Einde inhoudsopgave
Regeling geluidwerende voorzieningen 1997
Artikel 12
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
19-03-2021, Stcrt. 2021, 15868 (uitgifte: 26-03-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-04-2023, Stcrt. 2023, 11246 (uitgifte: 19-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Luchtvervoer
1.
De minister stelt in een isolatieprogramma vast welke woningen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in beschouwing zullen worden genomen. Na vaststelling van het isolatieprogramma, kan de minister deelprojecten vaststellen waarin wordt aangegeven voor welke woningen uit het isolatieprogramma in een daarbij aangegeven periode achtereenvolgens uitvoering wordt gegeven aan de artikelen 13 en 14. De minister kan besluiten voor woningen in een deelproject geen uitvoering te geven aan de artikelen 13 en 14, indien op grond van een besluit tot het wijzigen of vervallen van de geluidscontour Rotterdam of de geluidscontour Lelystad wordt vastgesteld dat de woningen binnen twee jaar na vaststelling van het deelproject:
- a.
voor de luchthaven Rotterdam niet meer binnen de in bijlage 3 bij deze regeling bedoelde geluidscontour die behoort bij de waarde van 40 Ke aanwezig zullen zijn;
- b.
2.
Tot het moment waarop of een geluidscontour Rotterdam of een geluidscontour Lelystad wordt gewijzigd, wordt een woning door de Minister slechts éénmaal in beschouwing genomen.
3.
De Minister stelt de eigenaren van de in het eerste lid bedoelde woningen die voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in beschouwing worden genomen, hiervan schriftelijk op de hoogte. De Minister stelt de eigenaren van de woningen die ingevolge het eerste lid niet in het isolatieprogramma worden opgenomen, hiervan schriftelijk op de hoogte.
4.
In verband met het opstellen van het isolatieprogramma of deelprojecten, kan de Minister burgemeester en wethouders verzoeken met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde woningen in ieder geval de volgende gegevens te verstrekken:
- a.
namen en adressen van eigenaren;
- b.
kadastrale gegevens;
- c.
gegevens uit de registratie met betrekking tot de onroerende-zaakbelasting die de bestemming van de woning betreffen;
- d.
tekeningen van woningen;
- e.
de verstrekte omgevingsvergunningen voor het bouwen;
- f.
een overzicht van de voor artikel 3 noodzakelijke gegevens.