Rb Den Haag 24 maart 2016, insolventienummer C/09/14/543 R.
HR, 14-10-2016, nr. 16/03261
ECLI:NL:HR:2016:2342
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-10-2016
- Zaaknummer
16/03261
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2342, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 14‑10‑2016; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:989, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2016:2447, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2016:989, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑08‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2342, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑10‑2016
Partij(en)
14 oktober 2016
Eerste Kamer
16/03261
EE/JS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, thans mr. K. Aantjes.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer C/09/14/543 R van de rechtbank Den Haag van 24 maart 2016;
b. het arrest in de zaak 200.188.582/01 van het gerechtshof Den Haag van 21 juni 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3 en 4).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 14 oktober 2016.
Conclusie 31‑08‑2016
16/03261
mr. G.R.B. van Peursem
31 augustus 2016
Conclusie inzake:
[verzoeker]
(hierna: [verzoeker] ),
verzoeker tot cassatie,
advocaat aanvankelijk mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, thans mr. K. Aantjes.
1. In deze schuldsaneringszaak heeft de rechtbank1.op verzoek van de bewindvoerder de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, omdat [verzoeker] tekort is geschoten in de nakoming van zijn informatie- en afdrachtplicht. Dit vonnis is in hoger beroep bekrachtigd op de tweede grond. Daartoe overwoog het hof2.inhoudelijk als volgt:
4. Vooropgesteld wordt dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat [verzoeker] zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Uit de door de bewindvoerder verstrekte laatste stand van zaken en hetgeen ter zitting is besproken volgt dat thans een boedelachterstand bestaat van ruim € 27.000,--. [verzoeker] heeft gedurende de gehele looptijd van de schuldsaneringsregeling nagelaten te voldoen aan de op hem rustende afdrachtplicht. Omdat het gaat om een kernverplichting van de schuldsaneringsregeling, weegt het laten ontstaan van de forse achterstand zwaar. Er zijn geen omstandigheden gebleken die maken dat deze tekortkoming buiten beschouwing kan worden gelaten. De stelling van [verzoeker] dat de berekening van het vrij te laten bedrag niet klopt en dat hij maandelijks te weinig geld overhoudt om alle noodzakelijke kosten te voldoen is niet onderbouwd. Het hof kan hier dan ook niet van uit gaan. Uit de door de bewindvoerder verstrekte informatie volgt dat het vrij te laten bedrag is berekend conform de door Recofa ontwikkelde rekenmethode, waarbij geen rekening is gehouden met reiskosten omdat hierover geen nader stukken zijn overgelegd. In beginsel moet van dit bedrag worden uitgegaan. Het had op de weg van [verzoeker] gelegen om wanneer hij werkelijk van mening was dat het vrij te laten bedrag niet klopte, een herberekening aan te vragen bij de bewindvoerder. Dat hij dit heeft nagelaten komt voor zijn risico. Afgezien daarvan moet worden aangenomen dat ook als het vrij te laten bedrag op een hoger bedrag zou zijn vastgesteld er nog steeds sprake zou zijn van een aanzienlijke achterstand, nu [verzoeker] tot op heden niets heeft afgedragen aan de boedel. Deze tekortkoming maakt reeds dat tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op zijn plaats is. Het betoog van [verzoeker] dat het aan de bewindvoerder was loonbeslag te leggen om te voorkomen dat de achterstand steeds groter werd, miskent dat het aan [verzoeker] was ervoor zorg te dragen dat wordt voldaan aan de aan de toepassing van de schuldsaneringsregeling verbonden verplichtingen.
5. Aanleiding de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen en [verzoeker] in de gelegenheid te stellen de boedelachterstand in te laten lopen ziet het hof niet. Een onderbouwde berekening waaruit blijkt dat [verzoeker] bij een verlenging in staat zal zijn om naast de reguliere afdracht de ontstane achterstand in te lopen ontbreekt. Dat [verzoeker] hiertoe in staat zal zijn is dan ook niet aannemelijk geworden. Hierbij speelt een rol dat [verzoeker] reeds tijdens het secretarisverhoor dat op 6 augustus 2015 heeft plaatsgevonden is gewezen op het bestaan van de boedelachterstand en op de mogelijkheden om benodigde hulp in te schakelen. Ook nadien heeft [verzoeker] echter nagelaten hulp te zoeken en te voldoen aan de reguliere afdracht, terwijl hij zijn belofte de achterstand vanaf dat moment in te lopen niet is nagekomen. De achterstand is nadien alleen maar toegenomen. Dat [verzoeker] inmiddels beschermingsbewind heeft aangevraagd is mede in dat licht bezien onvoldoende om aan te nemen dat [verzoeker] bij een verlenging van de regeling (wel) zal kunnen voldoen aan de afdrachtverplichting.
6. Hetgeen meer of anders aangevoerd kan in het kader van het onderhavige hoger beroep niet tot een ander oordeel leiden en behoeft geen nadere bespreking.
2 Namens [verzoeker] is hiertegen tijdig beroep in cassatie ingesteld. De schorsing van de zaak van rechtswege wegens het defungeren van mr. Dietz de Loos als cassatie-advocaat is ter rolle van 12 augustus 2016 opgeheven, doordat in plaats van hem mr. Aantjes zich als cassatie-advocaat heeft gesteld in deze zaak. Van het in het cassatieverzoekschrift gemaakte voorbehoud tot aanvulling is geen gebruik gemaakt. Het middel telt twee onderdelen, die klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
3 Onderdeel 1 constateert een vermeende omissie in de hoftoets uit rov. 4 die er niet is, zodat deze klacht alleen al daarom niet opgaat. Het hof zou verkeerd hebben getoetst door te bezien of [verzoeker] is tekortgeschoten in zijn schuldsaneringsverplichtingen, omdat in plaats daarvan had moeten worden bezien of [verzoeker] zich tot het uiterste heeft ingespannen om aan deze verplichtingen te voldoen. Dat is rechtens onjuist. Het hof heeft in rov. 4 ruimschoots voldoende gemotiveerd overwogen dat [verzoeker] door nooit iets af te dragen aan de boedel3.ernstig is tekortgeschoten in zijn afdrachtplicht – een kernverplichting van de saniet. Die volgens het hof aan [verzoeker] toe te rekenen tekortkoming is voor het hof voldoende voor tussentijdse beëindiging. Dat is een juiste toets.
4 Onderdeel 2 richt zich tegen rov. 5 waarin het hof overweegt dat en waarom het niet tot verlenging van de schuldsaneringsregeling beslist. Nu al dan niet verlengen een discretionaire bevoegdheid is van het hof (art. 349a Fw, Kamerstukken II 2005/06, 29 942, nr. 7, p. 88; Kamerstukken I 2006/07, 29 942, nr. C, p. 11), stuit onderdeel 2, dat zich tegen deze beslissing keert, daar al klaarblijkelijk op af. De beslissing niet te verlengen is in rov. 5 alleszins begrijpelijk gemotiveerd: geen onderbouwd inloopplan4., al eerder op achterstand gewezen en op de mogelijkheid hulp te zoeken, hetgeen is nagelaten en een eerdere inloopbelofte niet nagekomen. Dan is de enkele beschermingsbewindaanvraag nu niet voldoende, aldus het hof. Dat de bepaling van het vrij te laten bedrag onjuist zou zijn, zoals onderdeel 2 aanvoert onder verwijzing naar het beroepschrift onder 11 en het niet nakomen van zijn afdrachtplicht “niet volledig toerekenbaar” zou zijn of gezien bijzondere omstandigheden buiten toepassing had moeten blijven, kon het hof – als verder niet onderbouwd – impliciet passeren als gedaan in rov. 5. Dat [verzoeker] bezig zou zijn met het aanvragen van beschermingsbewind, zoals onderdeel 2 ook nog aandraagt, is door het hof meegewogen, maar te licht bevonden. Dat is bepaald niet onbegrijpelijk. Ook inhoudelijk is onderdeel 2 dus tevergeefs voorgesteld.
Conclusie
Ik concludeer tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑08‑2016
Hof Den Haag 21 juni 2016, zaaknummer 200.188.582/01. In het overgelegde exemplaar van het hofarrest ontbrak de tweede pagina, die blijkens citaten van die pagina in het cassatieverzoekschrift wel voorhanden is geweest bij het opstellen van dat verzoekschrift. Ik heb het arrest ambtshalve opgevraagd bij het Haagse hof.
Zo begrijp ik de passage uit rov. 4 van het hofarrest: “(...)De schuldenaar heeft gedurende de gehele looptijd van de schuldsaneringsregeling nagelaten te voldoen aan de op hem rustende afdrachtplicht”, aangezien in rov. 2.5 van het rechtbankvonnis is overwogen: “(...) De boedelachterstand is ontstaan doordat schuldenaar vanaf aanvang van de schuldsaneringsregeling niets heeft afgedragen aan de boedel. (...)”; vgl. ook het p-v van de rechtbankzitting p. 1: “Er is nog geen enkele cent aan de boedel afgedragen.” Ook het 3e verslag van de bewindvoerder van 7 december 2015 vermeldt op de 3e pagina dat nog niets was afgedragen en de toezegging na verhoor van directe overboeking van € 3.000,- à € 4.000,- evenmin was nagekomen.
Dat klemt te meer in het licht van de non-afdracht gedurende de schuldsaneringsregeling en de omstandigheid dat de advocaat van [verzoeker] bij brief van 10 juni 2016 (toezending stukken hofzitting) nog aangeeft: “Voor de inmiddels opgelopen achterstand zal cliënt voor de zitting met een plan van aanpak komen om deze achterstand in te lopen.” Dat is kennelijk niet gebeurd, hetgeen het hof vervolgens constateert.