RvdW 2011/1140
Verjaring op voet art. 3:307 lid 1 BW? Betalingsregeling erkenning vordering?; feitelijk oordeel. Veroordelend vonnis m.b.t. deel vordering; wijziging in materiële rechtsverhouding?
HR 23-09-2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8449
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
23 september 2011
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel, C.E. Drion, G. Snijders
- Zaaknummer
10/01177
- Conclusie
A-G Wesseling van-Gent
- LJN
BQ8449
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht / Rechtshandelingen
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Burgerlijk procesrecht (V)
Staatsrecht / Rechtspraak
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2011:BQ8449, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 23‑09‑2011
ECLI:NL:PHR:2011:BQ8449, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑06‑2011
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑02‑2010
- Wetingang
Essentie
Verjaring op voet art. 3:307 lid 1 BW? Betalingsregeling erkenning vordering?; feitelijk oordeel. Veroordelend vonnis m.b.t. deel vordering; wijziging in materiële rechtsverhouding?
De materiële rechtsverhouding die tussen partijen bestaat, verandert niet door een veroordelend vonnis m.b.t. een deel van de vordering. Daaraan doet niet af dat voor de tenuitvoerlegging van een vonnis een andere verjaringstermijn geldt o.g.v. art. 3:324 BW. Daarmee is immers geen sprake van een andere vordering.
’s Hofs oordeel dat de betalingsregeling van partijen betrekking had op de gehele vordering (en aldus een erkenning van de gehele schuld vormde), is ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.