Einde inhoudsopgave
Wet verplaatsing bevolking
Artikel 10
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2021
- Bronpublicatie:
01-07-2020, Stb. 2020, 262 (uitgifte: 17-07-2020, kamerstukken: 35218)
- Inwerkingtreding
01-07-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-04-2021, Stb. 2021, 176 (uitgifte: 09-04-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
1.
Uit de openbare kas worden geen kosten vergoed, voortvloeiende uit de verplaatsing van bevolking, voor zover in de volgende leden niet anders is bepaald.
2.
De kosten van vervoer kunnen geheel of gedeeltelijk voor rekening van het Rijk komen.
3.
De gemeente, waar het gebruik, de onderbrenging of het onderhoud krachtens een vordering, als bedoeld in artikel 7, plaats vindt, verstrekt een door de burgemeester vastgestelde vergoeding aan degene, van wie gevorderd is. Deze vergoeding komt ten laste van degene te wiens behoeve de vordering heeft plaats gehad. Tegen de vastgestelde vergoeding kan degene van wie gevorderd is, alsmede degene te wiens behoeve gevorderd is beroep instellen bij de commissie, bedoeld in artikel 16.
4.
In geval van onmacht tot het geheel of gedeeltelijk dragen van de kosten van de huisvesting en de verzorging, waaronder mede worden verstaan de kosten van de in het vorige lid bedoelde vergoeding, komen deze kosten ten laste van de gemeente, waar de huisvesting en de verzorging geschieden, dan wel bij toepassing van artikel 8, ten laste van het Rijk.
5.
De kosten, door de gemeente of het Rijk gemaakt bij de toepassing van het vorige lid, kunnen worden verhaald op degene te wiens behoeve zij gemaakt zijn, en, voor zover dit niet mogelijk blijkt, op hen die ingevolge de wet tot onderhoud van dezelve verplicht zijn, de echtgenoot onderscheidenlijk geregistreerde partner daaronder begrepen.
6.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken stelt, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën regelen vast omtrent de toepassing van de leden 2–5.