Hof Den Haag, 21-06-2016, nr. 200.188.582/01
ECLI:NL:GHDHA:2016:2447
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
21-06-2016
- Zaaknummer
200.188.582/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:2447, Uitspraak, Hof Den Haag, 21‑06‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2342, Niet ontvankelijk
Uitspraak 21‑06‑2016
Inhoudsindicatie
wsnp; hoger beroep tegen tussentijdse beëindiging; boedelachterstand; bekrachtiging vonnis
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.188.582/01
Insolventienummer rechtbank : C/09/14/543 R
arrest van 21 juni 2016
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. S.M. Diekstra te Leiden.
Het geding
Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 november 2014 is ten aanzien van [appellant] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Deze schuldsaneringsregeling is op verzoek van de bewindvoerder, welk verzoek wordt ondersteund door de rechter-commissaris, beëindigd bij vonnis van deze rechtbank van 24 maart 2016. Tegen laatstbedoeld vonnis heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij het op 1 april 2016 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift (met producties). Op 4 mei 2016 en 10 en 13 juni 2016 is een aantal producties aan het hof toegezonden. Bij brieven van 18 april 2016 en 31 mei 2016 heeft [naam] , de bewindvoerder, de openbare verslagen en haar reactie op het beroepschrift aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 2016. Verschenen is: [appellant] , bijgestaan door zijn advocaat, alsmede namens de bewindvoerder mevrouw [naam].
De beoordeling van het hoger beroep
1. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] beëindigd op grond van het oordeel (i) dat hij een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt (artikel 350 lid 3 aanhef en onder c Fw) en (ii) dat hij bovenmatige schulden doet of laat ontstaan (artikel 350 lid 3 aanhef en onder d Fw). De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen. [appellant] voldoet ondanks het verhoor dat op 6 augustus 2015 heeft plaatsgevonden niet aan zijn verplichtingen. Zo heeft hij de bewindvoerder onvoldoende geïnformeerd en heeft hij niet voldaan aan zijn afdrachtverplichting; thans bestaat een boedelachterstand van € 23.048,59. Dat [appellant] heeft aangevoerd dat hij zelf niet in staat is te voldoen aan zijn verplichtingen neemt deze tekortkomingen niet weg; het had dan immers op zijn weg gelegen tijdig de noodzakelijke hulp in te schakelen. Hoewel een en ander ook op voornoemd verhoor is besproken heeft [appellant] tot op heden nagelaten op dit punt actie te ondernemen.
2. De grieven van [appellant] hebben de kennelijke strekking de zaak in volle omvang aan het hof voor te leggen. Ter zitting van het hof heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht.
3. De bewindvoerder heeft verklaard dat door de toezending van stukken op 13 juni 2016 is voldaan aan de informatieverplichting. [appellant] voldoet echter tot op heden onvoldoende aan zijn verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling; thans bestaat een geschatte boedelachterstand van € 27.000,--. Niet valt in te zien hoe [appellant] deze achterstand kan inlopen, ook niet bij een eventuele verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling. De bewindvoerder adviseert het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen.
4. Vooropgesteld wordt dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat [appellant] zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Uit de door de bewindvoerder verstrekte laatste stand van zaken en hetgeen ter zitting is besproken volgt dat thans een boedelachterstand bestaat van ruim € 27.000,--. [appellant] heeft gedurende de gehele looptijd van de schuldsaneringsregeling nagelaten te voldoen aan de op hem rustende afdrachtplicht. Omdat het gaat om een kernverplichting van de schuldsaneringsregeling, weegt het laten ontstaan van de forse achterstand zwaar. Er zijn geen omstandigheden gebleken die maken dat deze tekortkoming buiten beschouwing kan worden gelaten. De stelling van [appellant] dat de berekening van het vrij te laten bedrag niet klopt en dat hij maandelijks te weinig geld overhoudt om alle noodzakelijke kosten te voldoen is niet onderbouwd. Het hof kan hier dan ook niet van uit gaan. Uit de door de bewindvoerder verstrekte informatie volgt dat het vrij te laten bedrag is berekend conform de door Recofa ontwikkelde rekenmethode, waarbij geen rekening is gehouden met reiskosten omdat hierover geen nadere stukken zijn overgelegd. In beginsel moet van dit bedrag worden uitgegaan. Het had op de weg van [appellant] gelegen om wanneer hij werkelijk van mening was dat het vrij te laten bedrag niet klopte, een herberekening aan te vragen bij de bewindvoerder. Dat hij dit heeft nagelaten komt voor zijn risico. Afgezien daarvan moet worden aangenomen dat ook als het vrij te laten bedrag op een hoger bedrag zou zijn vastgesteld er nog steeds sprake zou zijn van een aanzienlijke achterstand, nu [appellant] tot op heden niets heeft afgedragen aan de boedel. Deze tekortkoming maakt reeds dat tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op zijn plaats is. Het betoog van [appellant] dat het aan de bewindvoerder was loonbeslag te leggen om te voorkomen dat de achterstand steeds groter werd, miskent dat het aan [appellant] was ervoor zorg te dragen dat wordt voldaan aan de aan de toepassing van de schuldsaneringsregeling verbonden verplichtingen.
5. Aanleiding de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen en [appellant] in de gelegenheid te stellen de boedelachterstand in te laten lopen ziet het hof niet. Een onderbouwde berekening waaruit blijkt dat [appellant] bij een verlenging in staat zal zijn om naast de reguliere afdracht de ontstane achterstand in te lopen ontbreekt. Dat [appellant] hiertoe in staat zal zijn is dan ook niet aannemelijk geworden. Hierbij speelt een rol dat [appellant] reeds tijdens het secretarisverhoor dat op 6 augustus 2015 heeft plaatsgevonden is gewezen op het bestaan van de boedelachterstand en op de mogelijkheden om benodigde hulp in te schakelen. Ook nadien heeft [appellant] echter nagelaten hulp te zoeken en te voldoen aan de reguliere afdracht, terwijl hij zijn belofte de achterstand vanaf dat moment in te lopen niet is nagekomen. De achterstand is nadien alleen maar toegenomen. Dat [appellant] inmiddels beschermingsbewind heeft aangevraagd is mede in dat licht bezien onvoldoende om aan te nemen dat [appellant] bij een verlenging van de regeling (wel) zal kunnen voldoen aan de afdrachtverplichting.
6. Hetgeen meer of anders aangevoerd kan in het kader van het onderhavige hoger beroep niet tot een ander oordeel leiden en behoeft geen nadere bespreking.
7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te wordenbekrachtigd.
De beslissing
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 maart 2016.
Dit arrest is gewezen door mrs. F. Damsteegt-Molier, D.A. Schreuder en W.E. Merens en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2016 in aanwezigheid van de griffier.