Rb. Gelderland, 07-10-2019, nr. 7886030
ECLI:NL:RBGEL:2019:4484
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
07-10-2019
- Zaaknummer
7886030
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2019:4484, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 07‑10‑2019; (Beschikking)
- Vindplaatsen
JBPr 2020/32 met annotatie van Barbiers, D.L.
Uitspraak 07‑10‑2019
Inhoudsindicatie
luchtvaartzaak; tussenbeschikking; cessieverbod in algemene voorwaarden luchtvaartmaatschappij naar voorlopig oordeel van de kantonrechter onredelijk bezwarend
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 7886030 \ CV EXPL 19-8120 \ 693 \ 636
uitspraak van 7 oktober 2019
beschikking
in de zaak van
de stichting
Stichting Achmea Rechtsbijstand
gevestigd te Tilburg
verzoekende partij
gemachtigde mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
en
de vennootschap naar Iers recht
Ryanair DAC
gevestigd te Swords, Co Dublin, Ierland
verwerende partij
gemachtigde mr. A.C.J. Houwers
Partijen worden hierna Achmea en Ryanair genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het standaard vorderingsformulier A van bijlage I van Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (hierna: de EPGV) en de daarbij gevoegde stukken, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 21 juni 2019
- het verweerschrift van Ryanair en de daarbij gevoegde stukken, ingekomen ter griffie op 25 juli 2019
2. Het verzoek en het verweer
2.1.
Achmea vordert in het vorderingsformulier betaling door Ryanair aan haar van een bedrag van € 1.181,50. Dit bedrag heeft zij als volgt opgebouwd:
- hoofdsom € 1.000,00
- wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 3 augustus 2017 € PM
- buitengerechtelijke kosten € 181,50
- wettelijke rente over de b.i.k. vanaf 20 februari 2018 € PM
- proceskosten en nakosten € PM
Totaal (behoudens PM) € 1.181,50
2.2.
Achmea legt het volgende aan haar vordering ten grondslag.
[passagier A] , [passagier B] , [passagier C] en [passagier D] (hierna: de passagiers) hebben bij een vlucht op donderdag 3 augustus 2017 met Ryanair vanaf Weeze Airport te Düsseldorf, Duitsland, naar Luton Airport te London, Verenigd Koninkrijk (vluchtnummer FR 344) een vertraging opgelopen van 5 uur en 33 minuten. De passagiers hebben daarom op grond van artikel 7 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (hierna: Vo. 261/2004) recht op een compensatie, te betalen door Ryanair, van
€ 250,00 per persoon, dus van € 1.000,00 in het totaal. Bij brieven van 20 februari 2018,
14 maart 2018 en 4 april 2018 heeft EUclaim B.V. bij Ryanair aanspraak gemaakt op deze compensatie. In de laatste brief is Ryanair in gebreke gesteld en is ook aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten en rente. Volgens Achmea heeft Ryanair in haar brief van 18 april 2018 aan EUclaim de vorderingen van de passagiers erkend. Ryanair is echter, ondanks een sommatie daartoe van EUclaim van 26 april 2018, niet tot betaling overgegaan. Achmea stelt dat de passagiers deze vorderingen rechtsgeldig hebben overgedragen aan Achmea, zoals blijkt uit de als productie 1 overgelegde aktes van cessie. Achmea stelt nu dat Ryanair, omdat zij bij brief van 18 april 2018 de vordering heeft erkend en betaling heeft toegezegd, deze overeengekomen toezegging op grond van artikel 3:296 BW en/of artikel 6:74 BW dient na te komen. Ryanair is volgens haar op basis van artikel 6:83a BW van rechtswege in verzuim vanaf het moment dat de vlucht oorspronkelijk zou aankomen op de plaats van bestemming en is vanaf die datum wettelijke rente verschuldigd. Omdat Ryanair betaling van de compensatie heeft geweigerd, heeft zij buitengerechtelijke kosten en proceskosten moeten maken, waarvan zij ook betaling vordert, aldus Achmea.
2.3.
Ryanair voert gemotiveerd verweer. Primair voert zij aan dat Achmea niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen omdat geen sprake is van een rechtsgeldige cessie van de rechten van de passagiers aan Achmea. In artikel 15.4.2 van de algemene voorwaarden van Ryanair staat dat vorderingen jegens Ryanair die voortvloeien uit de overeenkomst of hiermee samenhangen, kunnen noch mogen worden overgedragen aan derden. Er is dus sprake van een cessieverbod. Het recht op een financiële compensatie bij vertraging valt volgens Ryanair onder dit verbod. De passagiers hebben volgens Ryanair bij het boeken van de vliegtickets aangevinkt dat zij akkoord gingen met de algemene voorwaarden. Ryanair verwijst naar de door haar overgelegde beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 juni 2018 (ECLI:NL:RBOBR:2018:3169). Subsidiair en alleen voor zover nodig voert zij aan dat de annulering van de vlucht het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk een technisch mankement aan het betreffende vliegtuig. Dit mankement diende zo spoedig mogelijk te worden gerepareerd. Zij heeft een zogenaamde ‘reverse rotation’ uitgevoerd toen het mankement niet snel bleek te kunnen worden verholpen. Bij een dergelijke buitengewone omstandigheid is zij blijkens artikel 5 lid 3 van Vo. 261/2004 niet verplicht tot terugbetaling of tot het betalen van een compensatievergoeding, aldus Ryanair.
3. De beoordeling
3.1.
De Europese procedure voor geringe vorderingen (de EPGV) is – zakelijk weergegeven – van toepassing in grensoverschrijdende gevallen in burgerlijke en handelszaken indien de waarde van een vordering, alle rente, kosten en uitgaven niet meegerekend, op het tijdstip dat het vorderingsformulier ter griffie van de rechtbank wordt ontvangen, niet meer bedraagt dan € 5.000,00, behoudens de in artikel 2 van de EPGV genoemde uitzonderingen.
3.2.
De kantonrechter stelt vast dat de vordering binnen het toepassingsbereik van de EPGV valt, nu deze lager is dan € 5.000,00, Achmea in Nederland is gevestigd en Ryanair in Ierland, en beide landen lidstaten zijn waarvoor de EPGV geldt.
Rechtsmacht
3.3.
Nu een aparte bevoegdheidsregeling in de EPGV ontbreekt, moet aan de hand van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: de Herschikte EEX-Vo.) worden bepaald of de Nederlandse (kanton)rechter bevoegd is.
3.4.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse (kanton)rechter op grond van artikel 26 lid 1 van de Herschikte EEX-Vo. bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. Ryanair is namelijk verschenen en heeft enkel inhoudelijk verweer gevoerd. Daarmee wordt Ryanair geacht stilzwijgend te hebben ingestemd met de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en de kantonrechter van deze rechtbank.
3.5.
In geschil is ten eerste of de passagiers hun vorderingen rechtsgeldig hebben kunnen overdragen aan Achmea. Ryanair beroept zich namelijk op een beding in haar algemene voorwaarden, waarin een cessieverbod is opgenomen. Hoewel Achmea geen consument is, heeft de vordering van Achmea als cessionaris naar het oordeel van de kantonrechter een zodanige samenhang met de vordering van de passagiers, zijnde consumenten, dat op dezelfde wijze als waarop dat bij de vordering van de passagiers aan de orde zou zijn, ambtshalve moet worden getoetst of het beding in de algemene voorwaarden van Ryanair onredelijk bezwarend is op grond van het bepaalde in artikel 6:233 aanhef en sub a BW. In consumentenovereenkomsten is de kantonrechter hiertoe op grond van Europees recht en Nederlands recht, geïmplementeerd in artikel 6:233 aanhef en sub a BW, ambtshalve verplicht.
3.6.
Een beding in algemene voorwaarden is ingevolge artikel 6:233 aanhef en sub a BW vernietigbaar indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. Deze bepaling moet, waar nodig, worden uitgelegd overeenkomstig de Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 inzake oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn). In artikel 3 lid 1 van de Richtlijn is bepaald dat een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld (zoals in deze zaak het geval is bij de algemene voorwaarden van Ryanair) als oneerlijk wordt beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. In artikel 3 lid 3 staat dat de bijlage (bij de Richtlijn) een indicatieve en niet uitputtende lijst bevat van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt (ook wel: de blauwe lijst). Onder q) van de blauwe lijst is opgenomen dat als oneerlijk worden aangemerkt bedingen die tot doel of tot gevolg hebben: ‘het indienen van een beroep of het instellen van een rechtsvordering door de consument te beletten of te belemmeren (…)’. Per geval zal de bevoegde rechter moeten beoordelen of, met inachtneming van alle relevante omstandigheden, het desbetreffende beding ook daadwerkelijk, ten nadele van de consument en in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen aanzienlijk verstoort.
3.7.
In het licht van het voorgaande acht de kantonrechter voor de beoordeling van het cessieverbod de volgende omstandigheden van belang. Het beding verhindert passagiers hun vordering over te dragen aan bijvoorbeeld een (claim)organisatie en maakt het voor passagiers moeilijker om hun vordering te gelde te maken, omdat zij daardoor zelf moeten procederen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat voor veel passagiers de mogelijke opbrengsten van een procedure niet zullen opwegen tegen de kosten daarvan en het risico van een proceskostenveroordeling. Het evenwicht tussen de uit de (vervoers)overeenkomst voorvloeiende rechten en verplichtingen van partijen wordt hiermee ten nadele van de consument (passagier) verstoord, ook omdat het belang van Ryanair juist kan zijn om het moeilijker te maken voor individuele consumenten om hun vorderingen te gelde te maken. Daarnaast valt niet in te zien welk belang Ryanair heeft bij het cessieverbod en is niet gebleken van compensatie voor de passagier van de nadelige gevolgen van het cessieverbod. Het beding valt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter dan ook aan te merken als een beding zoals bedoeld in het hiervoor genoemde onderdeel q van de blauwe lijst.
3.8.
Gelet op het voorgaande moet het cessieverbod, anders dan in de vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant van 28 juni 2018 (ECLI:NL:RBOBR:2018:3169) en van 29 augustus 2019 (ECLI:NL:RBOBR:2019:5010 is geoordeeld en in overeenstemming met de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland (ECLI:NL:RBNH:2019:3323), naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter als oneerlijk in de zin van de Richtlijn en daarom als onredelijk bezwarend worden aangemerkt. Vernietiging van het beding zal tot gevolg hebben dat de vordering van de passagiers rechtsgeldig aan Achmea is gecedeerd, zodat het niet-ontvankelijkheidsverweer van Ryanair zal stranden en zal moeten worden ingegaan op het subsidiaire verweer van Ryanair, te weten dat de annulering van de vlucht het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk een technisch mankement aan het betreffende vliegtuig. Alvorens een beslissing te nemen zal Ryanair eerst in de gelegenheid worden gesteld zich over het voorlopig oordeel van de kantonrechter uit te laten bij akte, te nemen uiterlijk twee weken na de datum van deze beschikking. Achmea zal vervolgens twee weken de mogelijkheid krijgen om hierop, alsmede op het subsidiaire verweer van Ryanair, bij antwoordakte te reageren.
3.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4. De beslissing
De kantonrechter,
4.1.
stelt Ryanair in de gelegenheid om zich uiterlijk maandag 21 oktober 2019 bij akte uit te laten over hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 3.8;
4.2.
stelt Achmea in de gelegenheid om hierop uiterlijk maandag 4 november 2019 bij antwoordakte te reageren zoals overwogen onder 3.8;
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. A.J. Weerkamp-Beens en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2019. | ||