Rb. Breda, 29-04-2011, nr. AWB 05/4636
ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ7730
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
29-04-2011
- Zaaknummer
AWB 05/4636
- LJN
BQ7730
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ7730, Uitspraak, Rechtbank Breda, 29‑04‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2013:3267, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NTFR 2011/1815 met annotatie van DRS. J.C. DE ZEEUW
Uitspraak 29‑04‑2011
Inhoudsindicatie
IB 2001 Belanghebbende is als CEO in dienst bij een NV. In geschil is of de bewijslast terecht is omgekeerd vanwege het niet indienen van de aangifte en (onder andere) of aan belanghebbende optierechten zijn verleend en er kwijtscheldingen hebben plaats gevonden. De rechtbank is van oordeel dat het aan belanghebbende zelf is te wijten dat de post die verzonden is naar zijn oude adres hem niet meer heeft bereikt en dat de bewijslast terecht is omgekeerd. Belanghebbende heeft wel overtuigend aangetoond dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De niet toegewezen, maar wel gereserveerde opties van de NV zijn niet aan belanghebbende ten goede gekomen. Er is terzake hiervan geen sprake van leningen en daarom ook niet van rente hierop of kwijtschelding ervan. Verder kan het in onderpand geven van een pakket aandelen in verband met een loonvordering niet gezien worden als het genieten van loon.
Partij(en)
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/4636
Uitspraakdatum: 29 april 2011
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], België,
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant/kantoor Eindhoven,
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna belanghebbende en inspecteur genoemd.
1.Ontstaan. en loop van het geding
1.1.De inspecteur heeft met dagtekening 16 december 2003 voor het jaar 2001 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.918.535 met een verrekening van € 124.335 aan loonheffing. Gelijktijdig met de aanslag is bij beschikking een vergrijpboete (hierna: de boete) opgelegd van 50% ofwel € 2.772.143. De aanslag en de boete zijn verzonden naar het adres [adres 2] te [woonplaats], België.
1.2.Belanghebbende is bij faxbericht en brief van 16 januari 2004 in bezwaar gekomen tegen de aanslag en de boete. Bij brief van 31 januari 2005, bij de rechtbank ingekomen op 2 februari 2005, komt belanghebbende in beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de boetebeschikking. De rechtbank heeft het beroep behandeld ter zitting van 26 augustus 2005 en op dat beroep bij uitspraak van 1 december 2005, met procedurenummer 05/249 beslist. Het beroep is daarbij gegrond verklaard en de inspecteur is opgedragen binnen vier weken na verzending van die uitspraak, uitspraak te doen op zowel het bezwaar tegen de aanslag als op het bezwaar tegen de boete.
Belanghebbendes beroep met procedurenummer 05/805 is eveneens ter zitting van 26 augustus 2005 behandeld. Verder hebben in die zaak onderzoeken ter nadere zittingen van 24 april 2006, 11 januari 2007 en 28 februari 2007 plaats gehad.
1.3.De inspecteur heeft bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 24 oktober 2005 op de bezwaren beslist. Voorzover het de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen betreft is het bezwaar gedeeltelijk toegewezen, de aanslag is verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.195.649 met een verrekening aan loonheffing van € 279.347. De boete is daarbij gehandhaafd op 50% van de op aanslag verschuldigde belasting. De inspecteur heeft bij deze uitspraak het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.
1.4.Belanghebbende heeft bij brief van 16 november 2005, ontvangen bij de rechtbank op 17 november 2005, beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de uitspraken op bezwaar. Daarbij is door de griffier een griffierecht van belanghebbende geheven van € 37.
1.5.De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.7.Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2007 te Breda. Tijdens deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de zaken met kenmerk van de rechtbank 05/805, 05/4636, 06/5632 en 06/5633. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende met tolk, mevrouw [tolk], gemachtigde mr. [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Amsterdam, bijgestaan door mr. [gemachtigde B], alsmede namens de inspecteur [gemachtigde E] en mr. [gemachtigde G] en namens de ontvanger, [gemachtigde C]. Tijdens deze zitting zijn de getuigen mr. [getuige F] en mr. [getuige G] gehoord. Partijen hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij de vragen voor de getuigen behorende bijlagen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op 11 december 2007 aan partijen is gestuurd.
- 1.8.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.
- V.
MANAGEMENT OPTIONS
From the files kept by the compliance officer we derived that there are 1.250.311 unconditional management options as at April 30, 1999 and December 31 1998. These unconditional options are at the discretion of the CEO who is entitled to allocate these options to other senior management of the group or to keep these options for himself.
(…)
4 Management options
From the files kept by the compliance officer we derived that there is a number of unconditional management options as of April 30, 2000. The details of these options are being collected and will be reported to you on short notice. These unconditional options are at the discretion of the CEO who is entitled to allocate these options to other senior management of the group or to keep these options for himse1f. Furthermore, we noted that the• number of options exercised during the financial year 1999/2000 exceeded the 10%, which needs shareholders approval. According to the compliance officer it was not necessary to consult the shareholders because the 10% maximum relates to the financial year and not the calendar year. This was confirmed by the legal counsel of the company.
(…)".
2.5.Bij een memo van [werkgever], ondertekend door [getuige B], aan belanghebbende van 9 juli 2001 wordt belanghebbende het volgende meegedeeld:
- "I.
would like to confirm the transfer of 500,000 [werkgever] NV shares to the account of [X] today,
These shares are a collateral against the USD 1.000.000 to be received by you, as agreed by the Supervisory Board of [werkgever]. The price of the shares has to be determined by the Supervisory Board.".
2.6.Belanghebbende heeft op zijn aangiftebiljet inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 1996 op de daartoe bestemde plaats zijn nieuwe adres in België, [adres 1] te [woonplaats], België, vermeld. Dit adres is bij de belastingdienst tot 19 februari 2003 geregistreerd als belanghebbendes woonadres. Vanaf 9 december 2003 is bij de belastingdienst als adres van belanghebbende [adres 2] te [woonplaats], België, geregistreerd.
2.7.Bij brief van 12 juli 2001 van de loonadministrateur van [werkgever] aan de belastingdienst, particulieren/ondernemingen buitenland te Heerlen, is voor drie personen een verbeterde loonopgaaf verzonden. Bij die verbeterde loonopgave is alsnog rekening gehouden met de toepassing van de zogenoemde 35%-regeling. Op de verbeterde loonopgaaf betreffende belanghebbende voor het jaar 2000 is als zijn woonadres [adres 2] te [woonplaats], België, vermeld.
2.8.Belanghebbende heeft de aangifte voor het onderhavige jaar niet ingediend. De inspecteur heeft de aanslag ambtshalve als volgt vastgesteld:
Opties oud: uitgeoefende opties € 645.117
Opties oud: lening niet uitgeoefende opties € 475.257
Opties oud: rente over 2001 € 20.792
Opties nieuw: lening niet uitgeoefende opties € 7.238.490
Opties nieuw: rente over 2001 € 316.684
Aandelenboeking [X] 9 juli 2001 (500.000 x € 3,75) € 1.875.000
Regulier loon € 347.195
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 10.918.535
Verrekende loonheffing (loonbelasting en premie volksverzekeringen) € 124.335
Toepassing van de 30%-bewijsregel, in de zin van artikel 15a, eerste lid, onderdeel j van de Wet op de loonbelasting 1964, waar belanghebbende recht op heeft, is daarbij achterwege gelaten.
2.9.Bij de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur zich op het volgende standpunt gesteld:
- -
De 30%-bewijsregel moet worden toegepast.
- -
De "Opties oud; uitgeoefende opties" zijn begrepen in de aan [werkgever] opgelegde naheffingsaanslagen loonbelasting en moeten daarom bij de onderhavige aanslag niet in aanmerking worden genomen.
Met betrekking tot de niet uitgeoefende opties gaat de inspecteur van de volgende cijfers uit:
nr. datum contract/toekenning Aantal uitoefen- koers lening (7,5%) Belastbaar bedrag (70%) rente (5%) (70%)
16 14 november 1997 601.566 ƒ 15,50 ƒ 699.320,48 € 222.136 € 9.718
14 oktober 1999 500.000 € 8,80 € 422.400 € 295.680 € 12.936
9 december 1999 424.000 € 13,75 € 935.000 € 654.500 € 28.634
22 mei 2000 680.000 € 16,50 € 1.795.200 € 1.256.640 € 54.978
10 april 2001 1.700.000 € 4,35 € 1.183.200 € 828.240 € 25.188
31 juli 2001 2.337.500 € 3,00 € 1.122.000 € 785.400 € 11.835
25 oktober 2001 2.550.000 € 0,44 € 179.520 € 125.664 € 413
totalen € 5.637.320 € 3.946.124 € 133.984
Voor het regulier loon worden de loongegevens van het onderhavige jaar gevolgd.
De aanslag is dan als volgt samengesteld:
Opties oud: uitoefenen opties -
Opties oud: lening niet uitgeoefende opties € 222.136
Opties oud: rente over 2001 € 9.718
Opties nieuw: lening niet uitgeoefende opties € 3.946.124
Opties nieuw: rente over 2001 € 133.984
Aandelenboeking [X] 9 juli 2001 (500.000 x € 3,75) 70% € 1.312.500
Regulier loon € 571.186
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 6.195.649
Verrekende loonheffing (loonbelasting en premie volksverzekeringen) € 279.347
3.Geschil
3.1.In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
Met betrekking tot de aanslag:
- I.
Is de bewijslast terecht omgekeerd dan wel verzwaard?
Zo vraag I bevestigend moet worden beantwoord:
- II.
Heeft belanghebbende aangetoond dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is?
Zo vraag I ontkennend moet worden beantwoord:
- III.
Zijn er optierechten aan belanghebbende verleend, en zo ja, wanneer, hoeveel en tegen welk bedrag?
Zo ja;
- IV.
Is rente verschuldigd geweest met betrekking tot de schuldig gebleven optiepremie?
- V.
Hebben er kwijtscheldingen plaatsgevonden, en zo ja, wanneer en tot welk bedrag?
- VI.
Is ten aanzien van de aandelenboeking bij [X] terecht inkomen bij belanghebbende in aanmerking genomen?
Met betrekking tot de boete:
- VII.
Is bij de onderhavige aanslag terecht en tot een juist bedrag een boete opgelegd?
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend. De inspecteur beantwoordt deze vragen in tegengestelde zin.
3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen ter zittingen hieraan is toegevoegd wordt verwezen naar de processen-verbaal van de zittingen.
3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar alsmede, naar de rechtbank verstaat, vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 571.186 en vernietiging van de boete. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.Beoordeling van het geschil
Met betrekking tot de aanslag
4.1.1.De inspecteur heeft, tegenover de betwisting door belanghebbende, aannemelijk gemaakt dat het aangiftebiljet inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar met dagtekening 28 februari 2002 aan belanghebbende is toegezonden aan het adres [adres 1] te [woonplaats], België, en dat dit niet als onbestelbaar is teruggezonden. De rechtbank acht aannemelijk dat door de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, in het kader van de belastingconsulentenregeling, op 6 juni 2002 uitstel is gevraagd voor het indienen van de aangifte. Tevens staat als onbetwist vast dat dit uitstel niet is verleend. De rechtbank acht - als zijnde onvoldoende betwist - aannemelijk dat de inspecteur belanghebbende op 24 februari 2003 aan het adres [adres 1] te [woonplaats], België, heeft aangemaand het aangiftebiljet ingevuld in te dienen. Vaststaat daarom dat belanghebbende voor het onderhavige jaar geen aangiftebiljet heeft ingediend.
4.1.2.De rechtbank is op grond van de in 4.1.1. weergegeven feiten en omstandigheden van oordeel dat belanghebbende op regelmatige wijze is uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het onderhavige jaar en hij derhalve de vereiste aangifte niet heeft gedaan. De rechtbank verwerpt belanghebbendes stelling dat het aangiftebiljet niet aan belanghebbende is uitgereikt omdat de toezending aan een onjuist adres is geschied en aldus belanghebbende niet heeft bereikt. De rechtbank is hierbij van oordeel dat aannemelijk is dat de inspecteur het aangiftebiljet aan het laatste bij de belastingdienst bekende adres van belanghebbende heeft verzonden en voor een juiste uitreiking van het aangiftebiljet niet van belang is of belanghebbende dat biljet heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat, als onvoldoende weersproken, aannemelijk is dat de aanmaning eveneens is verzonden naar het laatst bekende adres van belanghebbende en derhalve op regelmatige wijze aan belanghebbende is uitgereikt.
4.1.3.De rechtbank neemt bij vorenstaande oordelen in overweging dat vaststaat dat belanghebbende zelf geen adreswijziging aan de belastingdienst heeft doorgegeven zodat het dan aan belanghebbende zelf is te wijten dat post verzonden aan het oude adres hem mogelijk niet meer bereikt. De rechtbank acht hierbij van belang dat enkel mededelingen van een belastingplichtige, of een uitdrukkelijk gemachtigde, zelf omtrent zijn eigen adres door de belastingdienst als adreswijziging moet worden verwerkt. Van dergelijke mededelingen mag immers worden verwacht dat deze met de zorgvuldigheid gericht op de berichtgeving zijn gedaan. Mogelijke adresgegevens die uit andere bron verneembaar zijn, zijn naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor de belastingdienst een gegeven adres van een belastingplichtige te wijzigen of te verifiëren. Het gaat hierbij immers om gegevens waarvan niet meteen duidelijk is voor welk doel ze bij die ander worden aangewend en of daarbij de noodzakelijke zorg in acht is genomen met het oog op de bereikbaarheid van die persoon. Belanghebbendes stelling dat de inspecteur de adresgegevens kon kennen uit de verbeterde loonopgave betreffende belanghebbende baat hem daarom niet. Reeds omdat deze opgave door een ander is gedaan dan belanghebbende zelf. Hetzelfde heeft te gelden voor de gegevens die mogelijk af te leiden zijn uit de brief van [onderneming A] aan de belastingdienst van medio 2002.
4.1.4.De rechtbank is op grond van hetgeen in 4.1.1 tot en met 4.1.3. is overwogen van oordeel dat de vereiste aangifte niet is gedaan en dat dit met zich mee brengt dat belangebbende moet aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Vraag I moet derhalve bevestigend worden beantwoord.
4.2.1.De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende overtuigend heeft aangetoond dat de uitspraak op bezwaar onjuist is en de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Op grond van de stukken van het geding, met name de reserveringsbesluiten van de Stichting en de optiecontracten, en de getuigenverklaringen, met name die van de getuigen [getuige E], [getuige D] en [getuige B], is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende heeft aangetoond dat de optieverlening bestond uit de volgende werkwijze. De Stichting stelde het aantal opties vast dat beschikbaar was om te verlenen in het kader van het Optieplan. De CEO was degene die besliste welke werknemer in aanmerking kwam voor opties en bepaalde het aantal. De opties die voor de CEO zelf in aanmerking kwamen werden vastgesteld door de RvC en naar aanleiding van die beslissing werden de optiecontracten afgesloten. De uitvoering van de optieregeling werd door de accountant gecontroleerd. De in 2.4 genoemde opmerking dat "These unconditional options are at the discretion of the CEO who is entitled to allocate these options to other senior management of the group or to keep these options for himse1f." dient in deze context te worden begrepen. Een ruimere betekenis –zoals door de inspecteur wordt verdedigd - acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank verwerpt dan ook de stelling van de inspecteur dat de genoemde opmerking moet leiden tot de conclusie dat de niet aan andere werknemers toegewezen opties aan belanghebbende als loon ten goede zijn gekomen. De rechtbank merkt hierbij nog op dat enig ander bewijs voor de juistheid van de stelling van de inspecteur ontbreekt. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat bij het vaststellen van de aanslag ten onrechte inkomen in aanmerking is genomen ter zake van de niet uitgeoefende opties.
4.2.2.Met inachtneming van het in 4.2.1. gegeven oordeel en gelet op de getuigenverklaring van de curatoren in het faillissement van [werkgever] dat in dat faillissement van geen vordering op belanghebbende is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat van leningen ter zake van de niet uitgeoefende opties geen sprake is en mitsdien evenmin van ter zake van die leningen verschuldigde rente of kwijtschelding ervan, zoals door de inspecteur gesteld. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het bestaan van die leningen en rente enkel is gebaseerd op de aanname dat ten aanzien van de gestelde toe-eigening van de optierechten dezelfde regeling zou moeten gelden als de regeling zoals die in de wel gesloten optiecontracten is vastgelegd. Omdat op de hiervoor gegeven grond reeds geen sprake is van kwijtscheldingen kan in het midden blijven of belanghebbende is ontslagen of dat hij zelf ontslag heeft genomen. Bij het vaststellen van de aanslag kan dan op grond van hetgeen hiervoor is overwogen geen inkomen in aanmerking worden genomen ter zake van leningen, rente of kwijtscheldingen betreffende de niet uitgeoefende opties.
4.2.3.Niet in geschil is dat belanghebbende ter zake van de jaren 1993 en 1994 een loonvordering had op [werkgever] van $ 1.000.000. Het in onderpand geven van een pakket aandelen aan een vennootschap die met belanghebbende is gelieerd, kan, gezien de stukken en de getuigenverklaringen van [getuige E] en [getuige D] omtrent de afwikkeling van die loonvordering, in het onderhavige geval niet worden aangemerkt als het genieten van loon in de zin van artikel 13a van de Wet op de loonbelasting 1964. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende is geslaagd in het bewijs dat ter zake van die aandelenboeking geen inkomen in aanmerking kan worden genomen.
4.2.4.Op grond van hetgeen onder 4.2.1 tot en met 4.2.3. is geoordeeld komt de rechtbank tot de conclusie dat bij het vaststellen van de onderhavige aanslag enkel het regulier loon ten bedrage van € 571.186, in aanmerking kan worden genomen. Vraag II wordt derhalve bevestigend beantwoord en leidt tot de conclusie dat de aanslag moet worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 571.186.
4.3.Gezien het voorgaande behoeven de vragen III tot en met VI geen beantwoording meer. De bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 571.186 verschuldigde gecombineerde heffing inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen bedraagt € 290.416. De algemene heffingskorting en de arbeidskorting bedragen in het onderhavige geval in totaal € 2.496 zodat de verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 € 287.920 bedraagt. Nu de ingehouden loonheffing € 279.347 bedraagt is belanghebbende op de aanslag aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen een bedrag van € 8.573 verschuldigd.
Met betrekking tot de boete
4.4.Vaststaat dat belanghebbende over het onderhavige jaar geen aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat het aan belanghebbendes gedrag te wijten is dat geen aangifte is gedaan. Belanghebbende heeft er, gezien zijn inkomen en het gegeven dat de 30%-bewijsregel op hem van toepassing is, redelijkerwijs van uit moeten gaan dat hij voor het onderhavige jaar aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen moest doen. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat, gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen, voor het onderhavige jaar te weinig loonheffing was ingehouden. Door onder deze omstandigheden niet tijdig een adreswijziging aan de belastingdienst door te geven waardoor een aangiftebiljet niet op een effectieve wijze kan worden uitgereikt, heeft belanghebbende de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij niet de vereiste aangifte zou doen. De rechtbank is van oordeel dat het aan belanghebbendes opzet is te wijten dat niet de vereiste aangifte is gedaan. In een dergelijk geval heeft de inspecteur een boete van 50% in beginsel terecht opgelegd. De rechtbank is echter van oordeel dat een boete van € 3.500 in het onderhavige geval passend en geboden is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking het vergrijp dat in dit geval tot bestraffing leidt, de omstandigheden waaronder de boete aanvankelijk aan belanghebbende is opgelegd en hetgeen aan hem ten tijde van de oplegging daaromtrent is meegedeeld. Daarnaast ziet de rechtbank in de tijd die sinds de oplegging van de boete en het tijdstip van onderhavige uitspraak is verstreken voorzover niet aan belanghebbende en diens proceshouding te wijten, aanleiding de boete met 20 percent te verminderen.
Met betrekking tot de heffingsrente
4.5.Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN BJ7907). Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de rechtbank ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep in zoverre ongegrond. Nu echter de verschuldigde belasting wordt verminderd, moet de heffingsrente dienovereenkomstig worden verminderd.
1.9.Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota met 5 bijlagen gefaxt aan de rechtbank en de wederpartij, welke pleitnota wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De rechtbank rekent deze pleitnota met 5 bijlagen tot de stukken van het geding.
1.10.Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2008 te Breda. Tijdens deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de zaken met kenmerk van de rechtbank 05/805, 05/4636, 06/5632 en 06/5633. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende met tolk, mevrouw [tolk], gemachtigde mr. [gemachtigde], gevestigd te Amsterdam, bijgestaan door mr. [gemachtigde B], alsmede namens de inspecteur [gemachtigde E] en mr. [gemachtigde G] en namens de ontvanger [gemachtigde C]. Partijen hebben ter zitting pleitnota's voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. De rechtbank rekent deze pleitnota’s tot de stukken van het geding. Partijen hebben ter zitting desgevraagd verklaard dat een nadere mondelinge behandeling achterwege kan blijven. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op 14 februari 2008 aan partijen is gestuurd.
1.11.De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft de rechtbank de inspecteur verzocht te reageren op de pleitnota van belanghebbende met bijlagen. Na deze reactie hebben beide partijen nog een mogelijkheid gekregen hierop te reageren. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.
2.Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Belanghebbende is op 1 september 1993 aangetrokken bij [werkgever] NV gevestigd te 's Hertogenbosch (hierna [werkgever]) als bestuurder in de functie van Chief Executive Officer (CEO). Hij is daarbij tevens aangesteld als medebestuurder van de [de Stichting] (hierna de Stichting). Op 5 november 2001 is door de Raad van Commissarissen (RvC) een interim CEO aangesteld. Belanghebbende heeft bij brief van 16 november 2001 het volgende aan de RvC meegedeeld:
"Your decision of November 5, 2001 in appointing a new CEO and your lack of response to my letters regarding a new position and clarity of my future leaves me in a position of absolute suspension, yet with great responsibility.
Without giving or suspending any of my Director and/or Employee financial rights and [werkgever]'s contractual financial obligations to me, as an employee, I resign today and with immediate effect, from the position of Chairman and CEO of [werkgever] NV and all of its subsidiaries and affiliated companies, which I have not resigned from already.
It is further understood that the press announcement to the public as per our agreement will be made today."
Blijkens de notulen van de vergadering van de RvC van 19 november 2001, waarbij aanwezig waren:
"Prof. [getuige D] (voorzitter), de heer [naam 1], Prof. [getuige E], Mr. [getuige F] (bewindvoerder), mr. [getuige G] (bewindvoerder), de heer [naam 2] en de heer [naam 3].",
is onder meer het volgende besloten:
"De voorzitter stelt vast, dat de heer [belanghebbende] met ingang van 16 november jl. Is teruggetreden al Chairman en C.E.O. van [werkgever] NV ([werkgever]) en van al haar dochtervennootschappen en daaraan verbonden ondernemingen, waaruit hij al niet eerder was teruggetreden. Daarbij heeft de heer [belanghebbende] zich zijn rechten van werknemer voorbehouden. De Raad van Commissarissen zal de ontvangst van het schrijven en haar akkoord bevestigen. De voorzitter merkt daarbij op, dat tussen enerzijds de heer [belanghebbende] en anderzijds de leden van de Raad van Commissarissen geen enkel contact heeft bestaan terwijl het hem bekend is, dat wel is gecorrespondeerd en gesproken tussen enerzijds de bewindvoerders en anderzijds de raadsman van de heer [belanghebbende], mr. [raadsman], advocaat te Rotterdam. De heer [belanghebbende] zal worden gevraagd om zijn eigendommen van de vennootschappen in te leveren, terzake zal door [naam 3] actie worden ondernomen en het schrijven van de zijde van de Raad van Commissarissen zal per opdracht worden ondertekend door de bewindvoerders. Het schrijven zal worden verzonden namens [de Stichting], de Raad van Commissarissen van [werkgever], [werkgever] en de bewindvoerders."
Bij brief van 19 november 2001 is belanghebbende, via diens advocaat, door [werkgever] onder meer het volgende meegedeeld:
" The supervisory board of the Company and the Company hereby accept and confirm the resignation of mr. [belanghebbende] as managing director ("statutair directeur") of the Company and - to the extent applicable and relevant - any and all of its subsidiaries in and outside The Netherlands where mr. [belanghebbende] is either director or managing director effective November 16,2001.
Furthermore, the employment agreement and any other agreements between mr. [belanghebbende] and the company are hereby terminated with immediate effect and mr. [belanghebbende] is hereby requested to immediately return to the company any files, documents, computers, computer' databases, keys, key cards, credit cards and any other assets owned by the Company and its subsidiaries and/or to which the Company and the subsidiaries are entitled, and to return the car used by mr. [belanghebbende]. "
Deze brief is ondertekend door de bewindvoerders alsmede door één van de bewindvoerders "p/o" namens de leden van de RvC.
2.2. De Stichting houdt 50, vanaf 10 augustus 2000 na een aandelensplitsing 100, prioriteitsaandelen in [werkgever]. De overige aandelen in [werkgever] waren aan de beurs genoteerd. [werkgever] heeft een Management and Employee Share Option Plan. In het kader van dit plan reserveert de Stichting het aantal opties dat beschikbaar is voor toekenning. De opties worden daarna door de CEO toegekend aan het personeel en door de RvC toegekend aan de CEO. Het plan en de optieovereenkomsten zijn door een belastingadvieskantoor opgezet. De concrete uitvoering is steeds door [werkgever] zelf gedaan. Ter zake van het optieplan en de uitvoering daarvan is geen loonheffing door [werkgever] ingehouden en afgedragen.
De Stichting heeft blijkens de stukken van het geding tot de volgende reserveringen
besloten:
datum besluit Aantal optieprijs
14 maart 1995 400.000 ƒ 4,30
28 februari 1996 250.000 ƒ 7,56
15 juli 1996 250.000 ƒ 10,50
11 november 1997 700.000 ƒ 17,00
12 december 1997 72.500 ƒ 15,50
12 december 1997 727.500 ƒ 15,50
14 oktober 1999 500.000 € 8,80
14 oktober 1999 200.000 € 8,80
9 december 1999 500.000 € 13,75
22 mei 2000 800.000 € 16,50
10 april 2001 2.000.000 € 4,35
31 juli 2001 2.750.000 € 3,00
25 oktober 2001 3.000.000 € 0,44
2.3.Belanghebbende is met [werkgever] overeengekomen dat hij, als onderdeel van zijn beloning, recht heeft op 200.000 opties per jaar. Na de hiervoor onder 2.2. vermelde aandelensplitsing bedroeg dit aantal 400.000. Daarnaast is hij met [werkgever] de volgende tot de stukken van het geding behorende optieovereenkomsten, onder de door de inspecteur aangebrachte nummering, aangegaan.
nr datum overeenkomst aantal optieprijs looptijd in jaren bedrag lening in ƒ rente lening looptijd in jaren Target
5 24 september 1993 500.000 ƒ 1,40 5 52.500,00 - 10 Nee
6 9 februari 1995 230.000 ƒ 4,00 10 69.000,00 - 10 Nee
7 15 maart 1995 400.000 ƒ 4,30 10 129.000,00 - 10 Ja
9 7 maart 1996 248.500 ƒ 7,56 5 140.899,50 5% 5 Nee
11 16 juli 1996 200.000 ƒ 10,50 5 157.500,00 5% 5 Nee
16 14 november 1997 664.500 ƒ 15,50 5 772.481,25 5% 5 Nee
14 oktober 1999 500.000 € 8,80 4 930.847,00 0% - Nee
Bij de overeenkomst van februari 1995 wordt per 21 december 1994 de optie toegekend. De overeenkomst uit maart 1995 kent een target voor de jaren 1995 en 1996. Aan beide jaren wordt voor ieder jaar een aantal van 200.000 toegerekend. Bij al deze optieovereenkomsten behoren leenovereenkomsten. De voor de opties te betalen premie werd geheel of gedeeltelijk geleend van [werkgever]. Vanaf de overeenkomst uit 1996 zijn de overeenkomsten gesteld in het Engels. De clausule betreffende een mogelijke kwijtschelding luidt tot 1996 als volgt:
"Geldnemer is gehouden (het saldo van) de lening geheel af te lossen tenzij hierover door de Raad van Commissarissen anders wordt besloten op het moment dat het dienstverband tussen geldnemer en geldgever eindigt, anders dan door arbeidsongeschiktheid, pensionering of overlijden van geldnemer. Bij overlijden van geldnemer zijn zijn opvolgers krachtens erfrecht gehouden de lening of het saldo hiervan binnen zes maanden af te lossen. Achterwege laten van aflossing wordt vervangen door een andere "Overeenkomst van geldlening, waarbij geldgever zich het recht voorbehoud van deze Overeenkomst afwijkende bepalingen op te nemen.
Artikel 7
De lening zal door geldgever voor het nog openstaande bedrag worden kwijtgescholden indien de geldgever voor (…) wordt overgenomen door een derde al dan niet door middel van overname of fusie. De lening zal voorts door geldgever voor het nog openstaande bedrag worden kwijtgescholden voor zover nog geen gebruik is gemaakt van de optie voor (…). Hierbij wordt de lening geacht pro rato betrekking te hebben op de verleende opties, zodat per optie (…) is geleend.
De terzake van de kwijtschelding eventueel verschuldigde loon- en/of inkomstenbelasting is voor rekening van geldnemer."
Deze clausule luidt vanaf 1996 als volgt:
"(…)
The money borrower is obliged to repay the loan in full at such time as the employment contract between the money borrower and the money lender shall terminate for reasons other than the disability, premature retirement, retirement or death of the money borrower, unless the employment contract between the money borrower and the money lender shall terminate due to the dismissal of the money borrower at the initiative of the money lender.
Should the money borrower die, his legal successors shall be obliged, according to succession rights, to repay the loan or the balance thereof within six months. Should such repayment not take place the first loan contract shall be replaced by another "Loan contract" in which the money lender retains the right to include conditions deviating from those in the contract at hand.
Article 7
The obligation to repay the amount still open shall be cancelled if the money lender is taken over prior to (…) by a third party, whether or not by means of a take-over or merger. The obligation to repay the amount of the loan still owed shall be cancelled by the money lender if and for in so far as no use shall have been made of the option prior to (…). In such case the loan shall be considered to apply proportionate to the options granted, such that per option (…) shall have been borrowed.
Any obligation to pay wage and/or income tax associated with the cancellation shall be for the account of the money borrower."
De clausule luidt in het contract van 14 oktober 1999 als volgt:
"Article 6
The borrower is obligated to repay the loan if and for in so far as he may in any form alienate the shares acquired according to the option rights specified in the preamble to this contract. Each loan payment instalment shall take place proportionate to the shares alienated at any given time.
The borrower is at all times authorized to repay the loan in full or in part, except in the cases referred to in the preceding sentences, against full discharge. The borrower is required to repay the loan or the remainder of the loan in full, unless the Board decides otherwise at such time as the employment agreement between the borrower and the lender ends for reasons other than the disability, retirement or death of the borrower.
Should the borrower die, his legal successors shall be obliged, according to succession rights, to repay the loan of the balance thereof within six months. Should such repayment not' take place this loan contract shall be replaced by another "loan contract" based on the same principles as the contract at hand whilst the lender retains the right to include conditions deviating from those in the contract at hand.".
2.4.Op een bij de accountant van [werkgever] aangetroffen overzicht van [werkgever] van het "Employee Share Option Plan per annual report 31 december 1998" is handgeschreven de volgende tekst, waarvan de schrijver niet bekend is, opgenomen:
"Management = at discretion of CEO who is entitled to allocate or to keep for himself."
In een stuk van de accountant van [werkgever] aan de RvC en de CEO van [werkgever] wordt, in een concept van 11 juni 1999 en in de definitieve versie van 5 juni 2000, onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Conclusie
4.6.Op grond van al het vorenoverwogene is het beroep gegrond en moet worden beslist als hierna is vermeld.
5.Proceskosten
5.1.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2.Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.932 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punten voor het verschijnen ter nadere zitting, 2 punten voor het verstrekken van nadere schriftelijke inlichtingen met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
5.3.Belanghebbende heeft tegenover de betwisting door de inspecteur geen bijzondere omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan van het eerste lid van artikel 2, van het Besluit kan worden afgeweken. De rechtbank is hierbij van oordeel dat de inspecteur met betrekking tot de onderhavige procedure geen ernstig onzorgvuldig handelen of een dusdanige proceshouding kan worden verweten op grond waarvan een hogere vergoeding van de kosten van door een derde verleende rechtsbijstand wordt gerechtvaardigd. Gedragingen van de inspecteur of diens medewerkers die niet de onderhavige procedure raken maar niettemin door belanghebbende mogelijk als onrechtmatig worden ervaren, kunnen niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden nu deze niet de onderhavige procedure raken.
5.4.Met betrekking tot de reis- en verblijfskosten, verletkosten van belanghebbende zelf en de kosten voor de tolk voor de Engelse taal overweegt de rechtbank dat belanghebbende voor deze kosten reeds bij uitspraak van heden in de zaak met procedurenummer 05/805 een vergoeding heeft toegewezen gekregen zodat daarvoor in de onderhavige zaak geen plaats meer is.
- 5.5.
Op grond van het vorenoverwogene bedragen de te vergoeden proceskosten totaal € 1.932.
6.Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 571.186;
- -
vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;
- -
vermindert de boete tot € 2.800;
- -
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.932;
- -
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 29 april 2011 door mr. J.J.J. Engel, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 29 april 2011
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
- 2.
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.