Rb. Amsterdam, 03-03-2011, nr. 13-411000-09 (PROMIS)
ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ6666, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
03-03-2011
- Zaaknummer
13-411000-09 (PROMIS)
- LJN
BQ6666
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ6666, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 03‑03‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2012:BX5850, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 03‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor medeplegen van moord. Het slachtoffer is meermalen met een koevoet tegen het hoofd geslagen, tengevolge waarvan hij is overleden. De rechtbank acht bewezen dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte en de medeverdachten hadden afgesproken dat zij het slachtoffer een lesje zouden gaan leren en zijn met koevoeten naar het pand, waar het slachtoffer verbleef, gegaan met de bedoeling hem flink te slaan. Twee van hen hebben het slachtoffer ook daadwerkelijk geslagen, terwijl de derde hierbij aanwezig was. Hierna hebben zij de koevoeten schoongemaakt, besloten niet de politie in te lichten en afgesproken geen belastende verklaringen bij de politie af te leggen. De rechtbank acht voorts het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer en de voorbedachte rade bewezen.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/411000-09 (PROMIS)
Datum uitspraak: 3 maart 2011
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] [woonplaats], gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haarlem"
te Haarlem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
- 15.
en 17 februari 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.J. van der Heijden en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. S.L.E.M. Poll naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 november 2009 te Hilversum tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben
verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) toen en aldaar met dat
opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, één of meermalen met
een koevoet, althans een meerkantig en/of hard en/of stomp voorwerp, op/tegen
het hoofd en/of aangezicht en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer]
heeft/hebben geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] letsel heeft
bekomen (te weten: hersenschade en/of functieverlies van hersenen en/of
bloedverlies en/of afsluiting van de bovenste luchtwegen door de botbreuken
van neus en bovenkaak) en/of tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 15 november 2009 te Hilversum tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een
woning (gelegen aan de Van der Lindenlaan 2A), immers heeft/hebben verdachte
en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk op één of
meer plaatsen in die woning, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking
gebracht met een matras en/of met een hoeveelheid wasbenzine, althans met
- (een)
brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die woning geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor die woning en/of belendende woning(en), in elk geval gemeen
gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor de zich in die woning en/of belendende woning(en) zich bevindende
personen (waaronder [slachtoffer]), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.
Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3.
Vaststaande feiten
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van de tenlastelegging uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.1
Op 15 november 2009 kwam om 21.58 uur een melding binnen bij de meldkamer van de politie Gooi en Vechtstreek dat een kraakpand aan de Van der Lindenlaan te Hilversum in brand is gestoken en dat drie mannen het pand naar binnen en buiten liepen met een bijl of een knuppel. De melder, [getuige 1], vertelde dat de mannen spullen in een rode bestelauto laadden en dat deze rode bestelauto hierna wegreed in de richting van de 's-Gravelandseweg.2 Hierop reden politieambtenaren richting de Van der Lindenlaan. Op de 's-Gravelandseweg zagen zij omstreeks 22.10 uur een rode Volkswagen Caddy rijden uit de richting van de Van der Lindelaan. Zij gaven de rode Caddy een stopteken en zagen dat zich in de Caddy twee mannen bevonden.3 Deze mannen bleken later de medeverdachten [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 3]) te zijn.4 Nadat de politieambtenaren de auto gecontroleerd hadden en zij van de meldkamer te horen hadden gekregen dat het voertuig in orde was en dat de ten naam gestelde niet voor kwam in de politiesystemen, reden zij verder naar de Van der Lindenlaan, waar zij om ongeveer 22.12 uur bij het pand arriveerden. De brandweer, die inmiddels ook aanwezig was, trof in het pand een man aan met een ingeslagen schedel. Deze man ademde op dat moment nog.5 De ambulanceverpleegkundige, die daarna arriveerde, constateerde vervolgens dat het hoofd van de man zwaar beschadigd was. Grote delen van zijn hoofd waren afwezig. De man ademde inmiddels niet meer en had geen polsslag. Hij werd op een brancard gelegd en de ambulance in getild. Daar bleek dat de man was overleden.6 In zijn kleding werd een vreemdelingendocument aangetroffen waaruit bleek dat zijn naam [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) was.7
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] bleek dat er verspreid over het gezicht en in de behaarde hoofdhuid vele, deels met elkaar samenhangende, ruwrandige letsels waren. In totaal 16. Wegens overlap van letsels is het exacte aantal niet goed aan te geven. In relatie met de letsels waren in zowel schedeldak, schedelbasis en aangezichtsschedel vele fracturen ontstaan met losse botfragmenten en botscherven. Het schedeldak was waarschijnlijk niet meer compleet. Ook de hersenen waren niet meer compleet. Bovengenoemde letsels zijn het gevolg geweest van bij leven opgelopen inwerking van uitwendig mechanisch hevig botsend geweld, zoals kan passen bij herhaaldelijk slaan met een hard voorwerp of meerdere harde voorwerpen. Gezien het aspect van de wonden kan er met één of meer harde en kantige voorwerpen zijn geslagen. Het overlijden is het gevolg geweest van de opgelopen hersenschade en functieverlies van de hersenen door dit geweld. Waarschijnlijk is dat het opgelopen bloedverlies en afsluiting van de bovenste luchtwegen door de botbreuken van de neus en bovenkaak aan het overlijden hebben bijgedragen.8
4.
Waardering van het bewijs ten aanzien van feit 1
4.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde bewezen kan worden. Bewezen kan worden dat verdachte het slachtoffer meermalen met een koevoet tegen het hoofd en het gezicht heeft geslagen. Verdachte heeft bekend het slachtoffer meermalen met een koevoet geslagen te hebben. Medeverdachte [medeverdachte 3] bevestigt deze verklaring van verdachte. Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaart van verdachte gehoord te hebben dat verdachte het slachtoffer helemaal kapot had geslagen. Dit verklaart ook [vriendin van verdachte] (hierna: [vriendin van verdachte]) uit de mond van verdachte te hebben gehoord. Technisch onderzoek heeft daarnaast uitgewezen dat de oranje verf op het gezicht van [slachtoffer] niet te onderscheiden is van de oranje verf van de grote koevoet. Op de grote koevoet is bloed aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer]. Op de steel van de koevoet is een mengprofiel aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van verdachte. Ook kan worden bewezen dat [medeverdachte 3] [slachtoffer] meermalen met een koevoet tegen het hoofd heeft geslagen. Voorts kan bewezen worden dat verdachte opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad, gelet op zijn uitspraak die middag dat hij het slachtoffer zou gaan vermoorden. In ieder geval is sprake van voorwaardelijk opzet, gelet op het feit dat verdachte en de medeverdachten met slagvoorwerpen naar de loods waar het slachtoffer zich bevond zijn gegaan om hem hiermee een klap voor zijn kanis te geven. Ook de voorbedachte rade kan worden bewezen. Het maken van een plan, het afspreken op de locatie en het meenemen van de slagvoorwerpen getuigen van kalm beraad en rustig overleg. Het medeplegen kan ten slotte ook worden bewezen. Er was immers sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Voorts is het delict waarop hun opzet was gericht tot stand gekomen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk zwaar heeft mishandeld, wat niet ten laste is gelegd, maar niet dat verdachte [slachtoffer] heeft doodgeslagen. Verdachte heeft, nadat hij [slachtoffer] meermalen gewaarschuwd heeft dat hij moest ophouden zijn vriendin voor hoer uit te maken, [slachtoffer] met een koevoet geslagen. Eerst heeft hij hem een zogenaamd "stoptikje" gegeven en vervolgens heeft hij hem 3 à 4 keer op zijn mond en neus geslagen. Verdachte heeft met deze slagen echter niet het overlijden van [slachtoffer] veroorzaakt. [slachtoffer] was namelijk nog in leven toen verdachte het pand verliet. Dit maakte verdachte op uit het feit dat [slachtoffer] nog "au, au" zei en kreunde. Uit telefoongegevens blijkt dat verdachte uiterlijk om 21.50 uur het pand heeft verlaten, gelet op de locatie waar de mobiele telefoon van de verdachte zich op dat moment bevond. Om 22.08 uur is verdachte bij de woning van [medeverdachte 2] gearriveerd. Dat blijkt uit het feit dat [medeverdachte 3] op dat tijdstip naar verdachte belde en zijn telefoon op dat moment uitpeilt bij de zendmast aan de Diependaalselaan, nabij de woning van [medeverdachte 2]. Nu de fietstocht van het pand naar de woning van [medeverdachte 2] zeker 20 minuten in beslag heeft genomen, kan geconcludeerd worden dat verdachte het pand aan de Van der Lindenlaan niet later dan 21.50 uur heeft verlaten. Om 22.10 uur wordt de rode Volkswagen Caddy van [medeverdachte 2] op de 's Gravelandseweg gecontroleerd. De afstand tussen het pand en deze plek is in 1 minuut af te leggen, zodat geconcludeerd kan worden dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] het pand om ongeveer 22.09 uur hebben verlaten. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn dus ongeveer 20 minuten later dan verdachte bij het pand vertrokken. Uit het forensisch technische bewijs blijkt voorts dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in contact zijn gekomen met bloed van [slachtoffer]. Uit de sectie blijkt dat bij [slachtoffer] sprake was van 16 letsels en dat dit het gevolg was van minimaal 16 slagen. Nu verdachte verklaard heeft dat hij [slachtoffer] eerst één keer en daarna 3 à 4 keer heeft geslagen, moeten de minimaal 11 overige slagen door een ander zijn toegebracht. Het is zeer wel mogelijk dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] dit, nadat verdachte was vertrokken, hebben gedaan. Dit scenario past bij de verklaring van getuige [getuige 1], die slechts het tweede deel van het drama heeft gezien. Hij keek omstreeks 22.00 uur uit zijn raam en zag 2 personen bij het pand. Op dat moment hoorde hij iemand schreeuwen: "Ik heb niets gedaan, ik heb het niet gedaan". Dit moet [slachtoffer] geweest zijn. Om 22.05 uur heeft deze getuige de politie gebeld.
Niet bewezen kan worden dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer]. Uit de verklaringen van zowel verdachte als [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] blijkt dat het de bedoeling was om [slachtoffer] een lesje te leren, niet om hem dood te slaan. De koevoeten en de voorhamer hadden ze meegenomen om het matras dat zij in de brand wilden steken te slopen. Toen verdachte het pand binnenkwam en [slachtoffer] grommend op hem af kwam lopen, gaf hij [slachtoffer] een zogenaamde "stoptikje". Toen [slachtoffer] op de grond viel, nadat [medeverdachte 3] hem geslagen had, dacht verdachte bij hem een "smerige grijns" te zien en gaf hem 3 à 4 klappen ter hoogte van diens neus en kaak. Hij had hiermee de intentie om zijn kaak te breken, zodat hij zou stoppen met het beledigingen van zijn vriendin. Verdachte heeft nimmer de intentie gehad om [slachtoffer] dood te slaan. Voorbedachte rade kan eveneens niet bewezen worden, nu het niet de bedoeling van verdachte was dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Er is geen sprake geweest van een vooropgezet plan.
Ten slotte kan het medeplegen niet bewezen worden. Tijdens de uitvoering is verdachte vertrokken. Voorts was geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. De betrokkenheid van verdachte op het doodslaan van [slachtoffer] was niet intensief en daadgericht.
Verdachte dient naar het standpunt van de verdediging op grond van het voorgaande te worden vrijgesproken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De gebeurtenissen op 15 november 2009
Op 15 november 2009 was verdachte rond 16.00 uur met zijn vriendin [vriendin van verdachte] bij "De Waag" in Hilversum. Daar ontmoette hij [medeverdachte 3], die hem vertelde dat [slachtoffer] [vriendin van verdachte], de vriendin van verdachte, voor hoer had uitgemaakt. Verdachte verliet de zaak om wat met [vriendin van verdachte] te gaan eten. Hierna is verdachte met [medeverdachte 2], [vriendin van verdachte] en [medeverdachte 3] naar "De Waag" gegaan. Rond 20.00 uur zag verdachte [slachtoffer] zitten op een bankje en sprak hem aan op het feit dat hij zijn vriendin voor hoer had uitgemaakt. Toen [slachtoffer] opnieuw beledigend was, werd verdachte nog bozer dan hij al was. Hij wilde [slachtoffer] slaan, maar [medeverdachte 2] haalde verdachte bij [slachtoffer] weg en zei hem dat zij hem later die avond nog wel een lesje zouden leren. Verdachte, [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [vriendin van verdachte] zijn toen naar café "De Oude Knegt" gegaan. Daar werd verdachte steeds kwader op [slachtoffer] en spraken verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] over hoe zij [slachtoffer] een lesje konden gaan leren. Zij waren het er alle drie over eens dat [slachtoffer] een paar klappen voor zijn kanis moest krijgen, zoals zij dat zelf noemden. Iets voor 22.00 uur vertrokken zij richting het kraakpand aan de Van der Lindenlaan, waar [slachtoffer] doorgaans met [medeverdachte 3] verbleef. [medeverdachte 3] ging op de fiets en zou bij het kraakpand op verdachte en [medeverdachte 2] wachten. Verdachte en [medeverdachte 2] zijn met de rode bestelauto van [medeverdachte 2] naar het pand gereden. Zij hadden afgesproken dat zij [slachtoffer] flink zouden slaan. Bij het pand aangekomen kwam [medeverdachte 3] hen tegemoet. [medeverdachte 2] haalde twee koevoeten, een voorhamer en een jerrycan met benzine uit zijn auto. Hij gaf een koevoet aan [medeverdachte 3] en een koevoet aan verdachte. Verdachte ging het pand als eerst naar binnen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] volgden. [slachtoffer] lag op een matras, kwam overeind en liep hen tegemoet. Verdachte sloeg [slachtoffer] direct hierop met de koevoet één keer op de zijkant van zijn schedel. Vervolgens sloeg [medeverdachte 3] [slachtoffer] 3 à 4 keer met zijn koevoet op de achterzijde van het hoofd. [slachtoffer] viel op de grond op de plek waar hij later gevonden is. Vervolgens is verdachte bij [slachtoffer] gaan kijken. Omdat verdachte toen een heel vervelende grijns op het gezicht van [slachtoffer] dacht te zien, werd hij nog kwader en sloeg hem zeker drie keer met zijn koevoet in het gezicht, ter hoogte van zijn neus en kaak. Verdachte had hierbij de intentie om de neus en de kaak van [slachtoffer] te breken. Verdachte zag de neus en de lippen van [slachtoffer] onder het bloed verdwijnen. Hierna ging verdachte met de jerrycan naar het matras waar [slachtoffer] op had gelegen, sprenkelde daar benzine over en stak het in brand. [medeverdachte 2] verliet het pand als eerst, daarna volgden verdachte en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 2] legde de koevoeten en de jerrycan weer in zijn auto. Verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] spraken af dat zij naar de woning van [medeverdachte 2] zouden gaan. Omdat [medeverdachte 3] niet wist waar dat was, is hij met [medeverdachte 2] in de auto meegereden en is verdachte op de fiets van [medeverdachte 3] naar de woning van [medeverdachte 2] gegaan. In de woning van [medeverdachte 2] heeft verdachte zijn broek in de wasmachine gedaan. [medeverdachte 2] had inmiddels de koevoeten schoongemaakt. Verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] spraken met elkaar af dat zij geen belastende verklaringen bij de politie af zouden leggen.9
Het forensisch technische bewijs
Op 16 november 2009 omstreeks 6.00 uur vond er een doorzoeking plaats in de woning van [medeverdachte 2] aan de [adres] te [woonplaats]. Daar werden in de badkamer bloedvegen aangetroffen op de vloer voor de wasmachine en op de badkamerdeur. De droger stond aan met daarin een aantal gewassen kledingstukken. Onder de kapstok bevonden zich schoenen die nog nat waren. In een kast werden twee koevoeten en een jerrycan aangetroffen. Voor de woning bevond zich een fiets. Deze goederen werden inbeslaggenomen. Ook de roodkleurige Volkswagen Caddy van [medeverdachte 2] werd inbeslaggenomen. Hierin werd op de bestuurdersstoel, op de passagiersstoel en in de laadruimte bloed aangetroffen.10
Op de twee aangetroffen koevoeten bevonden zich bloedsporen, waarvan het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer]. Op de steel van de grote koevoet zijn sporen aangetroffen waarvan het DNA-mengprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte.11 Technisch onderzoek heeft voorts uitgewezen dat de oranjerode verf die op het gezicht van [slachtoffer] is aangetroffen op basis van de onderzochte kenmerken niet te onderscheiden is van de oranje verf van de grote koevoet.12
Op de fiets die voor de woning van [medeverdachte 2] was aangetroffen is op het linker handvat en op de rechter remhendel bloed aangetroffen.13 Uit vergelijkend DNA-onderzoek is gebleken dat het bloed op de rechter remhendel afkomstig kan zijn van [slachtoffer] en dat het bloed op het linkerhandvat afkomstig kan zijn van verdachte.14
Uit vergelijkend DNA-onderzoek is voorts gebleken dat het bloed dat is aangetroffen op de bekleding van de zitting van de passagierstoel, op de bekleding van de bestuurderstoel en op spullen uit de laadruimte van de Volkswagen Caddy afkomstig kan zijn van [slachtoffer]. Ook het bloed dat is aangetroffen op de jerrycan en het bloed dat is aangetroffen aan de binnenzijde van de badkamerdeur en op de vloer in de woning van [medeverdachte 2] kan afkomstig zijn van [slachtoffer].15
Het slaan door verdachte
De rechtbank gaat voor wat betreft de gang van zaken uit van de lezing van verdachte. Zijn verklaringen bij de politie, de rechter-commissaris en op de terechtzitting zijn immers consistent en gedetailleerd en komen grotendeels en op belangrijke punten met elkaar overeen. Bovendien worden de verklaringen van verdachte ondersteund door het, zich in het dossier bevindende, forensisch technische bewijs. De rechtbank is derhalve van oordeel dat zijn verklaringen betrouwbaar zijn. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] eenmaal met een koevoet tegen zijn hoofd en enkele malen op zijn gezicht heeft geslagen. Het feit dat op beide koevoeten bloed van [slachtoffer] is aangetroffen, dat op de steel van de grote koevoet DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen en dat de verf op het gezicht van [slachtoffer] niet te onderscheiden is van de verf van de grote koevoet, ondersteunt dit verhaal. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer] meermalen met een koevoet tegen zijn hoofd en gezicht heeft geslagen.
Het slaan door [medeverdachte 3]
Verdachte heeft voorts verklaard dat ook [medeverdachte 3] [slachtoffer] meermalen met zijn koevoet heeft geslagen. Hij zou [slachtoffer] hierbij op de achterzijde van het hoofd hebben geraakt. Dat een tweede persoon [slachtoffer] geslagen heeft, wordt ondersteund door het feit dat ook op de kleine koevoet bloed van het slachtoffer is aangetroffen. Voorts is op de passagiersstoel van de auto van [medeverdachte 2] bloed van [slachtoffer] aangetroffen. Uit het feit dat [medeverdachte 3] op deze stoel gezeten heeft toen zij van het kraakpand naar de woning van [medeverdachte 2] reden, volgt dat [medeverdachte 3] bloed van [slachtoffer] op zijn kleding moet hebben gehad. Tevens verklaart [medeverdachte 2] dat [medeverdachte 3] [slachtoffer] meerdere malen heeft geslagen met een koevoet. Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat ook [medeverdachte 3] [slachtoffer] meermalen met een koevoet tegen zijn hoofd heeft geslagen.
Het slaan door [medeverdachte 2] niet bewezen
Verdachte heeft niet gezien dat ook [medeverdachte 2] [slachtoffer] heeft geslagen. [medeverdachte 2] ontkent dat hij [slachtoffer] geslagen heeft. Alleen [medeverdachte 3] verklaart dat [medeverdachte 2] [slachtoffer] wel geslagen heeft. De rechtbank acht de verklaringen van [medeverdachte 3] echter niet betrouwbaar. Zijn verklaringen komen op wezenlijke punten niet overeen met de verklaringen van verdachte, die zoals hierboven reeds is overwogen naar het oordeel van de rechtbank wel betrouwbaar zijn, en het overige aanwezige bewijsmateriaal. Zo heeft [medeverdachte 3] bij de rechter-commissaris verklaard dat ook [vriendin van verdachte] in het pand aan de Van der Lindenlaan aanwezig is geweest en [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl hij daar eerder bij de politie niet over verklaard heeft. Tevens blijkt uit geen enkel ander bewijsmiddel dat dit het geval is geweest. Verdachte en [medeverdachte 2] ontkennen dit zelfs ten stelligste. Voorts heeft [medeverdachte 3] verklaard dat verdachte eerst het matras in brand gestoken heeft en toen [slachtoffer] geslagen heeft, terwijl dat blijkens de verklaringen van verdachte juist andersom was. Ten slotte heeft [medeverdachte 3] verklaard dat hij zich niet herinnert dat hij en [medeverdachte 2] onderweg door de politie gecontroleerd zijn, terwijl vast staat dat dit wel degelijk het geval is geweest. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 3] geen bewijs opleveren dat ook [medeverdachte 2] [slachtoffer] geslagen heeft. Nu verdachte verklaard heeft dat hij niet heeft gezien dat ook [medeverdachte 2] [slachtoffer] heeft geslagen en zich voorts geen ander bewijs in de stukken bevindt waaruit dit blijkt, acht de rechtbank niet bewezen dat [medeverdachte 2] [slachtoffer] heeft geslagen.
De aanwezigheid van [medeverdachte 2] op de plaats delict
De rechtbank acht wel bewezen dat [medeverdachte 2] in het pand aan de Van der Lindenlaan aanwezig was toen verdachte en [medeverdachte 3] [slachtoffer] sloegen. In het midden van het pand is tussen het verbrande matras en de plek waar [slachtoffer] is aangetroffen in een laagje modder een schoenspoor aangetroffen16, waarvan de gipsafvorming qua profiel en afmetingen overeen komt met de linkerschoen van het paar schoenen dat in de woning van [medeverdachte 2] was aangetroffen.17 Dit wijst erop dat [medeverdachte 2] in het pand aanwezig is geweest. Dat dit tegelijk met verdachte en [medeverdachte 3] was, blijkt uit de verklaring van verdachte. Hij heeft immers verklaard dat [medeverdachte 2] hem volgde toen hij het pand binnen ging en dat [medeverdachte 2] het pand als eerste verliet, nadat verdachte [slachtoffer] geslagen had, direct gevolgd door verdachte en [medeverdachte 3]. Voorts heeft verdachte per telefoon aan [vriendin van verdachte] gezegd dat [medeverdachte 2] wel in het kraakpand aanwezig was maar niet durfde te slaan.18 Ten slotte heeft getuige Van London, die tegenover het pand woonde, gezien dat de bestuurder van de rode bestelauto, van wie vast staat dat dit [medeverdachte 2] was, de steeg in zien lopen, aan het einde waarvan zich de deur naar het pand bevond. [getuige 1] zag dat [medeverdachte 2] uit het zicht verdween en concludeerde hieruit dat hij het pand binnen moet zijn gegaan. Vervolgens zag [getuige 1] dat [medeverdachte 2] de steeg weer uit kwam en vervolgens dat hij een jerrycan uit zijn auto pakte, waarna hij de steeg weer inliep en uit het zicht verdween. Pas na enkele minuten kwam [medeverdachte 2] de steeg weer uit. [getuige 1] zag direct hierop dat er brand was in het pand.19
Het door de raadsman geschetste alternatieve scenario
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het rapport van pathologisch onderzoek blijkt dat [slachtoffer] minimaal 16 keer moet zijn geslagen en dat het mogelijk is dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] [slachtoffer], nadat verdachte was vertrokken, verder zijn gaan slaan en dat dus niet bewezen kan worden dat het overlijden van [slachtoffer] het gevolg is geweest van de slagen die verdachte hem heeft gegeven. De rechtbank volgt de raadsman hierin niet. Uit het rapport van pathologisch onderzoek blijkt dat op het gezicht en het hoofd van [slachtoffer] 16, deels met elkaar samenhangende, letsels waren, maar dat wegens overlap van letsels het exacte aantal niet goed aan te geven is. Anders dan de raadsman leest de rechtbank hierin niet dat er sprake moet zijn geweest van minimaal 16 slagen. Het zouden ook juist minder dan 16 slagen geweest kunnen zijn. De rechtbank sluit, mede gelet op de vorm van de koevoet, immers niet uit dat met één slag meerdere letsels kunnen zijn veroorzaakt. Het feit dat er 16 letsels geconstateerd zijn, levert dus geen aanwijzing op dat [slachtoffer] vaker geslagen moet zijn dan de slagen die hem door [medeverdachte 3] en verdachte zijn toegebracht. Ook overigens bevatten de stukken geen enkele aanwijzing dat [slachtoffer] vaker geslagen is dan het aantal slagen waarover Brouwer zelf spreekt. Het feit dat [slachtoffer] nog in leven was toen verdachte het pand verliet, maakt niet dat zijn dood niet veroorzaakt kan zijn door hetgeen verdachte hem heeft aangedaan. Dat verdachte wist dat [slachtoffer] na door hem geslagen te zijn, wellicht zou zijn overleden, blijkt uit het feit dat hij in de woning van [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 2] had gezegd dat hij [slachtoffer] helemaal kapot had geslagen en tegen [vriendin van verdachte] had gezegd dat hij [slachtoffer] had doodgeslagen.20 De rechtbank hecht dan ook geen waarde aan de door de raadsman genoemde telefoongegevens en de daarop gebaseerde berekeningen. Dat hieruit zou blijken dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] langer bij het kraakpand zijn gebleven dan Brouwer doet aan het bovenstaande niet af. Bovendien strookt de stelling van de raadsman dat Brouwer veel eerder bij het kraakpand is weg gegaan niet met de meldingen van [getuige 1] aan de politie, die rond 21.58 uur meldt dat er drie mannen heen en weer lopen met een bijl en rond 22.02 uur meldt dat hij de auto ziet vertrekken. Voorts heeft verdachte zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat [medeverdachte 2] van [medeverdachte 3], nadat zij het pand hadden verlaten, in de auto stapten en dat, toen hij bij het huis van [medeverdachte 2] aankwam, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] al in de woning aanwezig waren.21 Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank de raadsman niet in het door hem geschetste alternatieve scenario dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] [slachtoffer], nadat verdachte was vertrokken, verder zijn gaan slaan en acht zij bewezen dat het overlijden van [slachtoffer] mede het gevolg is geweest van de slagen die verdachte hem met zijn koevoet heeft gegeven.
Voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] een lesje wilde leren. Met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] heeft hij besproken hoe zij dit het beste konden doen. Zij waren het er alle drie over eens dat [slachtoffer] een paar klappen voor zijn kanis moest krijgen. Het was echter niet de bedoeling om [slachtoffer] dood te slaan. In het pand heeft verdachte [slachtoffer] eerst een klap met de koevoet tegen zijn hoofd gegeven. Toen hij op de grond lag, heeft verdachte hem 3 à 4 keer met de koevoet in het gezicht geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij hiermee de neus en kaak van [slachtoffer] wilde breken en niet de intentie had om [slachtoffer] te doden. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte, door samen met de medeverdachten het pand met een koevoet binnen te gaan om [slachtoffer] een klap voor zijn kanis te geven, hem bij binnenkomst ook direct te slaan en hem, nadat hij op de grond was gevallen, enkele malen met een koevoet in zijn gezicht te slaan, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg hiervan zou komen te overlijden. Tevens blijkt uit de aard van het letsel dat flink hard geslagen moet zijn. Gelet hierop acht de rechtbank voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] bewezen.
Voorbedachte rade
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte rade is voldoende dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven (HR 27 juni 2000).
De rechtbank acht bewezen dat hiervan in het onderhavige geval sprake is geweest. Verdachte heeft met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] besproken hoe zij [slachtoffer] het best een lesje konden leren en is met hen het pand met koevoeten binnengegaan om [slachtoffer] een klap voor zijn kanis te geven. Uit deze gang van zaken blijkt dat verdachte niet in een opwelling gehandeld heeft. Het maken van een plan, het afspreken op de locatie en het meenemen van koevoeten getuigen van kalm beraad en rustig overleg. Ook nadat [medeverdachte 3] [slachtoffer] geslagen had en [slachtoffer] op de grond was gevallen, ging verdachte door met slaan. Verdachte had ook op dat moment en tussen de slagen door nog meer dan voldoende tijd om zich te beraden. Hij heeft dat echter niet gedaan. De rechtbank acht derhalve de voorbedachte rade bewezen.
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking, gericht op de uitvoering van het feit. Medeplegen vereist een dusdanig intensief samenwerken dat de rol van de medeplegers min of meer gelijkwaardig is. Zodanige samenwerking hoeft niet uit daadwerkelijke betrokkenheid bij de delictsgedraging te blijken. Zij kan besloten liggen in de omstandigheid dat de medeplegers bij de uitvoering van hun gezamenlijke voornemen bepaalde rollen vervullen. Naarmate de samenwerking intensiever is, is van geringer belang welk aandeel ieder van de medeplegers in de uitvoering heeft. Van gezamenlijke uitvoering is niet slechts sprake als ieder voor zich de bestanddelen van het desbetreffende delict verwezenlijkt. Als medepleger kan zelfs worden aangemerkt wie niet daadwerkelijk betrokken is bij de uitvoering van het daartoe strekkende voornemen (HR 6 februari 1996). Medeplegers moeten wel intensief samenwerken, doordat hun handelen gericht is op het begaan van het delict waarop hun opzet gericht is. Zodanige samenwerking kan blijken uit afspraken, taakverdelingen, aanwezigheid ten tijde van het feit en uit de omstandigheid dat daarvan geen afstand is genomen. Handelingen verricht nadat het feit begaan is, kunnen wijzen op voorafgaande of gelijktijdige betrokkenheid (HR december 1998, HR 18 april 2000 en HR 28 mei 2002). Voor medeplegen is geen actieve betrokkenheid bij de gedraging vereist. Maar zich niet distantiëren is op zichzelf onvoldoende. Wie geen afstand neemt van andermans handelen kan alleen als medepleger worden aangemerkt als hij in staat en verplicht was om in te grijpen (HR 11 januari 2000, HR 8 mei 2001 en HR 28 mei 2002). Medeplegers moeten willens en wetens samenwerken teneinde een bepaald delict te begaan. Dat betekent dat bij hen 'dubbel' opzet aanwezig moet zijn: hun opzet moet zowel op hun samenwerking als op het delict zelf gericht zijn. De rechtspraak stelt geen hoge eisen aan het opzet van medeplegers op hun samenwerking. Voldoende is dat men meedoet aan het feit met het begaan waarvan de ander begonnen is. De medeplegers hoeven geen plannen of afspraken gemaakt te hebben (HR 14 oktober 2003 en HR 12 oktober 2010).
De rechtbank acht bewezen dat van medeplegen in het onderhavige geval sprake is geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] aan het broeden waren hoe zij [slachtoffer] een lesje konden leren.22 Ook [medeverdachte 3] heeft verklaard dat zij [slachtoffer] een lesje zouden gaan leren.23 Volgens [vriendin van verdachte] waren bij dit gesprek verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] aanwezig.24 [medeverdachte 2] bleef er bij verdachte op aandringen dat zij [slachtoffer] een lesje moesten leren. [medeverdachte 3] en verdachte stemden hiermee in. Verdachte is vervolgens met [medeverdachte 2] met de auto naar het pand aan de Van der Lindenlaan gegaan. [medeverdachte 3] is daar op de fiets heen gegaan en stond bij het pand op hen te wachten. [medeverdachte 2] en verdachte hadden afgesproken dat zij [slachtoffer] flink zouden slaan. Bij het pand aangekomen haalde [medeverdachte 2] twee koevoeten en een voorhamer uit zijn auto en gaf een koevoet aan verdachte en een koevoet aan [medeverdachte 3]. Dat verdachte en de medeverdachten plannen hebben gemaakt om [slachtoffer] te slaan, samen bij het pand hebben afgesproken en met koevoeten, die [medeverdachte 2] aan verdachte en [medeverdachte 3] had gegeven, het pand zijn binnen gegaan, duidt op een nauwe en bewuste samenwerking. In het pand is [slachtoffer] door [medeverdachte 3] en door verdachte in aanwezigheid van [medeverdachte 2] geslagen. Verdachte en [medeverdachte 2] spraken [medeverdachte 3] er niet op aan toen hij met een koevoet naar [slachtoffer] uithaalde en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] spraken verdachte op hun beurt er niet op aan toen hij [slachtoffer] in het gezicht sloeg. Ook dit duidt op een nauwe en bewuste samenwerking. Het feit dat [medeverdachte 2] [slachtoffer] zelf niet heeft geslagen sluit, gelet op zijn intensieve en daadgerichte betrokkenheid, deze nauwe en bewuste samenwerking niet uit. Na afloop werden de koevoeten weer in de auto van [medeverdachte 2] gelegd, zijn verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] naar het huis van [medeverdachte 2] gegaan, waar de koevoeten zijn schoongemaakt en waar zij met elkaar hebben afgesproken dat zij geen belastende verklaringen bij de politie af zouden leggen. Toen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], tijdens de autorit van het kraakpand naar de woning van [medeverdachte 2] zijn aangehouden door de politie, hebben zij niets gezegd over hetgeen zich heeft afgespeeld. Deze handelingen duiden ook op een voorafgaande en gelijktijdige betrokkenheid.
5.
Waardering van het bewijs ten aanzien van feit 2
5.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen kan worden. Er is weliswaar een matras in brand gestoken, maar omdat dit brandje niet geschikt was om het pand in de brand te zetten en het slachtoffer op grote afstand van het brandende matras is aangetroffen, valt deze handeling niet onder de juridische kwalificatie van brandstichting.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 2 tenlastegelegde. Van de door verdachte aangestoken brand is geen gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest, nu deze van onbetekenende grootte was en niet geschikt was om het pand in brand te zetten. Van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is in het geheel niet gebleken, aangezien het slachtoffer op circa 6 meter afstand lag van het matras dat verdachte in brand had gestoken.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen kan worden. Verdachte heeft verklaard dat hij in het pand aan de Van der Lindenlaan een matras besprenkeld heeft met benzine en dit matras vervolgens met zijn aansteker in brand heeft gestoken. De brandmeester van de Brandweer Gooi en Vechtstreek, [brandmeester], die op 15 november 2009 ter plaatse kwam, heeft verklaard dat het een brandje van onbetekenende grootte was en niet geschikt was om het pand in brand te zetten. Waarschijnlijk was het, door het ontbreken aan brandstof, vanzelf uitgegaan. De vloeren en muren waren namelijk van steen en de ruimte was redelijk hoog. Hieruit blijkt dat er geen gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van sporenonderzoek dat het slachtoffer toen hij door de brandweer werd aangetroffen op grote afstand van het brandende matras lag, zodat er voor hem ook geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Bovendien blijkt uit het rapport van het toxicologisch onderzoek dat in het bloed van het slachtoffer geen aanwijzing verkregen is voor een verhoogde carboxyhemoglobine concentratie en blijkt uit het rapport van het pathologisch onderzoek dat er in zijn luchtwegen geen aanwijzingen waren voor inademen van roetachtig materiaal of aanwijzingen voor thermische schade aan de luchtwegen. Gelet op het feit dat er van de brand geen gemeen gevaar voor goederen en geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, dient verdachte vrijgesproken te worden van het onder 2 tenlastegelegde.
6.
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
7.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat hij op 15 november 2009 te Hilversum tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en één van zijn mededaders toen en aldaar met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een koevoet tegen het hoofd en aangezicht van voornoemde [slachtoffer] geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen, te weten: hersenschade, functieverlies van hersenen, bloedverlies en afsluiting van de bovenste luchtwegen door de botbreuken van neus en bovenkaak, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
8.
De strafbaarheid van het feit
Noodweer
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde een beroep gedaan op noodweer. Toen verdachte het pand binnenkwam was het erg donker. Hij hoorde [slachtoffer] grommend op zich afkomen en hij wist dat hij agressief kon zijn. Voorts wist verdachte dat in het pand een stalen steigerpijp aanwezig was. Hij mocht er dus vanuit gaan dat [slachtoffer] deze pijp in de hand zou hebben toen hij op verdachte afkwam. Dit kan als een onmiddellijk dreigend gevaar worden aangemerkt. Verdachte heeft [slachtoffer] de eerste slag toegebracht om hem tot stilstand te dwingen. Het toebrengen van deze slag was proportioneel. Nu verdachte voor wat betreft de eerste slag uit noodweer heeft gehandeld, dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte is, nadat hij die avond al een woordenwisseling met het slachtoffer had gehad, met een koevoet in de hand een donker pand, waar het slachtoffer zich op dat moment bevond, samen met de twee medeverdachten binnengegaan. Dat het slachtoffer hem op dat moment niet vriendelijk zou ontvangen, maar hem agressief tegemoet zou komen, had verdachte kunnen verwachten. Voorts is niet aannemelijk geworden dat onder deze omstandigheden het slaan van het slachtoffer met een koevoet geboden was voor de noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Er was geen sprake van een acuut dreigende situatie waarin verdachte niet anders kon dan zich verdedigen met geweld. Verdachte had op dat moment namelijk nog steeds de mogelijkheid zich te distantiëren of op een andere manier dan door het toepassen van geweld zijn woede kenbaar kunnen maken. Derhalve is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweer zal worden verworpen.
Nu ook overigens het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk is geworden, is het bewezen geachte feit volgens de wet strafbaar.
9.
De strafbaarheid van verdachte
Noodweerexces
De raadsman heeft ten aanzien van de eerste slag subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces. Verdachte is te ver doorgeschoten in zijn verdediging als gevolg van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt doordat verdachte werd geconfronteerd met een bewapende en een in het donker grommend op hem afkomende [slachtoffer].
Nu de rechtbank, zoals in rubriek 8 is overwogen, van oordeel is dat er geen sprake was van een noodweersituatie, zal ook het beroep op noodweerexces worden verworpen.
Psychische overmacht
De raadsman heeft ten aanzien van de 3 à 4 daarop volgende slagen een beroep gedaan op psychische overmacht. Verdachte dacht dat [slachtoffer] hem met een "smerige" grijns aankeek toen hij op de grond lag. Op dat moment sloegen bij hem de stoppen volledig door. De woede over de bedreigingen van [slachtoffer] twee weken daarvoor, het beledigen van zijn vriendin en het verdriet om de miskraam die zijn vriendin kort hiervoor had gehad, maakten dat verdachte niet anders kon dan de grijns van het gezicht van [slachtoffer] af te slaan.
De rechtbank verwerpt het beroep op psychische overmacht en overweegt daartoe het volgende.
Van psychische overmacht is sprake in gevallen van een van buiten komende dwang waartegen het bieden van weerstand redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Het dossier biedt geen aanwijzingen dat van verdachte in redelijkheid niet verwacht had kunnen worden dat hij weerstand zou bieden aan de dwang om de grijns die hij al dan niet terecht bij [slachtoffer] meende te zien van zijn gezicht af te slaan. Ook psychiater J.H. van Renesse, die verdachte in het Pieter Baan Centrum heeft onderzocht en die ter terechtzitting als deskundige is gehoord, heeft de stelling dat verdachte genoodzaakt was de grijns van het gezicht van [slachtoffer] af te slaan, van de hand gewezen.
Er is voorts geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
10.
Motivering van de straf
10.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder 1 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaar, met aftrek van voorarrest.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf, te weten moord. Verdachte is met de medeverdachten naar het pand waar het slachtoffer verbleef gegaan om hem een lesje te leren. De reden hiervoor, namelijk dat hij de vriendin van verdachte voor hoer had uitgemaakt, staat in geen enkele verhouding tot wat hem is aangedaan. Verdachte en de medeverdachte hebben vrijwel meteen na binnenkomst met een koevoet het slachtoffer meerdere malen op het hoofd geslagen. Zelfs toen het slachtoffer op de grond gevallen was, is verdachte doorgegaan met hem te slaan. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij de smerige grijns die hij bij het slachtoffer dacht te zien van zijn gezicht wilde afslaan. Nadat verdachte het matras waar het slachtoffer gebruik van maakte in brand had gestoken, hebben verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer met ingeslagen schedel en hevig bloedend achtergelaten zonder hulp voor hem in te schakelen. Dit getuigt van zeer weinig respect. Het slachtoffer moet, gelet op zijn letsel, enorm veel pijn hebben gehad en minutenlang hebben geleden terwijl hij besefte dat hij stervende was. Verdachte en de medeverdachten hebben het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen waarover de mens beschikt, namelijk het recht op leven. Zijn gewelddadige dood heeft de rechtsorde ernstig geschokt en heeft het gevoel van veiligheid aangetast. De personen die het slachtoffer hebben aangetroffen moeten de gruwelijke aanblik nog duidelijk op hun netvlies hebben.
Verdachte heeft weinig empathie met het slachtoffer getoond en heeft geen blijk gegeven dat hij het verwerpelijke van zijn daad inziet. Op de vraag of hij spijt heeft van wat er gebeurd is, antwoordde verdachte dat hij ervan baalt dat hij het slachtoffer niet meer heeft kunnen vragen of hij zijn lesje geleerd had.
De rechtbank heeft kennis genomen van de NIFP-rapportage van 4 februari 2011, opgemaakt door P.E. Geurkink, psycholoog en J.H. van Renesse, psychiater. Uit deze rapportage komt naar voren dat verdachte een gemiddeld intelligente man is, wiens grootste probleem zijn alcoholverslaving is. Naast de afhankelijkheid van alcohol zijn er bij verdachte geen aanwijzingen voor andere psychopathologie. Zijn antisociale gedrag is niet dermate structureel en diepgaand, dat sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verdachte is dan ook toerekeningsvatbaar voor het tenlastegelegde.
Al hetgeen hiervoor is overwogen kan tot geen ander oordeel leiden dan dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur dient te worden opgelegd. De rechtbank zal verdachte een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, gelet op het feit dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, geen boos opzet, maar slechts voorwaardelijk opzet bewezen heeft verklaard.
11.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
12. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 7 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van moord
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. C. Kraak en J.L de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 maart 2011.
- 1.
De processen-verbaal waarnaar wordt verwezen, betreffen, tenzij anders aangegeven, processen-verbaal, die zich bevinden in het dossier van de politie Gooi en Vechtstreek, die in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en die voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina's in het dossier.
- 2.
Proces-verbaal van bevindingen (pag. 257-258).
- 3.
Proces-verbaal van bevindingen (pag. 6-10).
- 4.
Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een samenvatting van het verhoor van [medeverdachte 2] (pag. 1013-1016).
- 5.
Proces-verbaal van bevinden (pag. 6-10).
- 6.
Proces-verbaal van verhoor van getuige van 27 augustus 2010 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [getuige 2].
- 7.
Proces-verbaal van voortgang forensisch onderzoek (pag. 15).
- 8.
Een rapport van pathologisch onderzoek van het NFI van 16 juni 2010, met nummer 2009.11.16.101, opgemaakt door A. Maes, arts en patholoog, op de door haar als vast gerechtelijk deskundige afgelegde eed/belofte (map 3, bijlage 9).
- 9.
Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een samenvatting van het verhoor van verdachte (pag. 3016-3021), proces-verbaal van verhoor van verdachte bij inbewaringstelling van 19 november 2009 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van verdachte, proces-verbaal van verhoor van getuige van 21 mei 2010 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van verdachte en de verklaring die verdachte ter terechtzitting van 15 en 17 februari 2011 heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
- 10.
Proces-verbaal van voortgang forensisch onderzoek (pag. 15-17) en proces-verbaal van sporenonderzoek
(map 1, bijlage 6).
- 11.
Een rapport van onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek van het NFI van 29 april 2010, met nummer 2009.11.16.101, opgemaakt door dr. L.H.J. Aarts (map 3, bijlage 4).
- 12.
Een rapport van vergelijkend verfonderzoek van het NFI van 2 februari 2010, met nummer 2009.11.16.101, opgemaakt door ing. J.A.C. van Velzen (map 2, bijlage 26).
- 13.
Proces-verbaal van sporenonderzoek (map 1, bijlage 8).
- 14.
Een rapport van biologische sporen en DNA-onderzoek van het NFI van 2 maart 2010, met nummer 2009.11.16.101, opgemaakt door dr. L.H.J. Aarts (map 2, bijlage 28).
- 15.
Een rapport van biologische sporen en DNA-onderzoek van het NFI van 2 maart 2010, met nummer 2009.11.16.101, opgemaakt door dr. L.H.J. Aarts (map 2, bijlage 28).
- 16.
Proces-verbaal van sporenonderzoek (map 1, bijlage 2).
- 17.
Proces-verbaal van vergelijkend onderzoek schoenen - gipsafvorming (map 2, bijlage 25).
- 18.
proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een samenvatting van het verhoor van [vriendin van verdachte] (pag. 4017).
- 19.
Proces-verbaal van verhoor getuige, inhoudende de verklaring van [getuige 1], (pag. 50 -54) en proces-verbaal van verhoor van getuige van 18 mei 2010 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [getuige 1].
- 20.
Proces-verbaal van nader verhoor van verdachte van 18 juni 2010 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2] en proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een samenvatting van het verhoor van [vriendin van verdachte] (pag. 4017).
- 21.
Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een samenvatting van het verhoor van verdachte (pag. 3016-3021) en proces-verbaal van verhoor van getuige van 21 mei 2010 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van verdachte
- 22.
Proces-verbaal van verhoor van verdachte inbewaringstelling van 19 november 2009 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van verdachte.
- 23.
Proces-verbaal van verhoor van getuige van 20 mei 2010 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 3].
- 24.
Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een samenvatting van het verhoor van [vriendin van verdachte] (pag. 4017).