Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW
Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/32.1:32.1 Inleiding
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/32.1
32.1 Inleiding
Documentgegevens:
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS369424:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
EU-recht / Marktintegratie
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Het onderwerp van dit onderzoek was de heffing van btw met betrekking tot contractuele samenwerkingsverbanden. De centrale vraag was in hoeverre naar Nederlands en naar Europees positief recht handelingen tussen de participanten bij een contractueel samenwerkingsverband onderling en – indien het contractuele samenwerkingsverband een entiteit is voor de heffing van btw – tussen de participanten en het contractuele samenwerkingsverband aan de heffing van btw worden onderworpen en in hoeverre genoemde handelingen naar wenselijk Europees recht aan de heffing van btw dienen te worden onderworpen. Onlosmakelijk daarmee verbonden was het de vraag in hoeverre naar Nederlands en naar Europees positief recht een recht op aftrek van voorbelasting bestaat met betrekking tot genoemde handelingen en in hoeverre naar wenselijk Europees recht met betrekking tot genoemde handelingen een recht op aftrek dient te bestaan.
De vraagstelling was aldus tweeledig, in die zin, dat het zowel een vraag naar positief recht als een vraag naar wenselijk recht betrof. Bovendien besloeg de vraagstelling zowel de uitgaande kant (de belastbaarheid van prestaties van de participanten casu quo het samenwerkingsverband) als de inkomende kant (het recht op aftrek van voorbelasting van de participanten casu quo het samenwerkingsverband).
Met betrekking tot het positiefrechtelijke deel van dit onderzoek heb ik vastgesteld op welke wijze de heffing van btw naar nationaal recht plaatsvindt, vervolgens heb ik laten zien op welke wijze de heffing van btw naar Europees recht plaats dient te vinden en tenslotte heb ik geconstateerd, wat de eventuele verschillen en overeenkomsten tussen beide benaderingen waren. Voor wat betreft de beoordeling naar wenselijk recht heb ik een toetsingskader gehanteerd, dat gebaseerd is op de wezenlijke kenmerken van het btw stelsel, zoals die door het HvJ EG worden onderkend. Het toetsingskader werd gevormd door het rechtskarakter van de btw, het fiscale neutraliteitsbeginsel en het doelmatigheidsbeginsel. Conform de strekking, die het HvJ EG aan het fiscale neutraliteitsbeginsel geeft, werd het neutraliteitsbeginsel zowel in de zin van een bijzonder gelijkheidsbeginsel als in de zin van het evenredigheidsbeginsel (het beginsel, dat de belasting evenredig aan de prijs moet zijn) opgevat. Aan de hand van dit toetsingskader heb ik vastgesteld hoe naar Europees wenslijk recht de heffing van btw (waarvan het aftrekrecht deel uitmaakt) dient te verlopen met betrekking tot handelingen in het kader van op contractuele leest geschoeide samenwerkingsverbanden. Ten slotte heb ik aangegeven in hoeverre het positieve recht in overeenstemming is met het (Europese) wenselijke recht.