NJ 2019/230
Gebruik van tegenover de Parlementaire enquêtecommissie Woningcorporaties onder ede afgelegde verklaringen voor bewijs van meineed; art. 6 EVRM staat hieraan niet in de weg.
HR 02-04-2019, ECLI:NL:HR:2019:441, m.nt. N. Keijzer
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
2 april 2019
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, Y. Buruma, M.J. Borgers, M.T. Boerlage, A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
17/06081
- Conclusie
A-G mr. D.J.C. Aben
- Noot
N. Keijzer
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS56562:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Voorfase
Staatsrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:441, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑04‑2019
ECLI:NL:PHR:2018:1395, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑12‑2018
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑09‑2018
- Wetingang
Essentie
Zaak van bestuursvoorzitter van een woningstichting die is vervolgd en veroordeeld wegens onder meer verduistering, niet-ambtelijke passieve omkoping, gewoontewitwassen en meineed. Gebruik van door verdachte tegenover de Parlementaire enquêtecommissie Woningcorporaties (PECW) onder ede afgelegde verklaringen voor het bewijs van meineed. Art. 6 EVRM staat hieraan niet in de weg.
Samenvatting
Het gaat in deze zaak om een verdachte ten aanzien van wie is bewezenverklaard dat hij ten overstaan van de PECW opzettelijk onder ede een valse verklaring heeft afgelegd. De voor een parlementaire enquête geldende procedure is geregeld in de Wet op de parlementaire enquête ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.