Hof 's-Hertogenbosch, 23-11-2010, nr. HD 200.010.319
ECLI:NL:GHSHE:2010:BO5239, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
23-11-2010
- Magistraten
Mr. Venhuizen
- Zaaknummer
HD 200.010.319
- LJN
BO5239
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Burgerlijk procesrecht / Eerste aanleg
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2010:BO5239, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 23‑11‑2010
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BU7254, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BU7254
Uitspraak 23‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Weigering pleidooi. Verlof tussentijds cassatie.
Mr. Venhuizen
Partij(en)
arrest van de eerste enkelvoudige kamer van 23 november 2010
in de zaak van
[X.],
wonende te Monaco,
appellant,
advocaat: mr. J.D.M. Oude Grote Bevelsborg,
tegen
THEODORUS ARNOLDUS JOHANNES VERSTER,
wonende te [woonplaats],
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Nike Financial Projects B.V.,
geïntimeerde,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het bij exploot van dagvaarding van 16 juni 2008 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 19 maart 2008 tussen appellant als gedaagde en geïntimeerde als eiser.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 165455 / HA ZA 06-1608)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgegane vonnis van 17 oktober 2007.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Uit de rolkaart blijkt, voor zover thans van belang, het verloop van de procedure als volgt:
omschrijving procedurestap | / | uitkomst procedurestap | |||
---|---|---|---|---|---|
11-11-2008 | Introductie | / | Geïntroduceerd | ||
11-11-2008 | Verstek verleend | / | Verstek verleend | ||
23-12-2008 | Memorie van grieven 1 | / | aangehouden | ||
23-12-2008 | (…) | / | (…) mr. Jonker zuivert verstek en stelt zich voor geint | ||
03-02-2009 | Memorie van grieven 2 | / | aangehouden (…) | ||
17-03-2009 | Memorie van grieven 3 | / | aangehouden (…) | ||
23-03-2010 | Memorie van grieven 4 | / | aangehouden | ||
04-05-2010 | Memorie van grieven 5 | / | Memorie van grieven genomen | ||
15-06-2010 | Memorie van antwoord 1 | / | aangehouden | ||
27-07-2010 | Memorie van antwoord 2 | / | Memorie van antwoord genomen | ||
10-08-2010 | Beraad partijen | / | Appellant vraagt termijn akte | / | Geïntimeerde vraagt arrest/ geen pd |
07-09-2010 | Akte appellant 1 | / | aangehouden | ||
21-09-2010 | Akte appellant 2 | / | Akte appellant niet genomen | ||
21-09-2010 | Appellant vraagt pleidooi | / | Appellant vraagt pleidooi | ||
28-09-2010 | Beslissing hof verdere voortgang | / | Beslissing hof | / | Verzoek pleidooi afgewezen |
12-10-2010 | Partijen voor fourneren | / | Geïntimeerde fourneert | / | app. geen PD |
26-10-2010 | Dagbepaling arrest | / | arrest op één dossier |
2.2.
Bij formulier ‘H16 Niet geregeld verzoek’ van 20 september 2010 gaf [X.] voor de roldatum van 21 september 2010 de navolgende toelichting:
‘Wij vragen pleidooi en verzoeken tevens aanhouding voor opgave van de verhinderdata aan beide zijden alsmede voor overlegging van het procesdossier in viervoud’.
2.3.
Een brief van 5 oktober 2010 van mr. Oude Grote Bevelsborg namens [X.] aan het hof, aldaar ingekomen op 7 oktober 2010, luidt onder meer:
‘ Deze afwijzing verbaast. Allereerst was het mijn intentie om nog een productie in het geding te brengen, reden waarom ik heb gevraagd om een akte overlegging productie. Bij het opstellen van de akte bleek echter dat ik op een aantal punten nog nadere toelichting wens te geven, onder meer op de gewisselde producties. Dat heeft ook daarmede van doen dat in hoger beroep nog een aantal producties zijn overgelegd, o.a. bij memorie van antwoord. De commentaren gaan het bestek van een simpele akte overlegging en uitlating producties te boven. Daarnaast is het wat mij betreft van groot belang dat in deze ingewikkelde zaak één en ander ook mondeling wordt bepleit, zodat het Hof van alle ‘ins and outs’ op de hoogte is en daarin een beslissing kan nemen. Daarvoor is ook voldoende reden, nu het belang voor cliënt groot is. Cliënt is immers aansprakelijk gesteld voor het volledige faillissementstekort van Nike Financial Projects B.V., hetgeen mogelijk in de miljoenen loopt. Dit heeft een grote impact op zijn privé situatie.
De veroordeling in eerste aanleg is wat cliënt betreft onterecht, redenen waarom hij zich daartegen tot het uiterste wenst te verweren’.
2.4.
Een door de rolraadsheer op 12 oktober 2010 op voornoemde brief geplaatste opmerking (aan voornoemde raadsman per fax verzonden op 12 oktober 2010) luidt:
‘ Rolbeslissing (weigering pleidooi) blijft gehandhaafd. Ingevolge art. 2.9 Rolregl. kon pleidooi gevraagd worden. Partijen hebben daarvan geen gebruik gemaakt ’.
2.5.
Bij faxbericht van 19 oktober 2010 van mr. Oude Grote Bevelsborg verzoekt deze namens [X.] het hof primair om op de beslissing tot weigering van het pleidooi terug te komen. Subsidiair verzoekt hij toestemming voor het tussentijds instellen van cassatie.
2.6.
Namens de plv.-rolraadsheer heeft de griffie op 20 oktober 2010 schriftelijk aan partijen meegedeeld:
‘ Geachte heer,
- —
verzoek pleidooi is al (tweemaal) beslist, dat blijft zo.
- —
op verzoek cassatie zal mr. Venhuizen zo spoedig mogelijk beslissen’.
3. Het verzoek om pleidooi
3.1.
Het hof overweegt als volgt.
Nadat Verster zijn memorie van antwoord had genomen, is de zaak ingevolge artikel 2.9 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (verder: RRH of rolreglement) op een roldatum van twee weken later geplaatst voor partijberaad. Partijen konden vervolgens akte verzoeken, dan wel pleidooi of arrest vragen. [X.] heeft op die roldatum van 10 augustus 2010 akte gevraagd, waarvoor hem een eerste termijn tot 7 september 2010 is gegeven. Op laatstgenoemde datum heeft [X.] geen akte genomen, waarna hem ambtshalve een uitstel tot 21 september 2010 is gegeven. Ook op die datum heeft [X.] geen akte genomen en heeft hij evenmin ingevolge art. 1.9 RRH uitstel gevraagd. Ingevolge artikel 353 jo133 lid 4 Rv in samenhang met art. 2.10 en 1.7 RRH is vervolgens het recht van [X.] tot het nemen van de akte vervallen.
3.2.
Conform het bepaalde in art. 2.12 RRH is vervolgens op de roldatum van 28 september 2010 — na de afwijzing van het pleidooiverzoek — het debat tussen partijen gesloten en de zaak voor fourneren naar de rol van 12 oktober 2010 verwezen.
3.3.
Het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven is een rechtersregeling. Het bevat voor de rechter en voor partijen bindende regels ter zake de wijze van procederen in civiele dagvaardingszaken bij de hoven. Dit rolreglement is in het bijzonder gebaseerd op art. 133 lid 1 Rv dat inhoudt dat de rechter de termijnen voor proces- handelingen bepaalt. Daaronder valt tevens de regeling van en de termijn voor het vragen van pleidooi ingevolge art. 134 Rv.
3.4.
Anders dan [X.] betoogt is het verzoek om pleidooi niet op inhoudelijke gronden geweigerd. Toen de zaak op 10 augustus 2010 voor beraad stond, hadden partijen de vrije keuze om akte, pleidooi of arrest te vragen. [X.] heeft daarbij gekozen voor het vragen van akte. Verster vroeg arrest. Nadat [X.] op 21 september 2010 alsnog pleidooi heeft gevraagd, is dit op 28 september 2010 vervolgens geweigerd omdat er in beginsel geen gelegenheid meer was om pleidooi te vragen. [X.] beroept zich op arresten van de Hoge Raad (onder meer HR 11 juli 2003, NJ 2003, 567). Naar het oordeel van het hof is de weigering van pleidooi in het onderhavige geval niet in strijd met de door de Hoge Raad in genoemde arresten genomen beslissingen omdat de verzoeken van [X.] in strijd zijn met een goede procesorde.
3.5.
Het hof overweegt daaromtrent dat [X.] pleidooi heeft gevraagd nadat (dan wel op hetzelfde moment dat) het recht op het nemen van de door [X.] zelf gevraagde akte was vervallen. [X.] heeft, zoals ook uit zijn brief van 5 oktober 2010 blijkt, pleidooi gevraagd ter herstel van zijn eigen verzuim om dit reeds op de daarvoor bestemde roldatum te doen toen de zaak voor partijberaad stond. Indien het hof, in strijd met het rolreglement, dit verzoek zou moeten honoreren, loopt de zaak hierdoor een onredelijke vertraging op.
De rechter heeft te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure. Partijen zijn in dat verband tegenover elkaar verplicht om onredelijke vertraging van de procedure te voorkomen. Het hof is van oordeel dat [X.] aldus in strijd handelt met haar verplichting uit art. 20 lid 2 Rv. Dit handelen komt daarmee tevens in strijd met een goede procesorde. Het behoort dan tot de taak van de rechter, in het bijzonder geregeld in art. 20 lid 1 Rv, om die maatregelen te nemen om onredelijke vertraging tegen te gaan. De bepalingen van het rolreglement, althans de uitleg daarvan, zijn hiermee in overeenstemming.
Het hof neemt bij deze overweging tevens in ogenschouw dat [X.] sinds de appeldagvaarding van 16 juni 2008 bijna twee jaar heeft laten verstrijken alvorens zijn memorie van grieven te nemen.
3.6.
De weigering van een verzoek om pleidooi in een zaak zoals de onderhavige, waarin het partijdebat is voltooid, is niet absoluut. De Richtlijnen voor de toepassing van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) bevatten het volgende artikel:
‘ 2.9.4. Alsnog pleidooi vragen
Een niet-tijdig gedaan verzoek om pleidooi kan worden ingewilligd indien naar behoren wordt gemotiveerd waarom het verzoek alsnog wordt gedaan’.
De motivering van [X.], die in het bijzonder gelegen is in de omstandigheid dat hij op de bij memorie van antwoord in het geding gebrachte producties wenst te reageren, is niet toereikend. Op het moment dat [X.] het nemen van een akte verzocht, was de memorie van antwoord met producties immers al twee weken in zijn bezit. Het hof mag er vanuit gaan dat [X.], bij het bepalen van zijn keuze op de roldatum waarop de zaak voor beraad staat, die keuze (mede) afstemt op het laatste bekende processtuk van de wederpartij, in casu de memorie van antwoord met producties.
3.7.
Het hof neemt bij het voorgaande ten overvloede tevens in aanmerking dat in diverse zaken conform het bepaalde in het rolreglement pleidooi wordt gevraagd. Gelet op de bestaande werkvoorraad kan de meerderheid van die pleidooien eerst na een periode van meerdere maanden plaatsvinden. In een significante hoeveelheid zaken, die voor fourneren staat nadat een partij door eigen verzuim een proceshandeling niet heeft kunnen verrichten, wordt pleidooi gevraagd ter herstel van dit eigen verzuim. Indien het hof, in strijd met het rolreglement, die verzoeken zou moeten honoreren, neemt de wachttijd voor alle zaken op pleidooi toe en leidt dit tot een onredelijke vertraging van al die andere procedures.
Op zich zou een argument, dat neerkomt op een grote werkvoorraad bij de gerechten en het veroorzaken van vertraging voor andere dan de eigen procedure, geen rol mogen spelen bij de beoordeling van een fundamenteel recht van een individuele partij als het recht op pleidooi. De rechter heeft evenwel ingevolge het bepaalde van art. 20 lid 1 Rv in alle bij zijn gerecht aanhangige zaken de verplichting om tegen onredelijke vertraging te waken. Dit vormt voor het hof een extra argument om niet lichtvaardig en in afwijking van de toepasselijke bepalingen een partij, die door eigen onzorgvuldig procederen een verzuim begaat, herstel toe te staan.
Daarbij speelt tevens een rol, zoals reeds is overwogen, dat [X.] sinds de appeldagvaarding van 16 juni 2008 bijna twee jaar heeft laten verstrijken alvorens zijn memorie van grieven te nemen.
3.8.
Op grond van voorgaande overwegingen zijn de verzoeken van [X.] om toegelaten te worden tot pleidooi afgewezen.
4. Het verzoek openstellen tussentijds cassatie
Bij brief van 19 oktober 2010 heeft [X.] het hof subsidiair verzocht om toestemming voor het tussentijds instellen van cassatie.
De mededeling van de griffier van 20 oktober 2010 dat het hof zo spoedig mogelijk op dit verzoek zou beslissen is aan beide partijen verzonden.
5. De beoordeling van het verzoek
Het hof heeft zich beraden op het subsidiaire verzoek en acht het doelmatig tussentijds cassatieberoep open te stellen van de rolbeslissingen van 28 september 2010, 12 oktober 2010 en 20 oktober 2010 en — voor zover voor de in dit arrest gegeven motivering van die beslissingen — tevens van dit arrest.
6. De beslissing
Het hof:
bepaalt dat van de rolbeslissingen van 28 september 2010, 12 oktober 2010 en 20 oktober 2010 en van dit arrest tussentijds beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Dit arrest is gewezen door mr. Venhuizen, rolraadsheer, en door hem in het openbaar uitgesproken op 23 november 2010.