De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/14.5:14.5 Het gedeeltelijk andersluidend bodemvonnis
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/14.5
14.5 Het gedeeltelijk andersluidend bodemvonnis
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS380396:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie HR 15 mei 1998, NJ 1999, 569(Grebe/Tuinbouw), m.nt. Snijders.
Een en ander uiteraard tenzij de bodemrechter het kortgedingvonnis uitdrukkelijk opheft.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In par. 13.2 besprak ik dat vernietiging, anders dan terzijdestelling, tot gevolg heeft dat aan het met dwangsom versterkte vonnis met terugwerkende kracht de grond komt te ontvallen. Om die reden kunnen eventueel betaalde dwangsommen worden teruggevorderd op grond van onverschuldigde betaling (art. 6:203 BW) en zijn nog niet betaalde dwangsommen niet langer verschuldigd. Wanneer de appelrechter deels met de uitspraak in eerste instantie instemt, kan onder omstandigheden een partiële bekrachtiging voorkomen dat alle verbeurde dwangsommen tenietgaan. Zo bleek de appelrechter bijvoorbeeld bevoegd om de uitspraak in eerste aanleg slechts voor het verleden te bekrachtigen, in plaats van deze geheel te vernietigen met verlies van alle verbeurde dwangsommen als gevolg.
De terzijdestelling moet daarentegen blijkens de jurisprudentie in beginsel geen aantastende kracht worden toegekend ten opzichte van het vonnis van de kortgedingrechter, zodat de betalingsverplichting voor wat betreft de in het verleden verbeurde dwangsommen na terzijdestelling niet teniet gaat. De problemen die ik ten aanzien van de partiële bekrachtiging besprak, spelen ten aanzien van de terzijdestelling om die reden niet: ook wanneer de bodemrechter gedeeltelijk met het kortgedingvonnis instemt, vindt geen gedeeltelijke bekrachtiging van de kortgedingveroordeling plaats, maar spreekt de bodemrechter in beginsel een nieuwe hoofd- en dwangsomveroordeling uit, zonder dat dit de ingrijpende consequenties voor het verleden meebrengt, welke ik ten aanzien van het hoger beroep besprak. De bodemrechter is niet, zoals de appelrechter, omwille van behoud van dwangsommen aan de formulering van de voorafgaande kortgedingveroordeling gebonden. De technische moeilijkheden die een appelrechter ontmoet wanneer deze de veroordeling in eerste aanleg gedeeltelijk wil wijzigen, maar tegelijkertijd reeds verbeurde dwangsommen wil behouden, blijven de bodemrechter ten aanzien van de terzijdestelling dus bespaard.
Het feit dat bij terzijdestelling niet van bekrachtiging of vernietiging sprake is, brengt mee dat niet altijd direct duidelijk is hoe een kortgedingvonnis en een bodemvonnis zich in een bepaald geval tot elkaar verhouden. Steeds moet uit de inhoud van beide uitspraken geconcludeerd worden of en in hoeverre het kortgedingvonnis als gevolg van het bodemvonnis terzijde is gesteld.
Wanneer het kortgedingvonnis en het bodemvonnis elkaar gedeeltelijk overlappen, kan zich ten slotte een bijzonder geval voordoen, waarin de hoofd- en dwangsomveroordeling in het kortgedingvonnis niet vervallen, maar ook na het bodemvonnis van kracht blijven. De Hoge Raad beoordeelde een dergelijk geval in het arrest Grebe/Tuinbouw.1 Uit het arrest moet worden afgeleid dat als het vonnis van de bodemrechter de juridische grondslag voor een eerder gegeven kortgedingverbod in stand laat, maar zelf daarvoor geen verbod in de plaats stelt, de kortgedingveroordeling als gevolg van de uitspraak in de bodemzaak haar werking niet verliest.2