RI 2010, 33
Bedrieglijke bankbreuk. Is voor het aannemen van bedrieglijke bankbreuk daadwerkelijke verkorting van de rechten van de schuldeisers vereist? Wat is nodig voor het bewijs van opzet?
HR 09-02-2010, ECLI:NL:HR:2010:BI4691
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
9 februari 2010
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan, C.H.W.M. Sterk, M.A. Loth
- Zaaknummer
07/10906
- Conclusie
A-G Vellinga
- LJN
BI4691
- JCDI
JCDI:ADS874307:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Insolventierecht / Algemeen
Insolventierecht / Faillissement
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2010:BI4691, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑02‑2010
ECLI:NL:HR:2010:BI4691, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑02‑2010
Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 19‑05‑2009
- Wetingang
Sr art. 343
Essentie
Bedrieglijke bankbreuk.
Is voor het aannemen van bedrieglijke bankbreuk daadwerkelijke verkorting van de rechten van de schuldeisers vereist? Wat is nodig voor het bewijs van opzet?
Samenvatting
Door het hof is bewezen verklaard dat verdachte als bestuurder van de op 4 juli 2002 in staat van faillissement verklaarde besloten vennootschap in de periode van 11 februari 2002 tot en met 22 mei 2002 ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers enig geldbedrag aan de boedel van de besloten vennootschap heeft onttrokken, welk bedrag door verdachte is aangewend ter financiering van de verbouwing en/of inrichting van zijn ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.