Rov. 1 en 2 van de bestreden beschikking.
HR, 30-03-2012, nr. 11/02531
ECLI:NL:HR:2012:BV2911
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
30-03-2012
- Zaaknummer
11/02531
- Conclusie
Mr. Keus
- LJN
BV2911
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV2911, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑03‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV2911
ECLI:NL:PHR:2012:BV2911, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑02‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BV2911
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑03‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 81RO. Afwijzing verzoek vaststelling Nederlandse nationaliteit wegens met valse en/of fictieve persoonsgegevens verkregen naturalisatiebesluit
30 maart 2012
Eerste Kamer
11/02531
EV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar beschikking in de zaak 342714/HA RK 09-362 van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 april 2011.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 30 maart 2012.
Conclusie 03‑02‑2012
Mr. Keus
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
(hierna: [verzoeker])
verzoeker tot cassatie
tegen
de Staat der Nederlanden,
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Immigratie- en Naturalisatiedienst
(hierna: IND)
verweerder in cassatie
Het gaat in deze zaak om de vraag of [verzoeker] zijn naturalisatiebesluit al dan niet met gebruikmaking van valse of fictieve gegevens heeft verkregen.
1. Feiten en procesverloop1.
1.1
[Verzoeker] heeft in Nederland onder de personalia [verzoeker], geboren op [geboortedatum 1] 1966 te [geboorteplaats 1] (Joegoslavië), een verblijfsvergunning verkregen. Onder deze personalia is hem bij koninklijk besluit van 9 december 1999, nummer 99005932, het Nederlanderschap verleend. Op verzoek van [verzoeker] is op 8 maart 2007 in de gemeentelijke basisadministratie zijn geboortedatum gewijzigd van [geboortedatum 1] 1966 in [geboortedatum 2] 1965.
1.2
[Verzoeker] is op enig moment onder de personalia [alias verzoeker]2., geboren op [geboortedatum 3] 1964 te [geboorteplaats 2], Macedonië, strafrechtelijk veroordeeld. De in Nederland genomen vingerafdrukken van [verzoeker] en [alias verzoeker] zijn daarom identiek.
1.3
Bij brief van 11 juni 2009 heeft IND aan de advocaat van [verzoeker] bericht dat [verzoeker] een andere persoon is dan [verzoeker] en dat het Nederlanderschap daarom niet bij koninklijk besluit van 9 december 1999 aan hem is verleend.
1.4
[Verzoeker] heeft op 6 juli 2009 een verzoekschrift bij de rechtbank 's‑Gravenhage ingediend, waarin hij de rechtbank heeft verzocht vast te stellen dat hij sinds 9 december 1999 de Nederlandse nationaliteit bezit3.. Bij brieven van 1 december 2009, 12 februari 2010, 15 april 2010 en 21 september 2010 heeft [verzoeker] het verzoekschrift aangevuld.
[verzoeker] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij op [geboortedatum 2] 1965 te [geboorteplaats 1], voormalig Joegoslavië, is geboren en met ingang van 18 oktober 1994 in het bezit is van een vergunning tot verblijf zonder beperking in Nederland. In de asielprocedure heeft hij verklaard te zijn [verzoeker], geboren op [geboortedatum 1] 1966 te [geboorteplaats 3] (Joegoslavië). Bij koninklijk besluit van 9 december 1999 heeft hij onder voormelde personalia de Nederlandse nationaliteit verkregen. De in het koninklijk besluit genoemde geboortedatum [geboortedatum 1] 1966 is in maart 2007 in de gemeentelijke basisadministratie van Den Haag gewijzigd in de volgens [verzoeker] juiste geboortedatum [geboortedatum 2] 1965. [Verzoeker] heeft daartoe een authentieke geboorteakte overgelegd, voorzien van een legalisatie- en apostillestempel. [Verzoeker] heeft voorts aangevoerd dat hij heeft toegegeven op enig moment tegenover de politie te hebben verklaard [alias verzoeker] te zijn. Uit psychiatrische en psychologische rapportages is volgens hem echter gebleken dat hij psychisch ziek is. Hieruit valt, nog steeds volgens [verzoeker], zijn gedrag te verklaren. [Verzoeker] heeft ten slotte erkend dat op naam van [alias verzoeker] een strafrechtelijk vonnis tegen hem is uitgesproken; het strafrechtelijk onderzoek heeft zich echter niet tot vaststelling van zijn identiteit uitgestrekt.
1.5
Bij brief van 12 juli 2010 heeft IND geconcludeerd dat [verzoeker] noch door naturalisatie, noch op andere wijze het Nederlanderschap heeft verkregen.
IND heeft aangevoerd dat wellicht een persoon genaamd [verzoeker] op [geboortedatum 2] 1965 te [geboorteplaats 1] is geboren, maar dat [verzoeker] niet deze persoon is. [Verzoeker] is weliswaar onder genoemde personalia genaturaliseerd, maar IND heeft gesteld redenen te hebben om aan te nemen dat [verzoeker] in werkelijkheid [alias verzoeker], geboren op [geboortedatum 3] 1964 te [geboorteplaats 2] (de voormalige Joegoslavische deelrepubliek Macedonië), is. IND is tot deze conclusie gekomen op grond van een aantal onderzoeken door de politie en het ministerie van Buitenlandse Zaken en verklaringen van [verzoeker] en zijn beweerde echtgenote in onderlinge samenhang, alsmede op grond van het strafrechtelijk onderzoek. [Verzoeker] is onder de naam [alias verzoeker] veroordeeld, heeft onder die naam gedetineerd gezeten en is eveneens onder die naam ongewenst verklaard. IND heeft zich ten slotte erop beroepen dat een onderzocht paspoort met de persoonsgegevens van [alias verzoeker], geboren op [geboortedatum 3] 1964 te [geboorteplaats 2], Macedonië, ‘hoogstwaarschijnlijk echt en onvervalst’ is bevonden en dat onderzoek heeft uitgewezen dat de vingerafdrukken van [verzoeker] en [alias verzoeker] identiek zijn.
1.6
Nadat op 10 februari 2011 de mondelinge behandeling had plaatsgevonden, heeft de rechtbank bij beschikking van 7 april 2011 het verzoek afgewezen.
1.7
Aan de afwijzing van het verzoek heeft de rechtbank in rov. 3.2 ten grondslag gelegd dat ingevolge rechtspraak van de Hoge Raad4. een vóór 1 april 2003 genomen naturalisatiebesluit waarin valse of fictieve persoonsgegevens zijn opgenomen, de betrokkene (behoudens bijzondere omstandigheden) niet identificeert en daarom geen rechtsgevolg heeft5.. In rov. 3.3 heeft de rechtbank gereleveerd dat verzoeker tegenstrijdige verklaringen omtrent zijn identiteit heeft afgelegd:
‘3.3
Verzoeker heeft op 12 augustus 2007 tegenover de politie Haaglanden verklaard onjuiste personalia te hebben gebruikt. Hij heeft aangegeven in werkelijkheid te zijn [alias verzoeker], geboren op [geboortedatum 3] 1964 te [geboorteplaats 2] (lees: [geboorteplaats 2]) in Macedonië. Hij heeft daarbij een gedetailleerde verklaring afgelegd over de personalia van zijn ouders en zijn zuster en halfzuster, en hij heeft uitgebreid toegelicht hoe hij uiteindelijk in Nederland terecht is gekomen. Deze toelichting wijkt geheel af van hetgeen in het verzoekschrift is gesteld. Op 24 september 2007 is verzoeker tegenover de politie Haaglanden in eerste instantie teruggekomen op zijn eerder afgelegde verklaring en heeft hij verklaard [verzoeker] te zijn, geboren op [geboortedatum 2] 1965 te [geboorteplaats 1]. Verderop in het verhoor komt hij weer terug op deze verklaring en verklaart hij te zijn [alias verzoeker]. De bij het verhoor op 24 september 2007 gegeven toelichting wijkt eveneens af van hetgeen in het verzoekschrift is vermeld. Zo wordt bijvoorbeeld over [alias verzoeker] in het verzoekschrift gemeld dat hij de tweelingbroer is van verzoeker, terwijl verzoeker op 24 september 2007 tegenover de politie verklaart dat [alias verzoeker] een vriend/collega is met wie hij heeft samengewerkt in een bouwbedrijf in Zagreb. Ook bijna twee jaar later, op 23 juli 2009, verklaart verzoeker tegenover een brigadier van het regionaal politiekorps Haaglanden dat zijn echte naam is [alias verzoeker]. Als verklaring voor de verschillende verhalen geeft verzoeker aan dat hij psychische problemen heeft (gehad).’
In rov. 3.4 heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de overgelegde psychiatrische en psychologische rapportages weliswaar kan worden geconcludeerd dat [verzoeker] psychische problemen heeft (gehad), maar dat daaruit niet volgt dat de tegenstrijdige verklaringen omtrent zijn identiteit hun oorzaak in die psychische problemen vinden. Nu niet kan worden vastgesteld welke verklaring de juiste is, mag volgens de rechtbank, gelet op de tegenstrijdige verklaringen van [verzoeker], van [verzoeker] worden verwacht dat hij met documenten of getuigenverklaringen aantoont dat hij [verzoeker] is. De rechtbank heeft gereleveerd dat de advocaat van [verzoeker] ter zitting heeft verklaard geen concreet (tegen)bewijsaanbod te kunnen doen. Adressen van eventuele getuigen zijn volgens de rechtbank niet bekend, terwijl de rechtbank de ter beschikking staande documenten onvoldoende bewijs acht. In rov. 3.5 heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de gelegaliseerde geboorteakte op naam van [verzoeker] niet blijkt dat [verzoeker] werkelijk die persoon is. In rov. 3.6 heeft de rechtbank gereleveerd dat [verzoeker] in het bezit was van een paspoort van Macedonië op naam van [alias verzoeker], geboren op [geboortedatum 3] 1964 te [geboorteplaats 2], dat document-technisch onderzoek heeft uitgewezen dat geen van de echtheidskenmerken van dit paspoort afwijkt van een soortgelijk, zonder twijfel origineel exemplaar, dat van een mogelijke fotoverwisseling niet is gebleken en dat IND voorts onweersproken heeft gesteld dat verificatieonderzoek in opdracht van het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft uitgewezen dat het hier het paspoort van [verzoeker] betreft. In rov. 3.7 is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat IND voldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat [verzoeker] gebruik maakt van valse of fictieve persoonsgegevens en dat [verzoeker] zijn naturalisatiebesluit met gebruikmaking van valse of fictieve gegevens heeft verkregen. Omdat voorts niet is gebleken van bijzondere omstandigheden heeft de rechtbank geconcludeerd dat het verzoek van [verzoeker] dient te worden afgewezen.
1.8
Tegen deze beschikking van de rechtbank heeft [verzoeker] tijdig en regelmatig beroep in cassatie ingesteld6.. IND heeft een verweerschrift ingediend en daarin tot verwerping van het cassatieberoep geconcludeerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het middel is gericht tegen de rov. 3.3–3.7.
2.2
Na te hebben gerefereerd aan de overgelegde medische rapporten, waarin volgens het middel is geconcludeerd dat [verzoeker] verkeerde in een paranoïde psychotische toestand c.q. in een psychotische toestand met hypomane kenmerken en trauma had opgelopen in de oorlog in het voormalige Joegoslavië en na, overigens zonder verwijzing naar vindplaatsen in de stukken van de feitelijke instantie, te hebben gereleveerd dat [verzoeker] een verblijfsvergunning had verkregen omdat medische behandeling in Nederland in verband met zijn psychotische stoornis was geboden, voert het middel aan dat aan de door de rechtbank bedoelde verklaringen ‘volstrekt voorbij (moet) worden gegaan’, nu deze verklaringen zouden zijn afgelegd toen [verzoeker] in de eerder genoemde psychotische toestand verkeerde. Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, uit (de rapportages over) de bedoelde psychische problemen niet volgt dat de tegenstrijdige verklaringen van [verzoeker] omtrent zijn identiteit hun oorzaak in die problemen vinden, is volgens het middel ‘een onjuiste conclusie, en volstrekt ongemotiveerd’, nu het in deze procedure erop aankomt vast te stellen ‘wat in deze de waarheid is’.
2.3
In zoverre kan het middel niet tot cassatie leiden. Het was aan de rechtbank als feitenrechter voorbehouden te oordelen over de betekenis die in het licht van de psychische problemen van [verzoeker] aan diens tegenstrijdige verklaringen diende te worden toegekend. In cassatie kan het oordeel van de rechtbank dienaangaande daarom niet op juistheid, maar slechts op begrijpelijkheid worden getoetst. Kennelijk was de rechtbank van oordeel dat niet zonder meer kon worden aangenomen dat de tegenstrijdige verklaringen van [verzoeker] louter aan diens psychische problemen waren toe te schrijven. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, zeker niet nu de (herhaalde) verklaring van [verzoeker] dat hij in werkelijkheid [alias verzoeker] is, steun vond in diens Macedonische paspoort. Overigens heeft de rechtbank aan de tegenstrijdigheden in de verklaringen van [verzoeker] slechts de gevolgtrekking verbonden dat ‘(n)iet kan worden vastgesteld welke verklaring de juiste is’ (en de later opgegeven identiteit dus niet voetstoots voor de ware aangenomen7.) en dat ‘van verzoeker verwacht mag worden dat hij met documenten of getuigenverklaringen aantoont dat hij [verzoeker] is’.
2.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft IND voldoende bewijs geleverd dat [verzoeker] zijn naturalisatiebesluit met gebruikmaking van valse of fictieve gegevens heeft verkregen. Dat oordeel heeft de rechtbank mede gebaseerd op het Macedonische paspoort op naam van [alias verzoeker], dat [verzoeker] in zijn bezit had en dat blijkens document-technisch onderzoek hoogstwaarschijnlijk echt en onvervalst is. Voor zover het middel tegen de bestreden beschikking aanvoert dat ‘(het) enkele feit dat [verzoeker] in het bezit is geweest van een paspoort van de Republiek Macedonië op naam van [alias verzoeker] (…) niets (zegt)’, gelet op de wijze waarop hij dat Macedonische paspoort heeft aangevraagd en verkregen (en de wijze waarop hij eveneens een Servisch paspoort op naam van [verzoeker] en een verklaring van de Servische ambassade omtrent zijn Servische nationaliteit heeft aangevraagd en verkregen), kan het evenmin tot cassatie leiden. Voor zover de door het middel geponeerde stellingen over de wijze waarop [verzoeker] de door het middel bedoelde documenten heeft aangevraagd en verkregen al niet een in cassatie ontoelaatbaar novum vormen, vermeldt het middel niet dat en waar [verzoeker] die stellingen ten overstaan van de rechtbank heeft betrokken.
2.5
Het middel stelt tevens ter discussie dat de rechtbank heeft geoordeeld:
‘Voorts heeft de IND onweersproken gesteld dat verificatieonderzoek in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft uitgewezen dat het het paspoort van verzoeker betreft.’
Het middel bestrijdt dit oordeel met de klacht dat [verzoeker] bij de rechtbank heeft doen bepleiten dat het gedane verificatieonderzoek niet objectief en volledig was, omdat uit het dossier niet blijkt dat meerdere foto's in het kader van dat onderzoek naar het land van herkomst zijn opgestuurd8. en het aan een vergelijking van de vingerafdrukken van [verzoeker] en die van (de werkelijke) [alias verzoeker] zou hebben ontbroken. In zoverre kan het middel reeds bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. De rechtbank heeft uit het verificatieonderzoek immers niet méér afgeleid dan dat het Macedonische paspoort het paspoort van [verzoeker] is. Het middel betoogt niet dat [verzoeker] zou hebben bestreden dat het Macedonische paspoort zijn paspoort is en stelt de begrijpelijkheid van de conclusie van de rechtbank dat het Macedonische paspoort het paspoort van [verzoeker] is, ook niet anderszins ter discussie. Integendeel, het middel beschrijft juist dat en hoe [verzoeker] zelf dat Macedonische paspoort op naam van [alias verzoeker] heeft aangevraagd en verkregen.
2.6
Ten slotte betoogt het middel dat, anders dan de rechtbank zou hebben aangenomen, niet [alias verzoeker], maar [verzoeker] ‘voor een groot aantal strafbare feiten’ zou zijn veroordeeld. Ook in zoverre kan het middel niet tot cassatie leiden. Nu in de bestreden beschikking niet valt te lezen dat [alias verzoeker] ‘zou zijn veroordeeld voor een groot aantal strafbare feiten’ en evenmin dat de rechtbank dit (mede) aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd, mist het middel in zoverre feitelijke grondslag.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑02‑2012
In het cassatierekest aangeduid als [alias verzoeker] of [alias verzoeker].
HR 30 juni 2006, LJN: AV0054, NJ 2007, 551, m.nt. G.R. de Groot, AB 2006, 335, m.nt. R. Ortlep, JV 2006, 314, m.nt. H.U. Jessurun d'Oliveira, rov. 3.4.2.
De leer van de niet bestaande persoon in het nationaliteitsrecht is in de literatuur bestreden. Zie R. Samkalden, De misser van Verdonk (en van de civiele rechter?), NJB 2006, p. 1208–1209; L.P. Broekveldt, Verontrustend gebrek juridische kennis bij kamerleden, NJB 2006, p. 1210–1212; M.R. Mok, Naturalisatie onder andere dan de eigen naam, NJB 2006, p. 1212; F.H. van der Burg, Het debat over het Nederlanderschap van Ayaan Hirsi Ali of de terugkeer van de nietigheid van rechtswege, NJB 2006, p. 1213–1214; J.M. Jansen, Strikte maar onjuiste conclusies, Advocatenblad 2006, p. 416–419; Jelle Kroes, Onnodige vraag, Advocatenblad 2006, p. 420–421; N.S.J. Koeman, Omzien in verwondering, Advocatenblad 2006, p. 422–425; G.R. de Groot, Identiteitsfraude en het Nederlanderschap van vóór 1 april 2003 genaturaliseerde personen, NJB 2007, p. 74–80.
Op grond van art. 18 lid 2 Rijkswet op het Nederlanderschap staat van de beschikking uitsluitend beroep in cassatie open. De bestreden beschikking dateert van 7 april 2011; het verzoekschrift is op 27 mei 2011 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen.
Welke van de afgelegde verklaringen van [verzoeker] volgens het middel buiten beschouwing zouden moeten worden gelaten, valt intussen niet eenvoudig vast te stellen. Zo stelt het middel, overigens zonder verwijzing naar vindplaatsen, dat [verzoeker] in 1997 een verblijfsvergunning heeft verkregen ‘omdat dringend noodzakelijke medische behandeling in Nederland geboden was in verband met zijn psychotische stoornis’, zulks terwijl [verzoeker] onder de volgens hem juiste personalia ([verzoeker]) een verblijfsvergunning heeft verkregen, en heeft de rechtbank in rov. 3.3 vastgesteld dat [verzoeker] in één en hetzelfde verhoor wisselende verklaringen over zijn identiteit heeft afgelegd.
In de brief van IND aan de rechtbank van 12 juli 2010 heeft IND onder meer gesteld: ‘Ter zake wordt allereerst opgemerkt dat in het kader van het verificatieonderzoek in het land van herkomst een aantal foto's is meegezonden; de stelling van verzoeker dat er slechts een foto is opgestuurd en dat daarom het onderzoek onvolledig is, wordt dan ook niet gevolgd.’