Rb. Midden-Nederland, 31-01-2019, nr. C/16/469489 / JL RK 18-667
ECLI:NL:RBMNE:2019:360
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
31-01-2019
- Zaaknummer
C/16/469489 / JL RK 18-667
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2019:360, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 31‑01‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Beschikking)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2019-0045
Uitspraak 31‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Beschikking afwijzing schriftelijk aanwijzing. De email van de GI is geen schriftelijke aanwijzing in het kader van artikel 1:265f BW. GI niet gehouden om verzoek in te dienen ex artikel 1:265g BW nu de regie van de omgang bij de GI ligt en zij wijziging hierin mogen aanbrengen. GI heeft niet in strijd gehandeld bij de wet.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Almere
zaakgegevens : C/16/469489 / JL RK 18-667
datum uitspraak: 31 januari 2019
beschikking verzoek vervallen verklaren schriftelijk aanwijzing
in de zaak van
[verzoekster] , hierna te noemen de moeder,
wonende op een geheim adres,
betreffende
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam van minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1] , hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] ,
Samen Veilig Midden-Nederland, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
wonende te [vestigingsplaats] .
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de moeder van 24 oktober 2018, ingekomen bij de griffie op 29 oktober 2018;
- de brief van de GI met bijlagen van 5 december 2018, ingekomen bij de griffie op 10 december 2018.
Op 20 december 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Het verzoek van moeder tot vervallen verklaren van een schriftelijke aanwijzing is gelijktijdig behandeld ter zitting met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de GI.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. J.I. Dirkx,
- de vader,- een vertegenwoordigster van de GI, mevrouw [A] .
De feiten
Het ouderlijk gezag over [voornaam van minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam van minderjarige] woont sinds oktober 2016 bij de vader. Bij beschikking van deze rechtbank van 26 maart 2018, bekrachtigd bij de beschikking van 20 september 2018 van het hof Arnhem-Leeuwarden is de hoofdverblijfplaats van [voornaam van minderjarige] bij de vader vastgesteld.
Bij convenant van 3 november 2007 hebben partijen afspraken gemaakt over een zorgregeling met de vader.
Bij voormelde beschikking van 26 maart 2018 van deze rechtbank, is het verzoek van de moeder om de overeengekomen zorgregeling te wijzigen naar een regeling waarbij zij een weekend per veertien dagen en de helft van de vakanties en feestdagen contact heeft met [voornaam van minderjarige] afgewezen. Zowel de rechtbank als het hof hebben daarbij overwogen dat de jeugdhulpverlener de meest gerede partij is om in het belang van de minderjarige wijziging aan te brengen in het contact tussen de moeder en de minderjarige.
De moeder heeft eens per vier weken gedurende drie uur bij haar thuis begeleide omgang met [voornaam van minderjarige] .
Bij mail van 16 oktober 2018 heeft de GI de omgang bij moeder thuis beperkt tot twee uur begeleide omgang per 4 weken.
Bij beschikking van 19 december 2017 van de rechtbank Overijssel is de ondertoezichtstelling van [voornaam van minderjarige] verlengd tot 4 januari 2019.
Het verzoek
De moeder stelt zich op het standpunt dat de e-mail van de GI van 16 oktober 2018, waarin een beperking van de omgang met [voornaam van minderjarige] is opgenomen, moet worden gelezen als een schriftelijke aanwijzing. De moeder verzoekt die aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren (onder 1). Daarnaast verzoekt de moeder een omgangsregeling te bepalen waarbij eenmaal in de vier weken op zaterdag een dagdeel omgang plaats vindt van 10.00 tot 13.00 of van 13.00 tot 16.00, althans een omgang in goede justitie te bepalen (onder 2 en 3). De moeder heeft daartoe – kort gezegd – onder meer het volgende aangevoerd.
De advocaat van moeder refereert aan een uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ECLI:NL:GHARL:2018:4243, waarin een e-mail van de GI beschouwd wordt als een besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene Wet Bestuursrecht (AWB). De e-mail van de GI van 16 oktober 2018 betreft een op een rechtsgevolg gerichte beslissing van een bestuursorgaan. Het is immers een beperking van de omgang van moeder met [voornaam van minderjarige] . Op grond daarvan kan de e-mail aangemerkt worden als een besluit in de zin van de AWB juncto artikel 1:265f Burgerlijk Wetboek (BW). De GI had echter op grond van artikel 1:265g BW een verzoek aan de kinderrechter moeten doen om de omgangsregeling te wijzigen, nu er sprake is van een ondertoezichtstelling. De moeder stelt zich op het standpunt dat de schriftelijke aanwijzing in strijd met het recht tot stand is gekomen en derhalve vervallen moet worden verklaard. Verder voldoet de e-mail volgens moeder niet aan de voorwaarden zoals die gesteld worden in de AWB. De e-mail is niet zorgvuldig tot stand gekomen en niet toereikend gemotiveerd. Moeder is op geen enkele wijze op de hoogte gebracht van de wijziging van de omgang.
Standpunt belanghebbende
De jeugdhulpverlener heeft ter zitting naar voren gebracht dat de e-mail van de GI om de omgang te beperken niet gelezen kan worden als een schriftelijke aanwijzing. [voornaam van minderjarige] is niet uit huis geplaatst. Hetgeen door de moeder en de advocaat is aangevoerd gaat daarom niet op. Daarnaast heeft de rechtbank in de beschikking van 26 maart 2018 de regie van de omgang bij de GI neergelegd. Het Gerechtshof heeft deze beschikking bekrachtigd. De omgang bij moeder in de thuissituatie gaat niet goed en zorgt voor grote onrust en gevoelens van onveiligheid bij [voornaam van minderjarige] . [voornaam van minderjarige] is zeer kwetsbaar. De moeder kan tijdens de omgangsmomenten onvoldoende aansluiten bij de behoeften van [voornaam van minderjarige] . [voornaam van minderjarige] wordt in de thuissituatie bij moeder teveel herinnerd aan traumatische gebeurtenissen uit het verleden. De GI heeft de omgang beperkt en besloten dat de omgang begeleid moet worden.
Vader heeft zich ter zitting aangesloten bij het standpunt van de GI. De omgang was te belastend voor [voornaam van minderjarige] en vader moet hem naar een voor hem onveilige plek brengen. De huidige omgang is een verlichting en beter voor het welzijn van [voornaam van minderjarige] .
De beoordeling
De kinderrechter komt in onderhavige zaak tot het oordeel dat de e-mail van de GI van
16 oktober 2018 niet gezien kan worden als een schriftelijke aanwijzing in de zin van artikel 1:265f BW. Dit artikel ziet immers enkel op de beperking van de contacten van een met het gezag belaste ouder en diens uit huis geplaatste kind. Van dat laatste is in casu geen sprake. De rechtbank heeft in de beschikking van 26 maart 2018 overwogen (onder het punt zorgregeling op pagina 3) dat de jeugdhulpverlener de meest gerede partij is om in het belang van [voornaam van minderjarige] wijziging aan te brengen in de omgang tussen de moeder en [voornaam van minderjarige] . De regie van de omgang ligt derhalve volgens deze beschikking bij de GI. Het verzoek van de moeder om een gewijzigde zorgregeling vast te stellen is afgewezen. Het Gerechtshof heeft bij beschikking van 20 september 2018 de uitspraak van de rechtbank bekrachtigd en het ter zitting gegeven advies van Raad voor de Kinderbescherming om de contacten tussen [voornaam van minderjarige] en de moeder onder de regie van de GI vorm te geven overgenomen.
De kinderrechter is van oordeel dat de GI niet gehouden is om een verzoek ex artikel 1:265g BW bij de kinderrechter in te dienen. De kinderrechter heeft immers in de eerder genoemde beslissing van 26 maart 2018 (weliswaar niet in het dictum, maar evenwel) aangegeven dat het aan de GI is om wijziging in de omgang tussen moeder en [voornaam van minderjarige] aan te brengen. De GI heeft aldus datgene gedaan wat van haar verwacht mocht worden en niet in strijd met het recht gehandeld.
De kinderrechter zal gelet op het voorgaande het verzoek van de moeder onder 1 afwijzen.
Ten aanzien van de verzoeken van de moeder onder 2 en 3 overweegt de kinderrechter dat nu artikel 1:265f lid 2 BW niet van toepassing is ook deze verzoeken dienen te worden afgewezen.
De beslissing
De kinderrechter:
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.P. de Haas, kinderrechter, in tegenwoordigheid van J.A.R. Bastiaans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2019. | ||
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld: - door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, - door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshofArnhem-Leeuwarden | ||