan gezien de betwisting van [gedaagde] niet zonder meer als vaststaand worden aangenomen. In het hierna volgende wordt dan ook ervan uitgegaan dat die sticker er niet was.
Inhoud overeenkomst
6. Elke keer dat [gedaagde] de parkeergarage binnenreed kwam een overeenkomst tussen hem en Q-Park tot stand. Onderdeel van deze overeenkomsten waren steeds de Algemene Voorwaarden Parkeren. [gedaagde] aanvaardde die voorwaarden immers steeds door, na kennisneming van het welkomstbord waarop de voorwaarden van toepassing werden verklaard, de parkeergarage in te rijden. Zelfs als Q-Park begreep of moest begrijpen dat een parkeerder (zoals [gedaagde] ) de inhoud van de algemene voorwaarden niet kent alvorens de parkeergarage in te rijden, is die parkeerder (bijvoorbeeld [gedaagde] ) aan die voorwaarden gebonden (artikel 6:232 BW).
7. Met betrekking tot het ‘verloren kaart tarief’ dat in geval van treintje rijden op grond van artikel 6.3 van de algemene voorwaarden in rekening wordt gebracht, is van belang dat dit tarief blijkens die voorwaarden drie verschillende hoogtes kan hebben (éénmaal, tweemaal of driemaal het dagtarief) afhankelijk van in welke parkeergarage wordt treintje gereden. Voor parkeergarage Bijlmerplein 700 geldt kennelijk de variant ‘driemaal het dagtarief’, want op het welkomstbord bij die parkeergarage staat een dagtarief van € 13,50 vermeld en Q-Park brengt aan [gedaagde] driemaal dat tarief (namelijk € 40,50) in rekening.
De wederpartij van Q-Park kan uit de algemene voorwaarden echter niet vaststellen welk ‘verloren kaart tarief’ voor hem geldt in geval van gebruik van deze of gene parkeergarage van Q-Park. De wederpartij van Q-Park kan uit de algemene voorwaarden (of uit enig ander stuk) ook niet begrijpen volgens welke criteria Q-Park het ‘verloren kaart tarief’ voor de desbetreffende parkeergarage vaststelt. Daarom moet worden geoordeeld dat de verbintenis van [gedaagde] om in geval van treintje rijden het ’verloren kaart tarief’ te betalen niet bepaalbaar is voor zover die verbintenis inhoudt dat het verschuldigde dagtarief nog met een factor wordt vermenigvuldigd (artikel 6:227 BW). Het beding is daarom nietig voor zover met ‘verloren kaart tarief’ iets anders wordt bedoeld dan ‘dagtarief’. In het geval van [gedaagde] is het ‘verloren kaart tarief’ dus € 13,50.
Mogelijkheid tot kennisneming van de Algemene Voorwaarden Parkeren
8. De vraag is vervolgens of Q-Park aan [gedaagde] een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Zoniet, dan zijn de bedingen in die voorwaarden vernietigbaar (artikel 6:233 sub b BW).
9. [gedaagde] heeft het verweer gevoerd dat hij de algemene voorwaarden niet kende en redelijkerwijs ook niet kon kennen. Dit verweer slaagt niet. De algemene voorwaarden waren blijkens het welkomstbord immers gemakkelijk elektronisch toegankelijk op een door Q-Park meegedeeld adres (artikel 6:230c BW), waarmee Q-Park aan [gedaagde] een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de voorwaarden kennis te nemen (6:234 BW). De algemene voorwaarden blijven in zoverre dus een onderdeel van de tussen Q-Park en [gedaagde] gesloten overeenkomsten.
Beoordeling van het onredelijk bezwarend karakter van artikel 6.3
10. De volgende vraag is of artikel 6.3 van de algemene voorwaarden (waarin de financiële consequenties van treintje rijden staan vermeld) onredelijk bezwarend voor [gedaagde] is. Artikel 6:233 sub a BW bepaalt: Een beding in algemene voorwaarden is vernietigbaar indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. [gedaagde] stelt dat sprake is van onredelijk-bezwarendheid, en maakt meer in het bijzonder bezwaar tegen de hoogte van het door hem te betalen bedrag en tegen het feit dat het bedrag zo heeft kunnen oplopen omdat hij pas is aangesproken na 32 keer treintje rijden.
11. De kantonrechter behoort bij de toets van artikel 6:233 sub a BW in elk geval na te gaan of artikel 6.3 een “oneerlijk beding” is uit het oogpunt van de Europese Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (de Richtlijn). Als dat zo is, moet het beding op grond van artikel 6:233 sub a BW worden vernietigd. Verwezen wordt in dit verband naar de uitspraak van de Hoge Raad van 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691, gepubliceerd op rechtspraak.nl, en de in die uitspraak genoemde bronnen.
12. Volgens de Richtlijn wordt een beding in een set van algemene voorwaarden zoals Q-Park die jegens haar klanten hanteert, als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De bijlage bij de Richtlijn bevat een indicatieve en niet-uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt. In deze lijst wordt genoemd: bedingen die tot doel of tot gevolg hebben de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen.
13. Partijen gehoord hebbende, acht de kantonrechter het beding dat in geval van treintje rijden het ‘verloren kaart tarief’ in rekening wordt gebracht niet oneerlijk in de zin van de Richtlijn. Het beding is immers gericht op vergoeding van omzetderving veroorzaakt door een te kwader trouw handelende consument. Dat daarbij het dagtarief in rekening wordt gebracht, is niet onevenredig of anderszins oneerlijk; het is daarentegen alleszins begrijpelijk, omdat door de schuld van de treintje rijder niet kan worden vastgesteld hoe lang er is geparkeerd.
14. Partijen gehoord hebbende, acht de kantonrechter ook het beding dat bij treintje rijden € 300,00 aan ‘aanvullende schadevergoeding’ in rekening wordt gebracht niet oneerlijk in de zin van de Richtlijn. Ten eerste moet in dit kader worden bedacht dat het hier gaat om een gemaximeerd bedrag dat uit de aard der zaak éénmaal door de consument wordt verschuldigd in geval van contractbreuk; als de consument, nadat hij de parkeergarage door middel van treintje rijden heeft verlaten, weer terugkomt om in die garage te parkeren, komt immers een nieuwe overeenkomst tot stand. Het gaat in casu dus niet om de (on)eerlijkheid van het moeten betalen van € 9.600,00 voor 32 x treintje rijden, maar om de (on)eerlijkheid van het moeten betalen van € 300,00 voor 1 x treintje rijden. Ten tweede is een bedrag van € 300,00 niet buitensporig. Op zich voert [gedaagde] terecht aan dat Q-Park niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe het bedrag zich verhoudt tot de werkelijke door Q-Park geleden schade, maar Q-Park heeft naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam gemotiveerd dat het fenomeen treintje rijden – en dus ook één enkel geval van treintje rijden – schade aan de onderneming berokkent en dat ten minste een gedeelte van de € 300,00 dient ter delging van die schade. Hoe groot dat gedeelte precies is, kan in het midden worden gelaten omdat het bedrag van € 300,00 mede is bedoeld als afschrikmiddel, en de activiteit van treintje rijden is zodanig onwenselijk dat een boete van netto € 300,00 (dus zonder dat in dat bedrag een schadevergoedingscomponent zou zijn verdisconteerd) naar het oordeel van de kantonrechter reeds de toets der kritiek zou kunnen doorstaan. De bedoelde onwenselijkheid zit hem niet alleen in het feit dat Q-Park zich moeite moet getroosten om treintje rijden te voorkomen dan wel op te sporen en af te handelen, maar ook in het gevaarzettende karakter van het treintje rijden: agressief rijden (‘bumperkleven’), is immers een vereiste voor succesvol treintje rijden, zodat het gevaar van personenschade en zaakschade op de loer ligt. Dit een en ander in ogenschouw nemend, kan niet worden gezegd dat het ‘€ 300,00 beding’ het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Het beding ecarteert binnen de grenzen van het redelijke de situatie van (het risico van) wanprestatie door een te kwader trouw en gevaarlijk handelende consument.
15. Ook buiten het kader van de Richtlijn komt de kantonrechter niet tot het oordeel dat artikel 6.3 van de algemene voorwaarden een onredelijk bezwarend beding is. Zoals uit het hiervoor in het kader van de Richtlijn overwogene volgt, is de bezwarendheid van het artikel voor de consument als alleszins redelijk aan te merken.
Beoordeling van het verzoek tot matiging
16. De kantonrechter leest in het verweer van [gedaagde] een verzoek tot matiging van hetgeen hij aan Q-Park moet betalen. In dat kader wordt het volgende overwogen.
17. Op verlangen van de schuldenaar kan de rechter, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, de bedongen boete matigen, met dien verstande dat hij de schuldeiser ter zake van de tekortkoming niet minder kan toekennen dan de schadevergoeding op grond van de wet (artikel 6:94 lid 1 BW). De kantonrechter leest in het verweer van [gedaagde] een verzoek tot matiging van de aan hem opgelegde boete. Opgemerkt wordt dat zowel het ‘verloren kaart beding’ als het ‘€ 300,00 beding’ boetebedingen inhouden. Artikel 6:91 BW bepaalt immers: Als boetebeding wordt aangemerkt ieder beding waarbij is bepaald dat de schuldenaar, indien hij in de nakoming van zijn verbintenis tekortschiet, gehouden is een geldsom of een andere prestatie te voldoen, ongeacht of zulks strekt tot vergoeding van schade of enkel tot aansporing om tot nakoming over te gaan.
Zoals al ligt besloten in het eerder in dit vonnis overwogene, is geen plaats voor matiging als wordt uitgegaan van treintje rijden in het kader van één parkeerovereenkomst: één keer het dagtarief en één keer € 300,00 is dan geenszins onbillijk te noemen. De onderhavige zaak kenmerkt zich echter door de omstandigheid van een groot aantal overtredingen in opvolgende overeenkomsten in een tijdsbestek van twee maanden.
18. Deze omstandigheid doet naar het oordeel van de kantonrechter niet af aan de verschuldigdheid van het ‘verloren kaart tarief’, omdat het hier om daadwerkelijke schade in de zin van omzetderving gaat. Q-Park heeft 16 x het ‘verloren kaart tarief’ gevorderd, en dit zal niet worden gematigd. Wel is het zo, zoals eerder al overwogen, dat het ‘verloren kaart tarief’ in deze zaak niet de door Q-Park gevorderde € 40,50 (driemaal dagtarief) bedraagt, maar € 13,50 (dagtarief). [gedaagde] is dus 16 x € 13,50 = € 216,00 aan ‘verloren kaart tarief’ verschuldigd.
19. De omstandigheid van een groot aantal overtredingen in opvolgende overeenkomsten in een tijdsbestek van twee maanden, maakt naar het oordeel van de kantonrechter wel dat met betrekking tot de 32 boetes à € 300,00 een matiging moet plaatsvinden. Het is immers niet goed denkbaar dat de hoogte van het nadeel dat Q-Park in geval van treintje rijden ondervindt (en waarvoor het bedrag van € 300,00 mede een vergoeding inhoudt), evenredig oploopt met elk geval van treintje rijden door dezelfde persoon in een tijdsbestek van twee maanden, terwijl het afschrikwekkend karakter van de boete ook in geval van matiging van de 32 x € 300,00 nog afdoende kan worden bereikt. Daar komt nog bij dat door min of meer toevallige omstandigheden het zo is gegaan dat [gedaagde] ineens voor 32 x treintje rijden is aangesproken in plaats van het ‘normale’ geval dat iemand voor 1 x treintje rijden wordt aangesproken waarna die persoon een voor de toekomst gewaarschuwd mens is. Alles overziend is 32 x € 300,00 = € 9.600,00 een buitensporig hoge uitkomst. Gezien dit een en ander eist de billijkheid klaarblijkelijk dat de boetes van 32 x € 300,00 op enigerlei wijze wordt gematigd; een redelijke wetstoepassing brengt mee dat rechterlijke matiging ook is toegestaan in een geval als het onderhavige waarin een partij in één keer aansprakelijk is gesteld uit hoofde van 32 boetebedingen uit hoofde van even zoveel overeenkomsten.
De matiging zal aldus worden gedaan dat [gedaagde] voor de eerste keer treintje rijden € 300,00 is verschuldigd (geen matiging in zoverre) en voor de opvolgende 31 keren een lump sum van € 3.000,00 is verschuldigd, in totaal derhalve € 3.300,00. Alhoewel een evenredige benadering, zoals overwogen, niet juist lijkt te zijn in deze casus, komt de genoemde lump sum neer op een kleine honderd euro per keer treintje rijden, en mede gelet op die gemiddelde hoogte doet de hoogte van de lump sum naar het oordeel van de kantonrechter recht aan de veelheid aan grove overtredingen (nogmaals: wanprestaties te kwáder trouw met een gevaarzettend karakter) en aan het schadevergoedingskarakter van de boete, zonder buitensporig te zijn.
20. Ten slotte wordt in dit kader nog stilgestaan bij de wettelijke eis dat matiging van de boete niet mag leiden tot de uitkomst dat aan de schuldeiser ter zake van de tekortkoming minder wordt toegekend dan de schadevergoeding op grond van de wet. Nu Q-Park niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe het bedrag van € 300,00 zich verhoudt tot de werkelijke door Q-Park geleden schade, kan niet worden geoordeeld dat met bovengenoemde matiging sprake is van de zojuist bedoelde uitkomst. Te meer omdat kan worden vastgesteld dat volgens de stellingen van Q-Park een gedeelte van die € 300,00 betrekking heeft op buitengerechtelijke incassokosten, terwijl voor die kosten in dit geding een aparte vordering is ingesteld.
De vordering van buitengerechtelijke kosten
21. Voor de toewijsbaarheid van de gevorderde buitengerechtelijke kosten is onder meer vereist dat Q-Park [gedaagde] heeft aangemaand conform artikel 6:96 lid 6 BW. Onderdeel van die aanmaning dient te zijn een correcte vermelding van het krachtens artikel 6:96 lid 5 BW verschuldigde bedrag aan buitengerechtelijke kosten. De brief van 6 november 2015 voldoet daar niet aan. Met de in die brief genoemde hoofdvordering van € 10.248,00 strookt immers een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 877,48, terwijl in de brief een bedrag van € 1.537,20 wordt genoemd. De vordering van buitengerechtelijke kosten zal daarom worden afgewezen.
De verrekening van € 1.000,00
22. [gedaagde] heeft ter comparitie toegelicht dat hij € 680,00 van de € 1.000,00 heeft betaald met betrekking tot een andere auto dan de hier aan de orde zijnde auto met kenteken [kenteken] (Seat Ibiza), en dat hij bij de betaling door middel van vermelding van de kentekens heeft aangegeven welk gedeelte van de betaling op welk kenteken zag. Q-Park heeft dit vervolgens niet betwist. Conform artikel 6:43 lid 1 BW moet de toerekening van de betaling van € 1.000,00 geschieden op de door [gedaagde] aangewezen verbintenis. Dat betekent dat in deze zaak een bedrag van € 320,00 ten gunste van [gedaagde] zal worden verrekend en dat de € 680,00 buiten beschouwing zal worden gelaten.
Slotsom
23. [gedaagde] is het volgende aan Q-Park verschuldigd:
€ 216,00 aan ‘verloren kaart tarief’ (16 x € 13,50)
€ 3.300,00 aan ‘aanvullende schadevergoeding’ (€ 300,00 + € 3.000,00)
€ 320,00 -/- reeds betaald
€ 3.196,00 totaal, te vermeerderen met de gewone wettelijke rente vanaf 13 mei 2016 (de dag van dagvaarding) tot de dag der voldoening.
24. Bij deze uitkomst van de procedure worden de proceskosten gecompenseerd, aldus dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
BESLISSING
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Q-Park van € 3.196,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de gewone wettelijke rente vanaf 13 mei 2016 tot de dag der voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus dat elk der partijen de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
type: BvB
coll:
*