Stcrt. 1994, 12.
HR, 24-04-2020, nr. 20/00655
ECLI:NL:HR:2020:805
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-04-2020
- Zaaknummer
20/00655
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:805, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑04‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:297, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2020:297, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑03‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:805, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑04‑2020
Inhoudsindicatie
Wet Bopz. Machtiging tot voortgezet verblijf. Art. 18 lid 1 Wet Bopz. Vraag of betrokkene verblijft in psychiatrisch ziekenhuis in de zin van art. 1 Wet Bopz. HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3254.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/00655
Datum 24 april 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene] ,wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT OOST-BRABANT,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/01/351964/FA RK 19-5126 van de rechtbank Oost-Brabant van 21 november 2019.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) Volgens het verzoekschrift verbleef betrokkene op dat moment in GGzE De Woenselse Poort, locatie Doctor Poletlaan 91, te Eindhoven.
(iii) Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd, die inhoudt, voor zover thans van belang, dat betrokkene verbleef in de locatie [a-straat 1] te [plaats].
(iv) De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld. Blijkens het proces-verbaal heeft de advocaat van betrokkene aangevoerd dat de locatie [a-straat 1] geen psychiatrische instelling is in de zin van de Wet Bopz (oud).
2.2
De rechtbank heeft de verzochte machtiging verleend. Zij heeft het hiervoor in 2.1 onder (iv) vermelde verweer verworpen op de grond dat dit niet voldoende is onderbouwd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
Onderdeel I van het middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte de verzochte machtiging heeft verleend, nu een machtiging tot voortgezet verblijf slechts kan worden verleend indien de betrokkene verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de Wet Bopz (oud). Volgens het onderdeel was de locatie [a-straat 1] ten tijde van het verlenen van de beschikking van de rechtbank niet aangemerkt als een psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de Wet Bopz (oud).
3.2
Onder een psychiatrisch ziekenhuis wordt ingevolge art. 1 lid 1, aanhef en onder h, Wet Bopz (oud), voor zover hier van belang, verstaan: een door de minister als ‘psychiatrisch ziekenhuis’ aangemerkte zorginstelling of afdeling daarvan. De op dit voorschrift gebaseerde Regeling aanmerking psychiatrisch ziekenhuis Bopz1.bepaalt in art. 1 lid 1 dat als zodanig worden aangemerkt “de zorginstellingen en afdelingen van zorginstellingen, opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling”. In de per 7 mei 2019 geldende versie van deze bijlage2.is de locatie [a-straat 1] - anders dan de locaties Doctor Poletlaan 23a, 25, 36, 64, 66, 72, 80, 84 en 86 - niet aangemerkt als ‘psychiatrisch ziekenhuis’. Dit geldt ook voor de in het verzoekschrift van de officier van justitie genoemde locatie Doctor Poletlaan 91 (hiervoor vermeld in 2.1 onder (ii)).
In cassatie moet derhalve ervan worden uitgegaan dat betrokkene ten tijde van de beschikking van de rechtbank niet verbleef in een psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de wet. Een dergelijk verblijf is echter op grond van art. 18 lid 1 Wet Bopz (oud) vereist voor de verlening van een machtiging tot voortgezet verblijf als in die bepaling bedoeld.3.De klacht is dus gegrond.
In het verlengde hiervan slaagt ook onderdeel III.
3.3
Onderdeel II behoeft geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 november 2019;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op 24 april 2020.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑04‑2020
Conclusie 20‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Wet Bopz. Machtiging tot voortgezet verblijf. Art. 18 lid 1 Wet Bopz. Vraag of betrokkene verblijft in psychiatrisch ziekenhuis in de zin van art. 1 Wet Bopz. HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3254.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/00655
Zitting 20 maart 2020
CONCLUSIE
M.L.C.C. Lückers
In de zaak
[betrokkene] ,
verzoeker tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. G.E.M. Later
tegen
De Officier van Justitie in het arrondissementsparket Oost-Brabant,
hierna: de officier van justitie
niet verschenen
In deze Bopz-zaak wordt geklaagd dat de locatie waar betrokkene verblijft niet is aangemerkt als ‘psychiatrisch ziekenhuis’ in de zin van art. 1, lid 1 onder h, Wet Bopz. Daarnaast betoogt het middel dat de rechtbank de officier van justitie op de voet van art. 8a Wet Bopz in de gelegenheid had moeten stellen een voorwaardelijke machtiging te verzoeken.
1. Feiten en procesverloop
1.1
Betrokkene is op grond van een machtiging voortgezet verblijf met een looptijd tot en met 9 november 2019 opgenomen in een inrichting van GGzE “De Woenselse Poort” te Eindhoven.
1.2
Bij verzoekschrift, ter griffie van de rechtbank Oost-Brabant ingekomen op 29 oktober 2019, heeft de officier van justitie verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis (art. 15-17 Wet Bopz). Volgens dit verzoekschrift verbleef betrokkene toen op de locatie van de inrichting aan de Doctor Poletlaan 91 te Eindhoven. Bij het verzoekschrift was een op 8 oktober 2019 ondertekende geneeskundige verklaring gevoegd van [betrokkene 1] , geneesheer-directeur van De Woenselse Poort. Deze heeft betrokkene met het oog hierop laten onderzoeken door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [betrokkene 2] . In de geneeskundige verklaring is aangegeven dat betrokkene verblijft in een woning van De Woenselse Poort gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] .
1.3
Op 21 november 2019 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig: betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat; [betrokkene 3] , psychiater; [betrokkene 4] in zijn hoedanigheid van mentor van betrokkene en de vader van betrokkene.
1.4
Bij beschikking van 21 november 2019 heeft de rechtbank machtiging verleend tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis met ingang van 21 november 2019 tot en met 9 mei 2020.
1.5
Namens betrokkene is – tijdig1.– beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van 21 november 2019. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
De Wet Bopz is per 1 januari 2020 vervallen. Op grond van het overgangsrecht in art. 15:1 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Stb. 2018, 37) blijft de Wet Bopz op de behandeling van deze zaak van toepassing.
2.2
Het cassatiemiddel valt uiteen in drie onderdelen. Onderdeel I houdt in dat de rechtbank heeft miskend dat een machtiging tot voortgezet verblijf slechts kan worden verleend indien de betrokkene op grond van een rechterlijke machtiging verblijft in een ‘psychiatrisch ziekenhuis’ in de zin van art. 1 Wet Bopz. Voor zover de rechtbank ervan is uitgegaan dat betrokkene op 21 november 2019 in een als zodanig aangemerkt psychiatrisch ziekenhuis verbleef, geeft dit oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting gezien het verweer van de advocaat van betrokkene omtrent de aanmerking, althans is onbegrijpelijk dat de rechtbank zonder nader onderzoek tot dit oordeel is gekomen.
2.3
Op grond van art. 18 Wet Bopz kan de rechter op verzoek van de officier van justitie met betrekking tot een persoon die op grond van een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, een nieuwe machtiging tot voortgezet verblijf verlenen. Art. 1 lid 1, aanhef en onder h, Wet Bopz bepaalt, voor zover in cassatie van belang, dat voor de toepassing van de Wet Bopz onder een psychiatrisch ziekenhuis moet worden verstaan een door de minister als psychiatrisch ziekenhuis aangemerkte zorginstelling. Op grond van art. 1 lid 1 van de Regeling Aanmerking Psychiatrisch ziekenhuis Bopz van 11 januari 19942.worden als psychiatrisch ziekenhuis in de hiervoor bedoelde zin aangemerkt de zorginstellingen en afdelingen van zorginstellingen, opgenomen in Bijlage 1 bij deze regeling.
2.4
De advocaat van betrokkene heeft ter zitting aangegeven dat het adres waar betrokkene verblijft niet kan worden aangemerkt als een Bopz-instelling. Volgens het inleidend verzoekschrift van de officier van justitie verbleef betrokkene op dat moment in De Woenselse Poort in een locatie aan de Doctor Poletlaan 91 te Eindhoven. Uit de geneeskundige verklaring en ter zitting3.is door de advocaat van betrokkene aangegeven dat betrokkene thans verblijft in een locatie aan de [a-straat 1] te [plaats] . Anders dan de GGZE locaties van De Woenselse Poort gelegen aan de Doctor Poletlaan 23a, 25, 36, 64, 66, 72, 80, 84 en 86 te Eindhoven, ontbreekt een aanwijzing dat de locatie aan de [a-straat 1]4.te [plaats] is aangemerkt als ‘psychiatrisch ziekenhuis’ in de zin van art. 1, lid 1, aanhef en onder h, Wet Bopz in verbinding met Bijlage 1 van de Regeling Aanmerking Psychiatrisch Ziekenhuis Bopz5.. De advocaat van betrokkene heeft gewezen op de lijst van Bopz-instellingen van mei 2019. De rechtbank heeft dit verweer verworpen, omdat het niet voldoende zou zijn onderbouwd. De rechtbank heeft vervolgens de machtiging tot voortgezet verblijf toegewezen. De rechtbank is er kennelijk vanuit gegaan dat betrokkene ingevolge een eerdere verblijfsmachtiging verbleef in een psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de Wet Bopz. Dit oordeel van de rechtbank geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De locatie aan de [a-straat 1] te [plaats] is niet vermeld in de lijst van als zodanig aangemerkte psychiatrische ziekenhuizen in de Staatscourant. Dat betekent dat toewijzing van de machtiging tot voortgezet verblijf niet mogelijk was. Bovendien is het oordeel van de rechtbank dat de advocaat van betrokkene onvoldoende heeft onderbouwd dat de woning waar betrokkene verblijft geen GGZ-instelling is onbegrijpelijk. Het onderdeel slaagt dan ook.
2.5
Op grond van het voorgaande slaagt ook onderdeel III. Het oordeel van de rechtbank dat de stoornis betrokkene gevaar doet veroorzaken en dat dit gevaar niet buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend, is immers onbegrijpelijk nu betrokkene verblijft op een locatie die niet is aangemerkt als psychiatrisch ziekenhuis in de zin van art. 1 lid 1 Wet Bopz.
2.6
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. Hoewel onderdeel II geen behandeling meer behoeft, merk ik daar kort nog het volgende over op. Het onderdeel klaagt dat de rechtbank ten onrechte niet op de voet van art. 8a Wet Bopz de officier van justitie in de gelegenheid heeft gesteld een andersoortig verzoek in te dienen.
2.7
Deze klacht kan niet tot cassatie leiden. Vooropgesteld wordt dat de rechtbank bevoegd is, maar niet verplicht om gebruik te maken van de mogelijkheid die art. 8a Wet Bopz biedt om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een andersoortig verzoek in te dienen. Hoewel in de onderhavige zaak de advocaat van betrokkene heeft gesteld dat de situatie van betrokkene zich leent voor een voorwaardelijke machtiging, is de psychiater daar niet zo zeker van. De psychiater heeft immers aangegeven dat de psychiater van het FACT-team een voorwaardelijk machtiging zou moeten aanvragen en dat die nog niet bekend is. Ook weet de psychiater niet hoe lang de intakeprocedure bij het FACT gaat duren en of betrokkene op die locatie met een voorwaardelijke machtiging kan blijven. In dat licht bezien is het oordeel van de rechtbank niet onjuist of onbegrijpelijk. Deze klacht faalt dan ook.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑03‑2020
Het verzoekschrift is op 21 februari 2019 ingekomen ter griffie van de Hoge Raad.
Stcrt. 1994, 12.
Zie het proces-verbaal van 21 november 2019 van de rechtbank Oost-Brabant.
Dit geldt overigens ook voor de in het verzoekschrift van de officier van justitie aangemerkte verblijfplaats van betrokkene, zijnde het adres Doctor Poletlaan 91 te Eindhoven.
Laatstelijk gepubliceerd in de Staatscourant van 7 mei 2019, nr. 24942, blz 4.