Vgl. o.a. HR 3 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:487, HR 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1020, HR 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1019, HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323, HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315.
HR, 04-02-2020, nr. 18/02823
ECLI:NL:HR:2020:116
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-02-2020
- Zaaknummer
18/02823
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:116, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑02‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1432
ECLI:NL:PHR:2019:1432, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑11‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:116
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑02‑2020
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/02823
Datum 4 februari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 19 juni 2018, nummer 22/001300-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.C. van der Want, advocaat te Middelburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 februari 2020.
Conclusie 12‑11‑2019
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/02823
Zitting 12 november 2019
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 19 juni 2018 door het Gerechtshof Den Haag wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, waarvan 196 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
Er bestaat samenhang met de zaken 18/02896 en 18/02968. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde medeplegen onvoldoende steun vindt in de gebezigde bewijsvoering, althans het oordeel van het Hof op dit punt blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is.
4.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 09 september 2014 te Oud-Beijerland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkelpand,
gelegen aan de [a-straat] , heeft weggenomen kledingstukken (merk Jacob Cohen en Stone Island en Hugo Boss en Gant), toebehorende aan ‘ [A] ’ en/of [betrokkene 1] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en inklimming, te weten door met een (personen)auto (merk Ford, type Escort, voorzien van kenteken [kenteken 1] ) meermalen (achteruit) tegen de entree/(glazen) toegangsdeuren en het (rol)hek van voornoemd winkelpand (aan) te rijden en (vervolgens) door de aldus ontstane opening (in/aan deze entree/(glazen) toegangsdeuren en het rolhek) het winkelpand te betreden.”
4.2.
Deze bewezenverklaring berust op de bewijsmiddelen, opgenomen in de aanvulling op het door het Hof bevestigde vonnis van de Rechtbank, waarnaar ik kortheidshalve verwijs.
4.3.
Het door het Hof bevestigde vonnis van de Rechtbank houdt voorts de volgende bewijsoverweging in:
“Naar het oordeel van de rechtbank kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte samen met zijn vier medeverdachten de ramkraak heeft gepleegd en daarbij kledingstukken uit het winkelpand heeft weggenomen. Geen van de verdachten heeft inhoudelijk over de zaak willen verklaren. Hieronder zet de rechtbank haar bevindingen en visie op het bewijs uiteen.
Gebeurtenissen 6 september 2014 en de ramkraak
Op camerabeelden afkomstig van de bewakingscamera van [A] wordt gezien dat op 6 september 2014 rond 15:38 uur een drietal mannen de kledingwinkel binnenloopt. Verdachte [medeverdachte 1] wordt door vijf verbalisanten herkend op de camerabeelden als zijnde één van de drie mannen. De andere twee mannen worden door verbalisanten herkend als zijnde de verdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 7] .
Volgens verkoopmedewerkster [betrokkene 3] die op 6 september in de winkel staat, lopen de drie mannen bij binnenkomst rechtstreeks naar de spijkerbroeken van het merk ‘Jacob Cohen’. Ook bekijken de mannen de kleding van het merk ‘GANT’ en ‘Stone Island’. De mannen verlaten de winkel zonder iets te kopen.
In de nacht van 8 op 9 september vindt er bij dit winkelpand een ramkraak plaats. Op de beelden van de bewakingscamera’s is te zien hoe één dader met een auto de pui van het winkelpand ramt waarna vier daders in nog geen drie minuten de winkel via het verbroken en verbogen rolhek betreden, een groot aantal kledingstukken in grote tassen stoppen en vervolgens de winkel via het rolhek weer verlaten. Door aangever [betrokkene 1] wordt een plattegrond van de winkel aangeleverd waarop te zien is dat de route die de drie verdachten op 6 september 2014 in de winkel hebben gelopen nagenoeg identiek is aan de route die de daders van de ramkraak en de daadwerkelijke diefstal hebben afgelegd. Voorts blijkt dat de door de daders weggenomen kleding voornamelijk bestaat uit kleding van de merken Jacob Cohen, GANT en Stone Island: de merken die de drie verdachten op 6 september hebben bekeken. Het bezoek aan de winkel op 6 september kan gelet op deze bevindingen niet anders worden beschouwd dan als een voorverkenning.
Op de camerabeelden van 6 september is voorts te zien dat een vierde persoon buiten voor de winkel wacht terwijl de andere drie mannen de winkel betreden. Deze vierde persoon is een man en draagt een trainingsjas in de kleuren rood en grijs. Getuige [getuige 1] beschrijft dat deze vierde man hoort bij de andere drie mannen. Getuige [getuige 2] verklaart dat haar ex-vriend - verdachte [medeverdachte 2] - haar op haar laptop een filmpje heeft laten zien van drie mannen die in een winkel rondkijken. Uit onderzoek aan de laptop van [getuige 2] blijkt dat op 11 september 2014 een website is bezocht waarop een uitzending gewijd aan de ramkraak op [A] te zien was. [medeverdachte 2] heeft [getuige 2] gezegd dat hij hierbij aanwezig was maar dat hij niet op de beelden is te zien omdat hij buiten voor de winkel is blijven staan: hij was namelijk al eens eerder in die kledingzaak geweest. Uit nader onderzoek door de politie is gebleken dat deze verklaring van [getuige 2] informatie bevat die zij enkel van (één van de) vier mannen zelf heeft kunnen vernemen: in de tv-en radio uitzendingen over dit onderwerp is nimmer gesproken over het feit dat er tijdens de zogenoemde ‘voorverkenning’ op 6 september een persoon buiten voor de winkel is blijven wachten.
[betrokkene 2] , het broertje van [medeverdachte 2] , verklaart bij de politie dat hij zijn broer op de beelden herkent als de persoon die buiten voor de winkel staat te wachten en er wordt bij een doorzoeking op het adres van [medeverdachte 2] door de politie een trainingsjas in de kleuren rood en grijs aangetroffen, gelijkend op de jas van de persoon die buiten wacht.
[betrokkene 2] en [medeverdachte 6] verklaren voorts dat zij in één huis wonen met hun broer [medeverdachte 2] en dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] wel eens bij hen aan de deur kwamen voor een praatje. [betrokkene 2] verklaart dat er enige tijd geleden door het groepje (waarmee hij met name lijkt te bedoelen: door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) werd gesproken over ramkraken. Er werd gesproken over waar de winkels lagen en over welke merkkleding er in die winkels lag. [betrokkene 2] verklaart dat werd verteld dat “ze” langs waren geweest en dat er dure kleding hing en dat ze bij Opsporing Verzocht beelden uit hadden gezonden waarop ze te zien waren.
Verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] worden in de periode rond de ramkraak op verschillende tijdstippen in elkaars aanwezigheid gesignaleerd. Zo ziet verbalisant [verbalisant 1] op 18 september 2014 [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4] samen lopen in Rotterdam en herkent hij op de beelden van 9 september 2014 afkomstig van een bewakingscamera van een kledingwinkel in Sliedrecht de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Verdachte [medeverdachte 3] wordt op 6 september 2014 niet met de andere vier verdachten gezien, maar op 9 september 2014 wel met drie van hen. Het bezoek van de mannen aan een kledingwinkel in Sliedrecht verloopt, blijkens de verklaring van het aanwezige winkelpersoneel, op identieke wijze als het bezoek op 6 september aan de kledingwinkel [A] . Er is sprake van bijzondere belangstelling voor exclusieve dure kleding zodanig dat het gedrag de aandacht trekt van het winkelpersoneel en er wordt niets gepast en gekocht.
Voorts blijkt uit een analyse van de historische belgegevens van de nummers in gebruik bij de verdachten dat er frequent telefonische contacten tussen de vijf verdachten plaatsvinden, waarbij met name [medeverdachte 1] een bijzondere positie inneemt. Hij heeft als enige verdachte met iedere medeverdachte afzonderlijk telefonisch contact.
Op grond van bovenstaande bevindingen concludeert de rechtbank dat de mannen op de camerabeelden van 6 september 2014 de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] betreffen die op die dag de voorverkenning hebben uitgevoerd voor de ramkraak.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat vier van de vijf verdachten op de camerabeelden van 6 september 2014 te zien zijn, komt zij toe aan de bespreking van de bewijsmiddelen die de rechtbank de overtuiging geven dat deze vier verdachten, samen met verdachte [medeverdachte 3] de ramkraak op [A] in de nacht van 8 op 9 september 2014 hebben gepleegd.
De overtuiging dat de vier verdachten op de camerabeelden van 6 september ook de daders van de ramkraak zijn baseert de rechtbank enerzijds op bewijsmiddelen die hierboven al zijn aangehaald en die een link leggen tussen de ramkraak en de gebeurtenissen op 6 september in het algemeen (en die dus niet specifiek een link leggen tussen de ramkraak en de individuele verdachten), en anderzijds op de bewijsmiddelen die juist specifiek verband leggen tussen een bepaalde verdachte en de betreffende ramkraak. Nu verdachte [medeverdachte 3] geen deel uitmaakte van de groep die op 6 september 2014 een bezoek bracht aan [A] zal het bewijs van zijn aandeel bij de ramkraak bestaan uit bewijsmiddelen van het laatste soort.
Het bewijs dat in algemene zin bijdraagt aan de overtuiging dat de daders van de ramkraak dezelfde personen zijn als de personen die op 6 september 2014 de kledingwinkel hebben bezocht, wordt gevormd door de nagenoeg identieke route die is afgelegd door de verdachten tijdens het bezoek op 6 september 2014 en de daders van de ramkraak en de diefstal. De overtuiging wordt voorts versterkt door het feit dat bij de diefstal voornamelijk kleding is weggenomen van de merken waar de verdachten op 6 september specifiek aandacht aan besteedden. Bovendien zijn de verklaringen van [getuige 2] en [betrokkene 2] op dit punt helder: voorafgaand aan de ramkraak hebben de daders een zogenaamde voorverkenning uitgevoerd. [getuige 2] gaat in haar verklaring nog een stapje verder nu zij verklaart dat [medeverdachte 2] haar heeft verteld dat de drie jongens op de camerabeelden van 6 september, een vierde jongen en hijzelf na de voorverkenning met een auto de winkel binnen waren gereden en kleding hadden meegenomen.
De bewijsmiddelen die een link leggen tussen de ramkraak en de verdachten als individu worden hieronder besproken. De rechtbank heeft middels tussenkopjes de bewijsmiddelen gecategoriseerd naar onderwerp en geeft aan het einde van ieder tussenkopje kort aan hoe zij door deze bewijsmiddelen in haar overtuiging wordt gesteund dat de verdachten het tenlastegelegde feit hebben begaan.
Aangetroffen kledingstukken
Bij de aanhoudingen en de doorzoekingen in de woningen van de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] (in de woning van de verdachte [medeverdachte 7] heeft geen doorzoeking plaatsgevonden) worden diverse kledingstukken aangetroffen van merken die tijdens de ramkraak bij [A] zijn weggenomen. Het betreffen spijkerbroeken van het merk Jacob Cohen, jassen van Stone Island, jassen van Woolrich, een jas van GANT, een jas van Hugo Boss, een jas van Jott en een vest van Mason’s. Bij een groot deel van de aangetroffen kledingstukken zijn de labels met daarop het artikelnummer er uit geknipt. De aangetroffen kleding betreft stuk voor stuk exclusieve kleding uit het duurdere segment. Voor een aantal van de onder verdachten aangetroffen items geldt dat deze in Nederland door de leveranciers van voornoemde merken zeer beperkt zijn geleverd. De rechtbank zal op een aantal kledingstukken nader ingaan.
Insluitingsfouillering en doorzoeking woning verdachte [medeverdachte 2]
Tijdens zijn insluitingsfouillering droeg [medeverdachte 2] een jas van het merk GANT, maat M, artikelnummer 70059. Aangever [betrokkene 1] herkent deze jas als een jas die afkomstig was uit de collectie van [A] en die tijdens de ramkraak is weggenomen. [betrokkene 1] verklaart dat maar tien andere winkels in Nederland deze jas hebben ingekocht.
Tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte [medeverdachte 2] worden in zijn kledingkast twee kledingetiketten aangetroffen van [A] . Deze etiketten hebben betrekking op een Jacob Cohen spijkerbroek maat 33-34. In de kast van zijn broer [betrokkene 2] wordt een Jacob Cohen spijkerbroek maat 33-34 aangetroffen. [betrokkene 2] verklaart bij de politie dat hij die broek uit de kast van [medeverdachte 2] heeft gepakt en dat zijn broer vier van zulke broeken in zijn kast had hangen. Op foto B (p. 286) die als bijlage bij het proces-verbaal van de doorzoeking is gevoegd en waarop de betreffende spijkerbroek staat afgebeeld is te zien dat aan de broek een prijskaartje hangt van [A] .
Op de telefoon van [betrokkene 2] wordt voorts een vijftal foto’s aangetroffen van spijkerbroeken van het merk Jacob Cohen. Deze foto’s zijn gemaakt in de woning van [betrokkene 2] en [medeverdachte 2] op 31 oktober 2014. Uit onderzoek aan de telefoon blijkt dat bij deze foto’s een link naar de website Marktplaats zichtbaar is. Uit informatie verkregen van Marktplaats blijkt dat er onder het account van [medeverdachte 6] (de andere broer van verdachte [medeverdachte 2] ) een advertentie is geplaatst waarin een Jacob Cohen spijkerbroek maat 33-34 te koop wordt aangeboden waarbij precies dezelfde vijf foto’s van spijkerbroeken zijn gevoegd die zijn aangetroffen op de telefoon van [betrokkene 2] . In de advertentie staat dat voor vragen contact opgenomen kan worden via het mailadres [e-mail address] . Door aangever [betrokkene 1] wordt het prijskaartje dat op één van de foto’s zichtbaar is herkend als een prijskaartje dat afkomstig is uit zijn winkel. [betrokkene 2] verklaart bij de politie dat [medeverdachte 2] , hem vroeg of hij zijn telefoon mocht lenen om foto’s te maken van kledingstukken en deze vervolgens op markplaats te zetten. Op de telefoon worden voorts foto’s aangetroffen van een Woolrich jas (foto gemaakt één dag na de ramkraak en via een advertentie op marktplaats gezet) en van jassen van Stone Island.
Insluitingsfouillering en doorzoeking woning verdachte [medeverdachte 3]
Bij zijn insluitingsfouillering droeg [medeverdachte 3] een spijkerbroek van het merk Jacob Cohen en een winterjas van het merk Woolrich en tijdens een doorzoeking worden in zijn slaapkamer zes jassen aangetroffen van de merken Stone Island, GANT, Woolrich, Mason’s, Hugo Boss en Jott. Kleding van precies deze merken is tijdens de ramkraak bij [A] weg[g]enomen. Ook worden er in zijn slaapkamer zes spijkerbroeken van het merk Jacob Cohen aangetroffen. Aangever [betrokkene 1] herkent bovengenoemde kledingstukken als soortgelijke kleding die is weggenomen tijdens de ramkraak. De jas van GANT wordt zeer beperkt verkocht: maar vijf andere winkels in Nederland verkopen deze jas. De jassen van Hugo Boss en Mason’s zijn voorzien van een artikelnummer en die nummers komen overeen met de serie jassen die tijdens de ramkraak zijn weggenomen. Ten aanzien van de spijkerbroeken van Jacob Cohen merkt [betrokkene 1] op dat één van deze broeken “uniek” is nu de achterzijde is ingelegd met roggeleer en [A] één van de vier locaties in Nederland is die deze broek heeft ingekocht. Het feit dat deze broek samen met de andere vijf spijkerbroeken van Jacob Cohen is aangetroffen maakt dat de aangever zeker weet dat al deze broeken in zijn winkel zijn weggenomen. Er is namelijk geen andere winkel in Nederland die al deze specifieke artikelen naast elkaar aanbiedt.
Jacob Cohen spijkerbroeken
Aangever [betrokkene 1] verklaart dat de broeken van Jacob Cohen standaard worden geleverd met een los zakje in de kleuren rood of wit, met daarin een klosje garen. Elke broek heeft een eigen kleur garen en bij elke broek wordt met dit zakje die eigen kleur garen meegeleverd. Tijdens de doorzoekingen in de woningen van de verdachten zijn op verschillende plaatsen dergelijke zakjes met garen aangetroffen. Zo worden er in de woning van verdachte [medeverdachte 1] twee van deze zakjes aangetroffen en worden er op straat voor de woning van verdachte [medeverdachte 2] en in zijn kast eveneens dergelijke zakjes gevonden.
Kleding aangetroffen bij [betrokkene 9]
Op 21 november 2014 voert de vriendin van verdachte [medeverdachte 4] , [betrokkene 10] , een telefoongesprek met [betrokkene 9] . Uit dit afgeluisterde gesprek valt op te maken dat [betrokkene 10] spullen wil onderbrengen bij [betrokkene 9] . [betrokkene 10] zegt tijdens dit gesprek dat ze niet goed kan praten omdat ze wordt getapt maar dat ze de spullen uit haar huis wil hebben omdat de politie deze anders zal aantreffen tijdens een doorzoeking. [betrokkene 9] zegt dat het goed is. Op 13 januari 2015 wordt in de woning op aanwijzing van [betrokkene 9] een tas aangetroffen met daarin onder andere twee spijkerbroeken van het merk Jacob Cohen. Zij bevestigt dat zij deze tas op verzoek van [betrokkene 10] in bewaring heeft.
Insluitingsfouillering verdachte [medeverdachte 4]
Tijdens zijn insluitingsfouillering droeg [medeverdachte 4] een spijkerbroek van het merk Jacob Cohen. Het artikelnummer in deze broek was nog zichtbaar en aangever [betrokkene 1] verklaart dat een soortgelijke broek is weggenomen tijdens de ramkraak. Deze broek werd maar door vijf andere winkels in Nederland ingekocht.
Conclusie rechtbank ten aanzien van de aangetroffen kledingstukken
Onder [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] zijn diverse kledingstukken aangetroffen van merken die bij de ramkraak in Oud-Beijerland zijn weggenomen. Het inkomen en de verdiensten van de verdachten afgezet tegen de verkoopprijs van de aangetroffen kleding maken het kopen van deze merkkleding welhaast onmogelijk en verdachten hebben geen plausibele verklaring willen geven die de herkomst van de onder hen aangetroffen kledingstukken kan verklaren.
Gelet hierop en gelet op het feit dat er kleding werd verstopt en ondergebracht bij derden en voorts is gebleken dat de kleding klaarblijkelijk niet enkel voor eigen gebruik werd aangewend (de kleding werd immers ook op marktplaats te koop aangeboden) kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de aangetroffen kleding een illegale herkomst heeft.
Hoewel niet ieder kledingstuk vanwege het ontbreken van labels één op één geïdentificeerd kan worden als specifiek afkomstig uit de winkel [A] acht de rechtbank de kans dat de aangetroffen kleding afkomstig is uit een andere kledingzaak of andere kledingzaken dan [A] verwaarloosbaar klein. De door de politie en op genoemde foto’s aangetroffen kledingstukken vormen een vrijwel unieke verzameling kledingstukken; het kan niet anders zijn dan dat deze specifieke kledingstukken van betrekkelijk exclusieve merken, waarbij een aantal kledingstukken behoort tot specifieke series en enkele kledingstukken een label van [A] dragen, afkomstig zijn van [A] . De rechtbank heeft dan ook de overtuiging gekregen dat de onder de verdachten aangetroffen kleding afkomstig is van [A] en tijdens de ramkraak is weggenomen.
Scooters
Uit diverse getuigenverklaringen blijkt dat de daders van de ramkraak op scooters zijn weggevlucht. Er is één getuige die hierover een uitgebreide verklaring aflegt. Dit betreft de getuige [getuige 5] . Ongeveer een kwartier na de ramkraak op 9 september 2014 meldt deze getuige een verdachte situatie. Vanuit de richting van de Heinenoordtunnel ziet hij vier scooters met hoge snelheid zonder verlichting komen. De scooters droegen geen kentekenplaten en elke scooter voerde een grote tas mee. Op één scooter zag hij twee personen zitten en alle personen droegen een bivakmuts. [getuige 5] is achter de scooters aan gaan rijden omdat hij de situatie niet vertrouwde. Hij heeft de scooters een tijdje gevolgd en geeft een uitgebreide beschrijving van de kenmerken van deze scooters. Op enig moment wordt deze getuige door de politie uitgenodigd om in een loods een negentiental scooters te bekijken. De getuige wijs van deze negentien scooters drie scooters aan als scooters die hij in de nacht van 9 september 2014 heeft zien rijden. Hij beschrijft de overeenkomsten van de scooters die hij zag die nacht en de scooters die in de loods staan en onderbouwt waarom hij concludeert dat het dezelfde soort scooters betreft. De getuige is hierin heel gedetailleerd. Twee van de door de getuige aangewezen scooters zijn in beslag genomen onder de verdachte [medeverdachte 4] . Deze scooters werden in zijn voortuin en in de berging bij zijn woning aangetroffen. De andere scooter is in beslag genomen onder de verdachte [medeverdachte 3] nadat hij als bestuurder van deze scooter was aangehouden.
De getuige is naar eigen zeggen een groot liefhebber van scooters. Hij kan aan het geluid van een scooter horen wat voor een soort motor het is en direct zien welk merk en type scooter het betreft. De rechtbank beoordeelt zijn verklaringen als zeer betrouwbaar, gelet op de gedetailleerdheid ervan ten aanzien van de kenmerken van de door hem op 9 september 2014 waargenomen scooters waarvan er drie onder verdachten zijn aangetroffen.
Gelet op de bevindingen van [getuige 5] in de nacht van de ramkraak heeft de rechtbank de overtuiging gekregen dat deze getuige op de scooters de daders van de ramkraak heeft gezien en dat gelet op de herkenning van de scooters aangetroffen onder [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] deze twee verdachten deel uitmaakten van de groep die de ramkraak heeft gepleegd.
Tanken door verdachte [medeverdachte 3]
Op camerabeelden van het Shell tankstation aan de Maasboulevard in Rotterdam is te zien hoe twee mannen op 9 september 2014 omstreeks 00:29 uur hun scooters en twee jerrycans aftanken en wegrijden zonder te betalen. Opgemerkt wordt dat de scooters niet voorzien waren van kentekenplaten. Verdachte [medeverdachte 3] wordt op de beelden herkend en bekent bij de politie dat hij één van de twee mannen was die getankt hebben zonder te betalen. Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 3] kort voor het tanken (tussen 00:13 en 00:19 uur) negen maal heeft getracht in contact te komen met de telefoon van [medeverdachte 1] . Voorts blijkt uit de camerabeelden van de ramkraak en uit het proces-verbaal van sporenonderzoek dat de auto waarmee de gevel en de pui van de kledingzaak [A] zijn geraakt, in brand is gestoken door de bestuurder. In en rondom de auto neemt de politie een benzinelucht waar.
Gelet op het tijdstip van het tanken van de scooters en de jerrycans, het feit dat de scooters net als de scooters waarop de daders van de ramkraak vluchtten, geen kentekenplaten voerden, het belgedrag van [medeverdachte 3] en de constatering van de benzinelucht rondom de in de brand gestoken auto gaat de rechtbank ervan uit dat de brandstof in de jerrycan van pas zou komen voor het bijtanken van de scooters en het in brand steken van de auto die gebruikt is bij de ramkraak. Dit steunt de rechtbank in haar overtuiging dat [medeverdachte 3] één van de daders van de ramkraak is.
De ramauto
De auto waarmee de ramkraak is gepleegd, is op 7 september 2014 tussen 03:00 en 11:15 uur gestolen vanaf een parkeerplaats aan de Huigendijk te Rotterdam. Om 03:16 uur die dag belt het telefoonnummer van [medeverdachte 1] met een onbekend gebleven nummer en straalt op dat moment een zendmast in de buurt van de Huigendijk aan. Dit gegeven past goed in het scenario dat verdachte [medeverdachte 1] , al dan niet tezamen met één of meer andere leden van de groep, toen de ramauto verwierf. Deze bevinding steunt de rechtbank in haar overtuiging dat [medeverdachte 1] één van de daders van de ramkraak op [A] is geweest.
Geruite tas
Naast kleding wordt er tijdens de doorzoeking in de schuur bij de woning van verdachte [medeverdachte 2] een grote rode geruite tas aangetroffen gelijk aan de soort tas waarin de daders van de ramkraak de kleding afvoerden. Op de camerabeelden van de ramkraak zijn deze tassen goed te zien en ook getuige [getuige 5] spreekt over personen op scooters met meerkleurige geruite tassen. Hoewel dergelijke tassen niet exclusief verkrijgbaar zijn wordt de rechtbank – naast het aantreffen van prijskaartjes van [A] in de kledingkast van [medeverdachte 2] - door de vondst van deze tas gesteund in haar overtuiging dat [medeverdachte 2] één van de daders van de ramkraak is geweest.
Broek met witte streep
Op de camerabeelden afkomstig van de bewakingscamera van [A] wordt gezien dat één van de mannen tijdens hun bezoek op 6 september 2014 een donkere trainingsbroek draagt met daarop een verticale witte streep lopend vanaf de knie naar de onderkant van de broekspijp. Deze man wordt door een verbalisant herkend als zijnde de verdachte [medeverdachte 7] . Op de camerabeelden van de ramkraak is te zien dat één van de daders zo’n zelfde soort broek draagt. Deze bevinding steunt de rechtbank in haar overtuiging dat [medeverdachte 7] één van de daders van de ramkraak op [A] is geweest.
Concluderend en alles in onderlinge samenhang en verband beschouwd volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de aangehaalde bewijsmiddelen dat de hierboven genoemde vijf verdachten een ramkraak hebben gepleegd op de kledingzaak “ [A] ” en dat hierbij door de verdachten diverse kledingstukken van de merken Jacob Cohen, Stone Island, Hugo Boss en GANT zijn weggenomen.”
4.4.
Het Hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van de bewijsvoering van het medeplegen nog het volgende overwogen:
“Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden beschouwd indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof af dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.”
4.5.
In de toelichting op het middel wordt betoogd dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, omdat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet met zekerheid kan worden afgeleid dat de verdachte op het tijdstip van de ramkraak daadwerkelijk op de plaats delict was, terwijl er ook geen bewijsmiddel is waaruit enige concrete uitvoeringshandeling van de verdachte kan worden afgeleid. In verband met het bewijs van het medeplegen wordt opgemerkt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt van betrokkenheid van de verdachte bij het plannen of voorbereiden van de ramkraak en evenmin van afspraken waaruit zou kunnen volgen dat de verdachte zou delen in de opbrengst van de inbraak. Ook indien er wel vanuit wordt gegaan dat de verdachte en zijn medeverdachten de personen zijn geweest die de ramkraak en de diefstal met braak en inklimming hebben gepleegd, dan blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen niet dat de verdachte het plan had om in te breken in de winkel, dat hij heeft ingestemd met het kennelijke plan van zijn medeverdachten, dat zijn opzet was gericht op diefstal met braak en inklimming, wat het (concrete) aandeel van de verdachte is geweest en of de mogelijke bijdrage van de verdachte voldoende significant is om van medeplegen te kunnen spreken.
4.6.
In de door het Hof bevestigde bewijsvoering van de Rechtbank is vastgesteld dat vijf gemaskerde personen in de nacht van 8 op 9 september 2014 bij het winkelpand “ [A] ” in Oud-Beijerland gezamenlijk een ramkraak plegen, waarbij één van de personen met een auto de pui van het winkelpand ramt en de andere vier personen vervolgens de winkel via het verbroken en verbogen rolhek betreden en een groot aantal kledingstukken van exclusieve merken in grote tassen meeneemt. De ‘ramauto’ wordt op enig moment (vermoedelijk door de bestuurder) in brand gestoken, waarna het vijftal op een viertal scooters zonder kentekenplaten, wegrijdt. Door de politie wordt in en rondom de in brand gestoken auto een benzinelucht waargenomen.
4.7.
In het onderhavige geval doet zich het geval voor dat met betrekking tot de toedracht van de diefstal met braak/inklimming wel kan worden vastgesteld dat deze door vijf “verenigde personen” is begaan, maar kan niet direct worden vastgesteld door wie precies, terwijl zich niet het geval voordoet dat de verdachte zelf kort na de diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden en waarin het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte van belang kan zijn voor het bewijs van het medeplegen.1.
4.8.
Het Hof heeft de omstandigheid dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering beslissend geacht voor zijn oordeel dat in deze van een nauwe en bewuste samenwerking sprake is geweest die als medeplegen kan worden gekwalificeerd. Uit de overwegingen in het bevestigde vonnis blijkt dat geen van de verdachten inhoudelijk over de zaak heeft willen verklaren. De vraag die voorligt is of uit de gebezigde bewijsvoering in voldoende mate kan worden afgeleid dat de verdachte één van de daders is? Voor de beantwoording van deze vraag is het allereerst van belang op te merken dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte, anders dan de vier medeverdachten, géén deel heeft uitgemaakt van de groep die op 6 september 2014 een bezoek aan de winkel ‘ [A] ’ heeft gebracht, welk bezoek door het Hof als een voorverkenning wordt beschouwd.
4.9.
Uit de bewijsvoering blijkt dat het Hof de betrokkenheid van de verdachte bij de ramkraak in het bijzonder uit de volgende feiten en omstandigheden afleidt. De getuige [getuige 5] meldt ongeveer een kwartier na de ramkraak aan de politie een verdachte situatie: hij ziet vier scooters, zonder kentekenplaten, met hoge snelheid en zonder verlichting vanuit de richting van de Heinenoordtunnel komen. Op de scooters zitten vijf personen met bivakmutsen en op iedere scooter wordt een grote tas meegevoerd. [getuige 5] is de groep gevolgd en heeft aan de politie een uitgebreide beschrijving van de vier scooters (o.a. een zwarte Yamaha, een geel-zwarte Piaggio Gilera Runner en een grijze Piaggio Gilera Runner) gegeven. Nadien heeft hij bij de politie op grond van hun bijzondere kenmerken drie scooters aangewezen die hij de genoemde nacht heeft zien rijden. Twee van de door hem aangewezen scooters (een zwarte Yamaha en een geel/zwarte Piaggio Gilera Runner) zijn in beslag genomen onder de medeverdachte [medeverdachte 4] en de andere scooter (grijze Piaggio Gilera Runner) is op 16 oktober 2014 onder de verdachte inbeslaggenomen, nadat hij als bestuurder van deze scooter was aangehouden. Het Hof gaat er op grond van deze feiten en omstandigheden vanuit dat getuige [getuige 5] die avond de daders van de ramkraak heeft gezien en dat gelet op de herkenning van de scooter aangetroffen onder de verdachte, de verdachte deel heeft uitgemaakt van de groep die de ramkraak heeft gepleegd. Ook is vastgesteld dat de verdachte en een andere man twee uur voorafgaand aan de ramkraak bij een tankstation - gelegen op circa 23 km van de plaats delict (en in nabijheid van de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] ) - hun niet van kentekenplaten voorziene grijze resp. geel-zwarte Piaggio Gilera Runner scooters en twee jerrycans (zonder te betalen) hebben afgetankt2., terwijl de verdachte kort voor het tanken negenmaal heeft geprobeerd om in contact te komen met medeverdachte [medeverdachte 1] (de verdachte die als enige telefonisch in contact stond met alle verdachten en die vermoedelijk de bij de ramkraak gebruikte ‘ramauto’ heeft gestolen). Het Hof leidt hieruit af dat de getankte brandstof in de jerrycans bedoeld was voor het bijtanken van de (bij de vlucht te gebruiken) scooters en het in brand steken van de bij de ramkraak gebruikte auto. Daarnaast houdt de bewijsvoering nog in dat (eerst twee maanden na de ramkraak) onder de verdachte kleding van exclusieve merken is aangetroffen, welke door de aangever wordt herkend als soortgelijk aan de kleding die tijdens de ramkraak en daaropvolgende diefstal is weggenomen. In dat verband wordt opgemerkt dat de verdachte géén plausibele verklaring voor de herkomst van die kleding heeft willen geven.
4.10.
Samengevat heeft de betrokkenheid van de verdachte eruit bestaan dat:
(i) hij, samen met een andere man, op 9 september 2014 twee uur voorafgaand aan de ramkraak - op 23 km afstand van de plaats delict (en in nabijheid van de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] ) - twee jerrycans en twee scooters zonder kentekenplaten, soortgelijk aan die waarop de daders van de ramkraak zijn gevlucht (t.w. een geel-zwarte resp. grijze Piaggio Gilera Runner), heeft afgetankt;
(ii) hij kort voor het tanken negenmaal telefonisch contact met de medeverdachte [medeverdachte 1] - één van de daders van de ramkraak - heeft gezocht;
(iii) hij op 16 oktober 2014 op een grijze Piaggio Gilera Runner scooter (voorzien van kentekenplaat DN256L) reed, die vermoedelijk door de daders van de ramkraak bij hun vlucht is gebruikt en
(iv) hij twee maanden na de ramkraak soortgelijke kleding als de bij de ramkraak buitgemaakte kleding voorhanden had, terwijl hij géén plausibele verklaring voor de herkomst van de kleding heeft willen geven.
4.11.
Dat het Hof uit de onder (i) en (ii) weergegeven omstandigheden in onderlinge samenhang bezien heeft afgeleid dat - mede gelet op de constatering van de benzinelucht rondom de in brand gestoken ‘ramauto’ - de door de verdachte en de andere man verkregen brandstof in de jerrycans van pas zou komen voor het bijtanken van de scooters en het in brand steken van de ‘ramauto’, komt mij niet onbegrijpelijk voor. Zo bezien heeft (ook) de verdachte een rol in de voorbereiding van het delict gespeeld. Deze omstandigheden maken echter nog niet dat de verdachte ook bij de uitvoering van het delict betrokken is geweest. Aanwijzingen die wel in die richting wijzen zijn de omstandigheid dat de verdachte voorafgaand aan het aftanken negenmaal telefonisch contact heeft gezocht met medeverdachte [medeverdachte 1] (één van de daders van de ramkraak en daaropvolgende diefstal met braak/inklimming) en de omstandigheid dat de scooters die door de verdachte en de andere man zijn afgetankt identiek zijn aan de scooters waarop getuige [getuige 5] de daders van de ramkraak heeft zien vluchten, terwijl in en rondom de (vermoedelijk door de bestuurder) in brand gestoken ‘ramauto’ door de politie een benzinelucht wordt waargenomen. Voor deze, voor het bewijs redengevende omstandigheden, heeft de verdachte geen (aannemelijke), die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven. Ook heeft de verdachte bij de diefstal met braak/inklimming buitgemaakte kleding voorhanden gehad.3.Voor deze - gelet op voornoemde feiten en omstandigheden - voor het bewijs redengevende omstandigheid, heeft de verdachte geen (aannemelijke), die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven. Het stond het Hof vrij deze proceshouding van de verdachte bij zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal te betrekken.4.Dat deze kleding eerst twee maanden na het feit onder de verdachte is aangetroffen doet daar mijns inziens niet aan af. Uit de analyse van de historische belgegevens van de nummers in gebruik bij de verdachten en de omstandigheid dat de verdachte op 9 september 2014 - dat moet dan ná de ramkraak zijn geweest - met de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7] in een kledingwinkel in Sliedrecht een vermoedelijke “voorobservatie” uitvoert, kan nog worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het feit in ieder geval medeverdachte [medeverdachte 1] (en [betrokkene 2] ) kende.
4.12.
Uit voornoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, heeft het Hof mijns inziens in voldoende mate kunnen afleiden dat de verdachte één van de daders van de ramkraak en de daaropvolgende diefstal met braak/inklimming is geweest. Nu sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van het feit, geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte voldoende nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn medeverdachten, zodat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met braak en inklimming, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel toereikend gemotiveerd.5.
4.13.
Het middel faalt.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑11‑2019
Gelet op bewijsmiddelen 38 en 39 lijkt de verdachte de bestuurder van de geel/zwarte scooter te zijngeweest.
Overigens wordt in de berging onder de woning van de verdachte een bivakmuts aangetroffen.
HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997/584 (“Strippenkaart”).
Vgl. HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:662 m.b.t. gezamenlijke uitvoering.