NJB 2024/706:Het cassatiemiddel berust op de opvatting dat in het geval dat bij de verdachte een psychogeriatrische aandoening wordt vastgesteld waardoor hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen, en een herstel van het cognitief functioneren van de verdachte in redelijkheid niet valt te verwachten, de rechter niet op grond van art. 16 lid 1 Sv mag overgaan tot schorsing van de vervolging, maar daarentegen het OM niet-ontvankelijk moet verklaren in de vervolging. Die opvatting vindt geen steun in het recht en ook art. 6 EVRM staat niet in de weg aan de toepassing van art. 16 lid 1 Sv in zo’n geval. Overigens staat, als bij onherroepelijke einduitspraak de vervolging van de verdachte met toepassing van art. 16 lid 1 Sv is geschorst, de mogelijkheid open van een verzoek aan het in art. 29f Sv bedoelde gerecht om te verklaren dat de zaak geëindigd is.