Blijkens het verkorte vonnis zijn op de terechtzitting in eerste aanleg van 18 oktober 2011 zowel de verdachte als diens raadsman (mr. H.P. Eckert) verschenen.
HR, 19-03-2013, nr. 12/01047
ECLI:NL:HR:2013:BZ4492
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-03-2013
- Zaaknummer
12/01047
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BZ4492
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ4492, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ4492
ECLI:NL:PHR:2013:BZ4492, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑01‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ4492
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Instelling h.b. door een advocaat d.m.v. een bijzondere schriftelijke volmacht aan een griffiemedewerker. De HR herhaalt de toepasselijke overwegingen uit HR LJN BJ7810 en HR LJN BY8357 m.b.t. de eisen die worden gesteld aan een dergelijke volmacht en de ratio van die eisen. Het middel klaagt terecht dat het Hof hetgeen in die arresten is bepaald heeft miskend.
19 maart 2013
Strafkamer
nr. S 12/01047
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 29 december 2011, nummer 24/002305-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep.
2.2. De verdachte is bij vonnis van de Rechtbank Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, ter zake van 1. "medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" en 2. "als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet". Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep waren de verdachte en zijn raadsman ter terechtzitting aanwezig.
2.4. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
"Blijkens de akte rechtsmiddel is namens verdachte door een administratief medewerkster van de griffie van de rechtbank Leeuwarden hoger beroep ingesteld tegen het hiervoor voornoemde vonnis. Zij was daartoe gemachtigd middels een aan de akte gehechte volmacht van de raadsman.
De advocaat-generaal heeft ter zitting van het hof gevorderd, dat verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep, nu de schriftelijke volmacht van de raadsman niet voldoet aan de eisen die de Hoge Raad daaraan stelt. De advocaat-generaal heeft daarbij verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2009 (LJN: BJ3696).
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, ondanks dat de schriftelijke volmacht niet aan de door de Hoge Raad gestelde eisen voldoet, ontvankelijk moet worden verklaard, omdat (primair) de raadsman bij het instellen van het hoger beroep mondeling wel aan de eisen van de Hoge Raad heeft voldaan, en (subsidiair) omdat de eisen zoals gesteld door de Hoge Raad in casu zin- en doelloos zijn.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2009 (LJN: BJ3696) blijkt dat de schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen moet inhouden:
(i) de verklaring van de advocaat dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van het hoger beroep
(ii) de verklaring van de advocaat dat de verdachte instemt met het door de medewerker ter griffie aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep
(iii) het adres dat door de verdachte is opgegeven voor de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding.
Het hof stelt vast dat de schriftelijke volmacht van de raadsman niet voldoet aan alle eisen die de Hoge Raad daaraan stelt, nu de schriftelijke volmacht niet inhoudt dat verdachte ermee instemt dat de medewerker van de griffie aanstonds de voor de verdachte bestemde oproeping in ontvangst neemt, terwijl evenmin een adres is opgegeven voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding. Het hof zal verdachte als gevolg hiervan niet-ontvankelijk dienen te verklaren in het hoger beroep. In de door de raadsman ter zitting naar voren gebrachte argumenten ziet het hof geen aanleiding om hiervan af te wijken."
2.5. In het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2009, LJN BJ7810, NJ 2010/102, zijn eisen geformuleerd waaraan een schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen moet voldoen. Die volmacht dient onder andere de verklaring van de advocaat te bevatten dat hij door de betrokkene daadwerkelijk is gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep (art 450, eerste lid sub a, Sv). Die eisen dienen te worden bezien tegen de achtergrond van de aanscherping van de wettelijke regeling voor het instellen van hoger beroep. Die aanscherping had tot doel problemen met betrekking tot de betekening van appeldagvaardingen te voorkomen althans te verminderen. Gelet op de ratio van de eisen waaraan een door een advocaat verstrekte volmacht moet voldoen, bestaat in een geval als het onderhavige waarin de verdachte ter terechtzitting is verschenen, onvoldoende grond voor niet-ontvankelijkverklaring van het appel wegens het niet voldoen van de volmacht aan de in de overwegingen van het Hof onder (ii) en (iii) vermelde voorwaarden. Het belang dat met die voorwaarden is gediend is in zo een geval niet geschaad.
Het verzuim kan daarom voor gedekt worden gehouden (vgl. HR 23 januari 2013, LJN BY8357, NJ 2013/75).
2.6. Het middel klaagt terecht dat het Hof het voorgaande heeft miskend.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 maart 2013.
Conclusie 22‑01‑2013
Mr. Aben
Partij(en)
Nr. 12/01047
Mr. Aben
Zitting: 22 januari 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te Leeuwarden heeft bij arrest van 29 december 2011 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 1 november 2011, waarbij de verdachte wegens 1. "medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" en 2. "als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet" is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
2.
Namens de verdachte heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel behelst de klacht dat het hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
4.
De verdachte is in eerste aanleg bij vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 1 november 2011 op tegenspraak1. veroordeeld. Een - zich bij de stukken van het geding bevindende - akte rechtsmiddel houdt in dat op 10 november 2011 ter griffie van de rechtbank te Leeuwarden is verschenen [betrokkene 1], een administratief-medewerkster van de griffie van die rechtbank, die - daartoe gemachtigd blijkens de aan deze akte gehechte volmacht - heeft verklaard namens de verdachte hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 1 november 2011. Het aan de akte gehechte faxbericht van 10 november 2011, dat is gericht aan de griffier van de rechtbank te Leeuwarden, vermeldt dat mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen, door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd beroep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 1 november 2011 en dat mr. Eckert de griffier heeft verzocht en hiertoe uitdrukkelijk heeft gemachtigd om beroep in te stellen tegen dit vonnis.
5.
Op de terechtzitting in hoger beroep van 15 december 2011 zijn zowel de verdachte als zijn raadsman (mr. Eckert) verschenen. Zoals blijkt uit de op die terechtzitting overgelegde pleitaantekeningen heeft de raadsman bepleit dat mondeling aan de eisen (voor het rechtsgeldig instellen van hoger beroep) is voldaan en (subsidiair) dat de eisen in deze casus volledig zinloos, doelloos en onredelijk zijn. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Hij heeft telefonisch contact gehad met [betrokkene 1] (de griffier die de appelakte heeft opgemaakt), waarbij mondeling is voldaan aan art. 450, derde lid, Sv, terwijl er nooit enige onduidelijkheid is geweest voor degene die hij heeft gemachtigd. Bovendien kan deze regeling niet van toepassing zijn wanneer iemand voorlopig gehecht is, nu het dan onmogelijk is om je onbereikbaar te houden voor gerechtelijke mededelingen. Daarnaast wordt er geen dagvaarding uitgereikt bij het instellen van het hoger beroep in zaken van de meervoudige kamer, zodat dit in deze zaak ook niet aan de orde was.
Voorts heeft de raadsman blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in aanvulling op zijn pleitaantekeningen en naar aanleiding van hetgeen de advocaat-generaal had aangevoerd bij dupliek nog betoogd dat hij niet inziet waarom de verdachte niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn hoger beroep. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd. In situaties zoals in casu is kennelijk niet voorzien door het arrest van de Hoge Raad (HR 22 december 2009, LJN BJ3696), terwijl de lijnen bij de noordelijke rechtbanken wat korter zijn dan bij de rechtbanken in de rest van het land. De eis van instemming met de uitreiking van de oproeping aan de griffiemedewerker heeft in casu geen enkel praktisch nut, aangezien dit een volstrekt zinloze en daardoor onredelijke eis is. Ten slotte blijkt uit de akte rechtsmiddel dat het op te geven adres voor toezending van een afschrift van de appeldagvaarding ter sprake is gekomen tijdens het telefoongesprek dat de raadsman heeft gevoerd met [betrokkene 1].
6.
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Het hof heeft daartoe in de bestreden uitspraak onder het hoofd "ontvankelijkheid van het hoger beroep" onder verwijzing naar de vereisten die voortvloeien uit HR 22 december 2009, LJN BJ3696 het volgende overwogen. De schriftelijke volmacht van de raadsman voldoet niet aan alle eisen die de Hoge Raad daaraan stelt, nu de schriftelijke volmacht niet inhoudt dat de verdachte ermee instemt dat de medewerker van de griffie aanstonds de voor de verdachte bestemde oproeping in ontvangst neemt, terwijl evenmin een adres is opgegeven voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding. Bovendien ziet het hof in de door de raadsman ter zitting naar voren gebrachte argumenten geen aanleiding om hiervan af te wijken.
7.
Ook een advocaat kan schriftelijk hoger beroep instellen op de wijze die is voorzien in art. 450, derde lid, Sv. De daartoe vereiste schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker moet het volgende inhouden: (i) de verklaring van de advocaat dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep; (ii) de verklaring dat de verdachte instemt met het door de griffiemedewerker in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep; en (iii) het door de verdachte opgegeven adres voor toezending van het afschrift van de appeldagvaarding.2. In aanmerking genomen dat het faxbericht van 10 november 2011 van mr. H.P. Eckert niet inhoudt dat de verdachte heeft ingestemd met het door de griffiemedewerkster in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep en evenmin het door de verdachte opgegeven adres bevat voor toezending van het afschrift van de appeldagvaarding, is in het onderhavige geval niet voldaan aan de tweede en de derde voorwaarde. Aan de eerste voorwaarde is overigens wel voldaan, nu het faxbericht vermeldt dat mr. Eckert door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd om hoger beroep in te stellen.
8.
Gelet op de ratio achter de eisen waaraan een door een advocaat verstrekte volmacht moet voldoen - te weten de aanscherping van de wettelijke regeling voor het instellen van hoger beroep, die tot doel heeft problemen met betrekking tot de betekening van de appeldagvaarding te voorkomen althans te verminderen - bestaat evenwel onvoldoende reden voor de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep op de grond dat de volmacht niet aan alle voormelde voorwaarden voldoet in het geval de verdachte of een gemachtigde raadsman is verschenen op de terechtzitting in hoger beroep en deze aldaar - zo nodig desgevraagd - heeft verklaard dat aan de verlening van de (onvolkomen) volmacht de wens van de verdachte ten grondslag lag om (op rechtsgeldige wijze) op te komen in hoger beroep. In zo'n geval kan een dergelijk verzuim voor gedekt worden gehouden.3.
9.
In aanmerking genomen dat op de terechtzitting in hoger beroep zowel de verdachte als zijn raadsman zijn verschenen en de raadsman aldaar onder meer heeft aangevoerd dat mondeling aan de eisen voor het rechtsgeldig instellen van hoger beroep is voldaan, de eisen in dit geval volledig zinloos, doelloos en onredelijk zijn en dat hij niet inziet waarom de verdachte niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn hoger beroep, kunnen de door het hof genoemde gronden waarop de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep steunt die beslissing niet dragen. Uit de aanwezigheid van de verdachte op die terechtzitting en hetgeen door de raadsman is bepleit kan immers worden afgeleid dat aan de verlening van de onvolkomen volmacht de wens van de verdachte ten grondslag heeft gelegen om op rechtsgeldige wijze hoger beroep te doen instellen.4.
10.
Het middel slaagt.
11.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Leeuwarden teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑01‑2013
Vgl. HR 24 mei 2011, LJN BP4479, NJ 2011/261, rov. 2.4.1 en HR 22 december 2009, LJN BJ7810, NJ 2010/102, m.nt. Borgers, rov. 3.6.
Vgl. HR 27 november 2012, LJN BY1230, rov. 2.5 en HR 20 maart 2012, LJN BV6999, NJ 2012/426, m.nt. Bleichrodt, rov. 2.5-2.7.
Vgl. HR 27 november 2012, LJN BY1230 en HR 20 maart 2012, LJN BV6999, NJ 2012/426, m.nt. Bleichrodt.