CRvB, 12-08-2015, nr. 14/3089 WW
ECLI:NL:CRVB:2015:2746
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
12-08-2015
- Zaaknummer
14/3089 WW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2015:2746, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 12‑08‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 36 Werkloosheidswet
- Vindplaatsen
AB 2016/198 met annotatie van L.W. Feenstra
USZ 2015/318
Uitspraak 12‑08‑2015
Inhoudsindicatie
Betrokkene heeft wat betreft de over oktober 2012 te veel ontvangen WW-uitkering wel aan de in het beleid genoemde voorwaarden voldaan en daarom had kunnen volstaan met terugbetaling van het betreffende nettobedrag. Vernietiging uitspraak voor zover daarbij het beroep van betrokkene tegen de brutering van het door appellant in maart 2012 en op 2 oktober 2012 teveel betaalde WW-uitkering gegrond is verklaard. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil, ziet de Raad aanleiding om met aanpassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het door appellant te nemen besluit slechts bij hem beroep kan worden ingesteld.
14/3089 WW
Datum uitspraak: 12 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 april 2014, 13/5108 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. R.A.M. Koolen, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2015. Appellant heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
OVERWEGINGEN
1.1.
Appellant heeft betrokkene bij besluit van 19 januari 2012 met ingang van 2 januari 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) gebaseerd op een gemiddeld aantal arbeidsuren van 27,82 per week.
1.2.
Omdat betrokkene wordt verloond als ambulant artiest door een of meer verloningsbureau’s geeft zij achteraf door middel van inkomstenformulieren de door haar gewerkte uren aan appellant door.
1.3.
In maart 2012 heeft betrokkene WW-uitkering ontvangen over de maand februari 2012.
1.4.
Bij besluit van 23 maart 2012 heeft appellant de WW-uitkering van betrokkene met ingang van 5 maart 2012 beëindigd wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof.
1.5.
Bij besluit van 5 juli 2012 heeft appellant de WW-uitkering van betrokkene met ingang van 25 juni 2012 voortgezet.
1.6.
Betrokkene heeft op 2 oktober 2012 WW-uitkering ontvangen over de periode
3 september 2012 tot en met 30 september 2012. Op 30 oktober 2012 heeft betrokkene
WW-uitkering ontvangen over de periode 1 oktober 2012 tot en met 28 oktober 2012.
1.7.
Met ingang van 27 september 2012 heeft betrokkene weer werkzaamheden verricht. Betrokkene heeft de door haar gewerkte dagen vanaf 27 september 2012 aan appellant gemeld door middel van een op 19 november 2012 gedateerd “wijzigingsformulier WW”.
1.8.
Bij besluit van 21 maart 2013 heeft appellant de WW-uitkering van betrokkene over de periode van 20 februari 2012 tot en met 26 februari 2012 ingetrokken en over de periode
24 september 2012 tot en met 28 oktober 2012 herzien. Tevens heeft appellant een bedrag van € 1.317,20 bruto als onverschuldigd betaalde WW-uitkering van betrokkene teruggevorderd. Bij besluit van 25 maart 2013 heeft appellant betrokkene een boete opgelegd van € 70,00.
1.9.
Appellant heeft het door betrokkene tegen deze besluiten gemaakte bezwaar bij besluit van 1 augustus 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard en de besluiten van 21 maart 2013 en 25 maart 2013 gehandhaafd.
1.10.
Betrokkene heeft na ontvangst van een acceptgiro op 15 april 2013, het daarop vermelde brutobedrag van € 1.317,20 op 29 april 2013 terugbetaald.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant op goede gronden de WW-uitkering van betrokkene met betrekking tot de periode september tot en met oktober 2012 heeft herzien. Met betrekking tot de periode februari 2012 berust het herzieningsbesluit van appellant volgens de rechtbank op een onjuiste wettelijke grondslag. De rechtbank heeft betrokkene gevolgd in haar stelling dat appellant wat betreft de terugvordering van onverschuldigd betaalde WW-uitkering vanaf 27 september 2012 ten onrechte heeft besloten tot brutering. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat betrokkene heeft voldaan aan de voorwaarden van de door appellant met betrekking tot de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering gehanteerde gedragslijn. Over de terugvordering van het in maart 2012 teveel betaalde bedrag had appellant volgens de rechtbank in redelijkheid van brutering af moeten zien. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waarin terugvordering van een brutobedrag geen rechtsplicht meer kan zijn. Door de late besluitvorming heeft betrokkene namelijk niet de gelegenheid gehad het teveel betaalde bedrag netto terug te betalen. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat appellant betrokkene ten onrechte een boete heeft opgelegd voor zover de boete betrekking heeft op de maand februari 2012.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het onverschuldigd betaalde bedrag over de periode september tot en met oktober 2012 netto moet worden teruggevorderd. Betrokkene voldoet volgens appellant daarvoor niet aan de voorwaarden van de van toepassing zijnde gedragslijn met betrekking tot de terug- en invordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen. Ook heeft de rechtbank volgens appellant ten onrechte geoordeeld dat het over de maand februari 2012 onverschuldigd betaalde bedrag eveneens netto moet worden teruggevorderd. Appellant heeft in dat verband gewezen op de uitspraak van de Raad van 15 juli 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN1802), waarin is bepaald dat van bijzondere omstandigheden waarin van terugvordering van een brutobedrag geen rechtsplicht meer kan zijn, slechts sprake kan zijn als het uitvoeringsorgaan een ondubbelzinnige schriftelijke mededeling heeft gedaan. Daarvan is hier volgens appellant geen sprake. Appellant heeft gesteld dat de rechtbank lijkt te verwijzen naar een oude gedragslijn, welke inmiddels is verlaten en vervangen door een nieuwe gedragslijn. Van één van de uitzonderingssituaties zoals omschreven in de nieuwe gedragslijn is met betrekking tot de terugvordering over de maand februari 2012 geen sprake. Met de rechtbank is appellant van mening dat het boetebedrag dient te worden vastgesteld op € 60,00.
4. Betrokkene heeft aangevoerd dat het herzieningsbedrag dat betrekking heeft op de periode februari en maart 2012 niet betrokken behoort te worden bij de berekening van de boete, omdat haar niet kan worden verweten dat zij over die periodes teveel WW-uitkering heeft gekregen. In dit geval heeft betrokkene erop gewezen dat zij onder de zogenoemde Artiestenregeling valt, welke door appellant niet correct is toegepast. De boete dient volgens betrokkene hoe dan ook lager uit te vallen. Omdat betrokkene op juiste gronden in beroep is gekomen, dient zij de daarvoor gemaakte kosten vergoed te krijgen. Voorts heeft betrokkene aangevoerd dat zij zo spoedig mogelijk, althans binnen redelijke termijn, zowel wat betreft de teveel betaalde WW-uitkering over februari 2012 als die over september 2012 te kennen heeft gegeven dat zij het teveel ontvangen bedrag niet wilde behouden. Betrokkene heeft gewacht met terugbetalen totdat zij het bericht over het netto terug te betalen bedrag zou ontvangen van de afdeling Invorderen zoals aangekondigd in het herzieningsbesluit van
21 maart 2013. Na ontvangst van de acceptgiro op 15 april 2013 heeft betrokkene binnen een redelijke termijn van twee weken het bruto-bedrag betaald. Betrokkene heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Betrokkene heeft geen incidenteel hoger beroep ingesteld. Daaruit volgt dat de omvang van het geding in hoger beroep wordt bepaald door de gronden die appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd. Wat betrokkene, anders dan bij wijze van verweer heeft aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank over de boete kan, nu die gronden niet nauw verweven zijn met de door appellant aangevoerde gronden, dan ook niet aan de orde komen. Wat de boete betreft wordt er op gewezen dat Uwv ter zitting heeft toegezegd deze in te trekken.
5.2.
Uit 5.1 volgt dat het geschil in hoger beroep is beperkt tot het antwoord op de vraag of appellant de over in 1.3 en 1.6 genoemde perioden onverschuldigd betaalde WW-uitkering terecht bruto heeft teruggevorderd.
5.3.
Volgens de Beleidsregel terug- en invordering van 31 maart 1999 (Stcrt. 1999, 75) en de uitspraak van de Raad van 16 oktober 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2087), vindt terugvordering van bruto bedragen plaats indien de terugvordering betrekking heeft op een tijdvak dat inmiddels in fiscale zin is afgesloten. Vindt de terugbetaling plaats binnen hetzelfde belastingboekjaar als waarin de onverschuldigde betaling plaatsvond, dan kan worden volstaan met terugbetaling van het netto-bedrag.
5.4.
Appellant hanteert aanvullend een interne gedragslijn over de terug- en invordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen (zie bijvoorbeeld CRvB 31 augustus 2011 ECLI:NL:CRVB:2011:BR6449). Dit interne beleid houdt onder meer in dat kan worden volstaan met terugbetaling van het netto te veel betaalde bedrag in de situatie waarin de klant binnen een redelijke termijn na ontvangst van het te veel betaalde te kennen heeft gegeven dat hij het te veel betaalde niet wil behouden én hij het te veel betaalde direct na terugvordering daadwerkelijk terugbetaalt. Dit interne beleid dient te worden aangemerkt als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld CRvB 19 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR5375) dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en toepassing van dat beleid als een gegeven wordt beschouwd met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
5.5.
Aan de orde is thans de vraag of wat betreft de door betrokkene teveel ontvangen
WW-uitkering in maart 2012, op 2 oktober en 29 oktober 2012 (zie onder 1.3 en 1.6) sprake is van de situatie zoals in het interne beleid van appellant beschreven.
5.6.
Vast staat dat betrokkene de door haar te veel ontvangen WW-uitkering niet heeft terugbetaald in het belastingjaar waarin zij de WW-uitkering heeft ontvangen. Niet is gebleken dat betrokkene wat betreft de door haar in maart 2012 over de periode 20 tot en met 26 februari 2012 te veel ontvangen WW-uitkering binnen een redelijke termijn na ontvangst van het te veel betaalde bedrag kenbaar heeft gemaakt dat zij dit niet wil behouden. Betrokkene heeft ter zitting erop gewezen dat dit is te wijten aan het handelen van appellant. Voor zover betrokkene hiermee heeft beoogd te betogen dat appellant daarom een uitzondering had moeten maken op de in 5.3 weergeven hoofdregel faalt dit verweer. Weliswaar had in het geval dat appellant voortvarender had gehandeld, betrokkene het te veel betaalde bedrag mogelijk in hetzelfde belastingboekjaar kunnen terugbetalen, maar gelet op de toelichting van appellant in hoger beroep, heeft appellant de gedragsregel dat netto kan worden terugbetaald als het aan hem te verwijten is dat de betrokkene niet in de gelegenheid is gesteld om het netto te veel betaalde bedrag in dat jaar terug te betalen, inmiddels verlaten en vervangen door de huidige in 5.4 weergegeven gedragslijn. Appellant heeft door de te veel betaalde WW-uitkering over februari 2012 bruto terug te vorderen in overeenstemming met de eigen gedragsregels gehandeld. De door betrokkene aangevoerde omstandigheden geven geen aanleiding te oordelen dat appellant had moeten afwijken van zijn beleid.
5.7.
Betreffende de door betrokkene op 2 oktober 2012 te veel ontvangen
WW-uitkering over de periode van 3 tot en met 30 september 2012 is evenmin gebleken dat betrokkene binnen een redelijke termijn na ontvangst van de teveel betaalde WW-uitkering te kennen heeft gegeven dat zij het te veel betaalde bedrag niet wil behouden. Weliswaar heeft betrokkene na 27 september 2012 diverse keren telefonisch contact opgenomen met appellant en is aannemelijk dat zij door appellant ondeugdelijk is geïnformeerd over de wijze waarop zij de gewerkte uren kon opgeven, maar niet is gebleken dat betrokkene eerder dan op het op19 november 2012 ingediende wijzigingsformulier appellant te kennen heeft gegeven de op
2 oktober 2012 ontvangen WW-uitkering niet te willen behouden. Met de bruto terugvordering van de op teveel betaalde WW-uitkering over de maand september 2012 heeft appellant in overeenstemming met zijn beleid gehandeld.
5.8.
Met betrekking tot de door betrokkene op 30 oktober 2012 te veel ontvangen
WW-uitkering over de periode 1 tot 28 oktober 2012 wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat betrokkene voldoet aan de in de interne gedragsregels opgenomen voorwaarden en derhalve volstaan kon worden met terugbetaling van het netto teveel betaalde bedrag. Anders dan appellant ter zitting heeft gesteld kan betrokkene niet worden tegengeworpen dat zij niet direct na aanvang van haar werkzaamheden op 27 september 2012 bij appellant te kennen heeft gegeven het te veel betaalde te willen terugbetalen. Betrokkene geeft immers achteraf de door haar gewerkte uren aan appellant door. Na aanvankelijk door medewerkers van appellant onjuist te zijn geïnformeerd over de opgave van haar werkuren heeft betrokkene, naar eigen zeggen, zodra zij op de hoogte was van de juiste informatie, op 19 november 2012 de door haar gewerkte uren doorgegeven. Hoe dan ook heeft appellant ter zitting desgevraagd bevestigd dat onder de gegeven omstandigheden aangenomen kan worden dat betrokkene met het verzoek om verrekening, zoals verwoord in het wijzigingsformulier van 19 november 2012, tijdig te kennen heeft gegeven dat zij op 30 oktober 2012 het te veel betaalde niet wil behouden.
5.9.
Nu appellant in het primaire besluit van 21 maart 2013 heeft aangekondigd dat het nettobedrag nog bekend zal worden gemaakt, kan betrokkene niet worden tegengeworpen dat zij daarop heeft gewacht alvorens tot betaling over te gaan. Dat deze zinsnede volgens appellant ziet op de invordering en derhalve niet in dit besluit behoort te staan maakt dat niet anders. Betrokkene mocht ervan uitgaan dat zij nog geïnformeerd werd over het netto-bedrag. Betrokkene heeft bovendien, na ontvangst van de acceptgiro op 15 april 2013, binnen de door appellant gehanteerde redelijke termijn van twee weken alsnog het brutobedrag betaald. Dat betekent dat betrokkene wat betreft de over oktober 2012 te veel ontvangen WW-uitkering wel aan de in het beleid genoemde voorwaarden heeft voldaan en daarom had kunnen volstaan met terugbetaling van het betreffende netto-bedrag.
5.10.
Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij het beroep van betrokkene tegen de brutering van het door appellant in maart 2012 en op
2 oktober 2012 teveel betaalde WW-uitkering gegrond is verklaard. De aangevallen uitspraak wordt voor het overige, voor zover aangevallen, bevestigd.
5.11.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil, ziet de Raad aanleiding om met aanpassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het door appellant te nemen besluit slechts bij hem beroep kan worden ingesteld.
6. De Raad acht termen aanwezig appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, begroot op € 980,- wegens verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van
1 augustus 2013 over het bezwaar tegen de brutering van de te veel ontvangen
WW-uitkering over de maanden februari 2012 en september 2012 gegrond is verklaard, het besluit van 1 augustus 2013 in zoverre is vernietigd en de opdracht is gegeven op dat bezwaar een nieuwe beslissing te nemen;
- -
bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige, voor zover aangevochten;
- -
bepaalt dat beroep tegen het door appellant te nemen nieuwe besluit op het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 21 maart 2013 slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- -
veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) N. van Rooijen