Smartengeld
Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/6.7:6.7 Conclusies
Archief
Smartengeld 1998/6.7
6.7 Conclusies
Documentgegevens:
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Immateriële schade in de vorm van verdriet als gevolg van overlijden of ernstige verwonding van een naaste is aan te merken als ernstige schade. Tijdens de parlementaire behandeling van de huidige wettelijke regeling is er niettemin voor gekozen een recht op vergoeding van dergelijke schade af te wijzen. Daartoe is een beroep gedaan op de strekking van de artikelen 6:107 en 6:108, welke artikelen bij verwonding en overlijden van een ander geen recht bieden op vergoeding van immateriële schade maar bovendien geacht worden de te vergoeden schade in die gevallen exclusief beheersen.
Ten aanzien van de vergoeding van immateriële schade aan nabestaanden van een overledene is het Nederlandse recht aanzienlijk restrictiever dan een zeer groot deel van de overige Europese landen. Ook met betrekking tot vergoeding van immateriële schade als gevolg van ernstige verwonding van een naaste kent een aanzienlijk aantal andere landen een ruimer stelsel dan het Nederlandse.
Nadere beschouwing van de tegen een recht op vergoeding aangevoerde bezwaren leidt tot het oordeel dat het gewicht van die bezwaren moet worden gerelativeerd, terwijl aannemelijk is dat de opvattingen ten gunste van een recht op vergoeding van immateriële schade van naasten en nabestaanden zijn gewijzigd. Het gewicht van de argumenten voor een recht op vergoeding van dergelijke schade wordt groter bevonden dan de daartegen geuite bezwaren en een recht op vergoeding is dan ook wenselijk.
Voor de erkenning van een recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van verwonding of overlijden van een naaste heeft ingrijpen van de wetgever de voorkeur, waarbij een dergelijk recht vorm zou kunnen krijgen in de artikelen 6:107 en 6:108. Zowel bij overlijden als bij zeer ernstige verwonding van een naaste is een recht op vergoeding van immateriële schade op zijn plaats, waarbij het stellen van de eis van aanwezigheid van 'geestelijk letsel' bij de derde niet wenselijk is. De kring van gerechtigden dient beperkt te blijven tot degenen die een zeer nauwe affectieve band hebben of hadden met het 'primaire slachtoffer'. Het verdient de voorkeur de belangrijkste personen met name in de wet te noemen en daarnaast enige ruimte te laten voor andere (uitzonderlijke) gevallen, waarbij in het bijzonder kan worden gedacht aan vormen van sociaal ouderschap en aan pleegkinderen. Daarbij dient in beginsel een recht op smartengeld toe te komen aan de echtgenoot, de ongehuwde levenspartner, ouders en kinderen, steeds voorzover zij ten tijde van de schadetoebrengende gebeurtenis in gezinsverband met de overledene of ernstig gewonde samenleefden. Voor wat betreft de omvang van het smartengeld heeft, zowel bij overlijden als bij verwonding, een vast bedrag van ongeveer ƒ 20.000 per gelaedeerde de voorkeur.