HR, 22-12-2009, nr. 09/01655 H
ECLI:NL:HR:2009:BK7368
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-12-2009
- Zaaknummer
09/01655 H
- LJN
BK7368
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK7368, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑12‑2009; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BK7368
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Herziening. Aanvrager is veroordeeld wegens het op 30-3-2005 en 12-4-2005 in NL verblijven terwijl hij wist of moest vermoeden dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Bij de aanvraag is overgelegd een beschikking van de Rb dat aanvrager m.i.v. 19-4-1985 de NL-se nationaliteit bezit. Dat levert een ernstig vermoeden a.b.i. art. 457.1.2º Sv op.
22 december 2009
Strafkamer
nr. 09/01655 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Groningen van 3 november 2006, nummers 18/680738-05 onder 3 en 18/680618-05, ingediend door mr. F.J.E. Hogewind, advocaat te Amsterdam, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, te dezen domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Politierechter heeft de aanvrager ter zake van onder meer "als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard", gepleegd op 30 maart 2005 en 12 april 2005, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. In de aanvrage wordt daartoe aangevoerd dat de Rechtbank te 's-Gravenhage bij beschikking van 15 januari 2009 heeft vastgesteld dat de aanvrager met ingang van 19 april 1985 de Nederlandse nationaliteit bezit en dat hij, indien de Politierechter bekend was geweest met dit feit, zou zijn vrijgesproken.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. De aanvrager is bij beschikking van 14 mei 1998 op grond van art. 21 Vreemdelingenwet (oud) tot ongewenst vreemdeling verklaard. De Politierechter heeft de aanvrager veroordeeld wegens het op 30 maart 2005 en 12 april 2005 verblijven in Nederland terwijl hij wist of moest vermoeden dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
4.2. Aan de aanvrage is gehecht een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 15 januari 2009. Deze beschikking houdt als beslissing van de Rechtbank in dat wordt vastgesteld dat de aanvrager met ingang van 19 april 1985 de Nederlandse nationaliteit bezit.
4.3. Dit levert het ernstige vermoeden op dat de Politierechter, ware deze hiermee bekend geweest, de aanvrager van het hem in de zaak met nummer 18/680738-05 onder 3 en in de zaak met nummer 18/680618-05 tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt, voor zover nodig, de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Groningen van 3 november 2006, voor zover de aanvrager daarbij is veroordeeld voor het in de zaak met nummer 18/680738-05 onder 3 en het in de zaak met nummer 18/680618-05 tenlastegelegde;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv wat betreft de voormelde feiten opnieuw zal worden behandeld en afgedaan teneinde hetzij het gewijsde te handhaven, hetzij met vernietiging daarvan recht te doen en daarbij mede voor de overige feiten op de voet van art. 476, tweede lid, Sv de straf te bepalen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 22 december 2009.